RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/1222
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 20 september 2011
inzake
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.A.E. Bol,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 februari 2011.
2. Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft verweerder – voor zover hier van belang – de aanvraag van eiseres om in aanmerking te worden gebracht voor een woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van onderhoudskosten voor een woonhuislift buiten behandeling gesteld. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft verweerder – voor zover hier van belang – voornoemd besluit gewijzigd, in zoverre dat de aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van onderhoudskosten voor een woonhuislift wordt afgewezen.
Ingevolge artikel 6:19 van de Awb wordt het bezwaar van eiseres geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe primaire besluit van 19 augustus 2010.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder – voor zover hier van belang – het bezwaar van eiseres gericht tegen de afwijzing van de woonvoorziening betreffende de onderhoudskosten van de woonhuislift ongegrond verklaard en het besluit van 19 augustus 2010 gehandhaafd. Tevens heeft verweerder de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar tot een bedrag van € 874 vergoed.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 23 augustus 2011. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. Bol, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. de Ronde, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
De rechtbank stelt de volgende – voor dit geding van belang zijnde – feiten vast.
Eiseres heeft een spierziekte als gevolg waarvan zij volledig rolstoelafhankelijk is. In verband met haar beperkingen woonde eiseres in een Fokuswoning, die zij na een conflict op 13 februari 2007 met de Stichting Fokus Exploitatie uiterlijk met ingang van 1 januari 2008 moest verlaten. Vervolgens heeft eiseres eind maart 2007 een gedeeltelijk aangepaste woning met meerdere verdiepingen gekocht op het adres [adres] te [woonplaats]. In deze woning was reeds een woonhuislift gerealiseerd. Eiseres is in december 2007 verhuisd naar deze woning. Op 1 oktober 2009 heeft eiseres de onderhavige aanvraag ingediend, welke aanvraag bij het primaire besluit van 19 augustus 2010 is afgewezen. Dit besluit is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde woonvoorziening, omdat eiseres zonder in overleg te treden met verweerder, is verhuisd naar een voor haar inadequate woning. Volgens verweerder komen er regelmatig in [woonplaats] geschikte gelijkvloerse woningen vrij.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal hieronder, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder heeft de afwijzing van de gevraagde woonvoorziening op artikel 4:13, aanhef en onder b, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 2010 (hierna: de Verordening) gebaseerd.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wmo is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6° ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen zich te verplaatsen in en om de woning.
Ingevolge het tweede artikellid houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 5 van de Wmo heeft de raad van verweerders gemeente de Verordening vastgesteld.
Ingevolge artikel 4:13, aanhef en onder b, van de Verordening wordt de aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk geweigerd, indien de belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres beperkingen ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de woning. Voorts is niet in geschil dat de huidige woning van eiseres zonder de gevraagde woonvoorziening voor haar niet de meest geschikte woning is. Tussen partijen is in geschil of er binnen een redelijke tijd een geschiktere (gelijkvloerse) woning voor eiseres beschikbaar was.
De rechtbank stelt vast dat eiseres, alvorens tot aankoop van de nieuwe woning over te gaan, niet eerst met verweerder in overleg is getreden teneinde te bezien of er andere meer geschikte woningen voor haar beschikbaar zouden zijn of (binnen redelijke tijd) beschikbaar zouden komen. Eiseres heeft verweerder evenmin de in artikel 4.13 aanhef en onder b, van de Verordening vereiste toestemming gevraagd de huidige woning te mogen betrekken. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 april 2011, LJN BQ2868, overweegt de rechtbank dat in gevallen als deze, waarin de betrokkene die een aanvraag om een woonvoorziening doet en die zonder overleg met verweerder is verhuisd naar een niet adequate woning, de betrokkene aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk dient te maken dat er ten tijde hier van belang geen geschikte woning voor beschikbaar was. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd dat bewijs te leveren.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van eiseres dat uit de van de woningbouwvereniging verkregen informatie volgt dat er geen andere voor haar meer geschikte woningen beschikbaar waren of zouden komen, nu zij deze stelling niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. Dat eiseres, zoals zij stelt, gezien het tijdsverloop dit thans niet meer kan aantonen, komt voor haar eigen rekening en risico. Dit bewijsprobleem had zich niet voorgedaan als eiseres destijds bij de woningbouwvereniging om bewijsstukken had gevraagd. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat ten tijde hier in geding een geschikte woning voor eiseres beschikbaar was. Zulks te meer nu de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat in het geval van eiseres, indien zij – voordat zij tot de aankoop van haar huidige woning was overgegaan – contact zou hebben opgenomen met verweerder, het mogelijk was geweest om binnen een termijn van een jaar binnen de regio een geschikte woning te vinden. Daarbij komt nog dat eiseres ruim de tijd heeft gehad om met verweerder in overleg te treden. Zij was immers in februari 2007 al bekend geworden met het feit dat zij met ingang van 1 januari 2008 de Fokuswoning moest verlaten. Gelet op het aanzienlijk jaarlijks terugkerend bedrag van € 1500 aan onderhoudskosten waarmee verweerder geconfronteerd zou worden, is het eiseres des te meer aan te rekenen dat zij op deze wijze heeft gehandeld.
Dit brengt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder in dit geval de voorziening terecht heeft geweigerd met toepassing van artikel 4:13, aanhef en onder b, van de Verordening.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A. Azmi, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 20 september 2011