[eiseres]
, wonende te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: W.D. Roos),
Overwegingen
1.
Eiseres drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak en houdt zich in dat verband bezig met de exploitatie van een juweliersbedrijf.
2.
Eiseres heeft voor het vierde kwartaal 2006, het eerste tot en met het vierde kwartaal 2007, het eerste tot en met het vierde kwartaal 2008 en het derde en vierde kwartaal 2009 zogenoemde nihilaangiften ingediend.
3.
Verweerder heeft in oktober 2010 bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2006 tot en met 2009 en aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 is onderzocht. Van het onderzoek is een rapport (het controlerapport) opgemaakt, gedagtekend 28 november 2011, naar aanleiding waarvan de onderhavige naheffingsaanslag en boetbeschikking zijn opgelegd. Ten grondslag aan de naheffingsaanslag liggen de in het controlerapport benoemde correcties die zien op het niet aangeven van behaalde omzet met contante transacties (2006 t/m 2009), niet controleerbare afgetrokken voorbelasting (2006 en 2009) en de ten onrechte in de aangiften toegepaste regeling voor kleine ondernemers (2006 en 2009).
4.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder, na ontvangst van een deel van de opgevraagde stukken, waar een deel van de afgetrokken voorbelasting uit bleek, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 42.991.
5.
In geschil is of de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
6.
In artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is bepaald dat indien niet de vereiste aangifte is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking, de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Nu geen sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiseres niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat in 2006, 2007 en 2008 respectievelijk € 19.516, € 45.652 en € 55.647 aan omzet is behaald, welke bedragen alleen bestaan uit pinontvangsten. Over de tijdvakken vierde kwartaal 2006, 2007, 2008 en derde en vierde kwartaal 2009 heeft eiseres nihilaangiften gedaan en over de overige tijdvakken heeft eiseres enkel de pinontvangsten als omzet aangegeven. Het komt de rechtbank als onaannemelijk voor dat geen contante omzet is gerealiseerd. Zowel voor de tijdvakken waarover nihilaangiften zijn gedaan als de tijdvakken waarin eiseres enkel de pinbetalingen als omzet heeft aangegeven is de rechtbank van oordeel dat eiseres onjuiste aangiften heeft gedaan. Dit brengt mee dat de rechtbank ingevolge artikel 27e van de Awr het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij eiseres overtuigend aantoont dat en in hoeverre verweerder de naheffingsaanslag op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Met al hetgeen eiseres heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond, dat verweerder de naheffingsaanslag op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
7.
De omkering en verzwaring van de bewijslast geeft verweerder niet de bevoegdheid de naheffingsaanslag naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. Verweerder heeft bij het vaststellen van de naheffingsaanslag tot uitgangspunt genomen dat eiseres in de maanden januari tot en met mei 2006 een bedrag van € 9.700 aan contant geld op de zakelijke rekening heeft gestort. Op basis hiervan heeft hij de contante omzet voor het jaar 2006 gesteld op € 2.000 per maand
(€ 24.000 per jaar). Hoewel de pinomzet in de jaren 2007 en 2008 aanzienlijk hoger was dan in 2006 en de rechtbank aannemelijk acht dat ook de contante omzet hoger is geweest, heeft verweerder ook voor die jaren de contante omzet bepaald op € 24.000 per jaar. Voor het jaar 2009 – waarvan geen gegevens bekend zijn – heeft verweerder nagenoeg de omzet van het jaar 2008 aangehouden. Naar het oordeel van de rechtbank berust de naheffingsaanslag daarmee op een redelijke schatting. Hetgeen eiseres daaromtrent verder nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
8.
Ingevolge artikel 67f, eerste lid, Awr kan aan de belastingplichtige een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan diens opzet of grove schuld is te wijten dat omzetbelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Verweerder heeft een vergrijpboete opgelegd omdat sprake is van het grofschuldig niet of tot een te laag bedrag aangeven van belasting. De bewijslast voor de aanwezigheid van grove schuld rust op verweerder. Verweerder heeft gesteld dat eiseres door de wijze waarop zij haar administratie heeft gevoerd wist of had moeten weten dat de omzet over de onderhavige jaren (en daarmee de omzetbelasting) tot een te laag bedrag werd aangegeven. Hij verwijst daarbij naar hetgeen daaromtrent in het controlerapport is vermeld. Omdat geen contante omzet is aangegeven en in de jaren 2007 en 2008 ook de met de pintransacties behaalde omzet niet is aangegeven, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank dermate lichtvaardig gehandeld dat dienaangaande sprake is van een ernstig verwijt ten minste gelijk te stellen met grove schuld. Verweerder heeft de boete terecht en op goede gronden opgelegd en de rechtbank acht een boete van 25% passend en geboden. De rechtbank ziet geen reden voor vermindering van de boete vanwege de omstandigheid dat de aanslag is vastgesteld met omkering van de bewijslast. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in de jaren 2007 tot en met 2009 is uitgegaan van een contante omzet van € 24.000 terwijl op basis van de pinbetalingen mag worden aangenomen dat die contante omzet hoger is geweest. Eiseres heeft niets aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat dit anders is.
9.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
10.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. Braun, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Molenaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
-
. de naam en het adres van de indiener;
-
. een dagtekening;
-
. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
-
. de gronden van het hoger beroep.