RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/32
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 7 juni 2012.
inzake
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door [naam],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 november 2011.
2. Procesverloop
2.1. Bij besluit van 12 mei 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
2.2. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
2.3. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
2.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 7 mei 2012. Namens eiser is aldaar verschenen, [naam]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P.T.F.A. de Boer, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
3.1. Eiser heeft een vervoersvoorziening in de vorm van een eigen vervoersbudget waaruit eiser zelf lokaal vervoer kan bekostigen. Op 7 september 2010 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening op grond van de Wmo, in de vorm van een scootmobiel. Hierbij is aangegeven dat de scootmobiel bedoeld is voor ritjes op de korte afstand en in de directe woonomgeving van eiser, zoals park Angerenstein. Hangende de aanvraag heeft eiser te kennen gegeven de voorziening te willen ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). In zijn advies van 15 oktober 2010 heeft de het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) vastgesteld dat er bij eiser sprake is van medisch geobjectiveerde beperkingen waardoor hij zeer moeizaam loopt en feitelijk afhankelijk is van het gebruik van een rolstoel. Dit leidt het CIZ tot de conclusie dat eiser geïndiceerd is voor de gevraagde vervoersvoorziening. Aangezien er bij eiser tevens sprake is van een neurologische aandoening die gepaard gaat met desoriëntatie en inprentingsstoornissen, wordt geadviseerd om tijdens de passing van de scootmobiel heel alert te zijn op de rijvaardigheid. Naar aanleiding van dit advies heeft eiser een drietal proefrijlessen gehad, waarvan de eerste in februari 2011 heeft plaats gevonden. Omdat eiser ten tijde van de eerste les voor zijn transfers nog afhankelijk was van het gebruik van een tillift heeft hij in april 2011 nog twee lessen gehad. Uit de rapportage van [ergotherapeute], ergotherapeute werkzaam bij Pleyade ergotherapie, blijkt dat eiser voor wat betreft zijn rijvaardigheid zowel op motorisch als op cognitief vlak een wisselend beeld laat zien. De conclusie luidt -kort samengevat- dat eiser alleen onder begeleiding kan deelnemen aan het verkeer en dat er afspraken met eiser hierover gemaakt moeten worden. Als alternatieve mogelijkheden heeft verweerder aan eiser nog een aangedreven rolstoel met een beperkte snelheid aangeboden (de E Move of de Easy Wheel).
3.2. Uit hetgeen door de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren is gebracht begrijpt de rechtbank het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerder aldus dat er overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een pgb omdat de door eiser aangevraagde vervoersvoorziening er uitsluitend op gericht is het pgb te besteden voor de aanschaf van een scootmobiel. Aangezien eiser daar niet op een veilige manier mee om kan gaan is een scootmobiel voor eiser geen adequate voorziening. Daardoor wordt eiser met het verstrekken van een scootmobiel niet voldoende gecompenseerd in zijn beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen.
3.3. Eiser heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Op zijn stellingen zal, voor zover nodig, hierna nader worden ingegaan.
3.4. De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser met een scootmobiel niet zelfstandig aan het verkeer kan deelnemen.
3.5. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag geplaatst of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat er in het geval van eiser sprake is van overwegende bezwaren om een pgb te verstrekken. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt als volgt.
3.6. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wmo bestaat recht op een met een voorziening in natura vergelijkbaar pgb tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Uit de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling blijkt dat van overwegende, in de persoon van belanghebbende gelegen, bezwaren sprake kan zijn wanneer het zeer twijfelachtig is dat betrokkene een pgb zal besteden aan datgene waarvoor het gegeven is. Daarbij kan worden gedacht aan mensen met bijvoorbeeld manische buien of verslavingsproblematiek (TK 2005-2006, 30 131, nr. 31, blz. 3). Uit het feit dat de hiervoor genoemde situaties als voorbeelden worden vermeld, leidt de rechtbank reeds af dat er geen sprake is van een uitputtende opsomming van wat onder overwegende bezwaren moet worden verstaan. Een redelijke wetsuitleg brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat er eveneens sprake kan zijn van overwegende bezwaren wanneer het, zoals i.c., evident is dat het pgb weliswaar binnen het resultaatsgebied vervoer zal worden besteed maar aan een voorziening die voor de persoon van eiser, niet adequaat is. Nu zonneklaar is dat eiser een pgb zal besteden ter bestrijding voor de kosten van aanschaf van een scootmobiel, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de afwijzing van de aanvraag terecht heeft gehandhaafd. De rechtbank acht in dit verband nog van belang dat eiser, tijdens het onderzoek naar zijn geschiktheid voor het rijden met de scootmobiel, te kennen heeft gegeven zich niet te zullen houden aan de afspraak om niet zelfstandig met de scootmobiel in het verkeer te gaan. De rechtbank acht daarnaast van belang dat door verweerder alternatieven zijn aangedragen in de vorm van, bijvoorbeeld,de E Move en de Easy Wheel. Door de leverancier van deze vervoersmiddelen, RSR, is aangegeven dat deze vervoermiddelen geschikt zijn om zelfstandig een helling op en af te gaan en in het park Angerenstein rond te rijden. Dat zulks niet het geval zou zijn wordt door eiser weliswaar gesteld maar niet nader met feiten onderbouwd.
3.7. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.8. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
3.9. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Westerdijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 7 juni 2012.