RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/3333
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 29 september 2009 in het geding tussen
[verzoeker], verzoeker,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. W. Kok,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 15 juli 2009 de aan verzoeker ter uitvoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) ter beschikking gestelde scootmobiel ingenomen en geen nieuw middel verstrekt.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 13 augustus 2009 bezwaar gemaakt.
Op diezelfde datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat hem alsnog een scootmobiel wordt verstrekt.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 september 2009. Verzoeker is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. W. Kok. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Klok.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de WMO treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ingevolge het tweede lid van artikel 4 houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de WMO, stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Ter uitvoering van deze bepaling heeft de raad van de gemeente Ede op 28 september 2006 de verordening “voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Ede” (verder: de Verordening) vastgesteld.
Artikel 2 van deze verordening voorziet in beperkingen in de toekenning.
Blijkens het derde lid van artikel 2, onder h, wordt er geen voorziening toegekend indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens een aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.
Verweerder heeft de navolgende feiten verweerder aan zijn weigering ten grondslag gelegd.
De afschrijvingstermijn van een scootmobiel is zeven jaar.
Bij besluit van 18 april 2006 is aan verzoeker een scootmobiel van het merk Invacare, type Meteor, ter beschikking gesteld. Verweerder heeft het beheer en onderhoud van de scootmobiels uitbesteed aan de firma Welzorg. Na ruim een jaar heeft de firma Welzorg de scootmobiel afgekeurd. Omdat er aanleiding was om aan te nemen dat verzoeker niet zorgvuldig is omgesprongen met de scootmobiel hebben [namen] (consulenten WMO) een gesprek gehad met verzoeker, waarbij is afgesproken, dat hij nog éénmaal een nieuwe scootmobiel verstrekt krijgt. Deze scootmobiel, van hetzelfde merk als de oorspronkelijk verstrekte, is op 3 april 2008 aan verzoeker verstrekt. Op 29 mei 2009 bereikte verweerder het bericht, dat de firma Welzorg ook deze scootmobiel heeft afgekeurd.
Daarop heeft verweerder besloten de ter beschikking gestelde scootmobiel in te nemen en geen nieuwe te verstrekken.
Verweerder stelt zich op het standpunt, dat de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die aan verzoeker zijn toe te rekenen. Verzoeker heeft diverse voorwaarden uit de bruikleenovereenkomst overtreden. Toen de scootmobiel defect was had verzoeker Welzorg moeten informeren en deze niet mogen (laten) verslepen. Dat de scootmobiel niet mocht worden versleept kon hij weten, omdat die mogelijkheid niet in de gebruiksaanwijzing wordt genoemd en omdat de scootmobiel niet over een ring beschikt om een sleepkabel aan te bevestigen. Verweerder betoogt verder dat aan verzoeker geen adequate voorziening geboden kan worden, nu hij er blijk van heeft gegeven een scootmobiel niet zorgvuldig te kunnen of willen gebruiken.
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een e-mail van 24 augustus 2009 van de servicecoördinator Welzorg Nederland overgelegd. Volgens die e-mail was de monteur binnen 30 minuten ter plaatse. Verzoeker had toen de scootmobiel al laten wegslepen door een auto. De e-mail luidt verder als volgt:
“Wij kunnen met zekerheid stellen dat door de laatste actie het frame is ontzet en het balhoofd van het stuur is beschadigd. Zeer waarschijnlijk is de controller (centrale computer) door langdurig slepen doorgebrand. De motor is volledig vastgeslagen maar het blijft onduidelijk of dit puur een oorzaak van de storing is geweest of dat deze vast is gelopen door het slepen”
Verzoeker betoogt, dat voorbij wordt gegaan aan het doel van de verordening.
De voorzieningenrechter stelt vast, dat aan verweerder bij het eerder genoemde besluit van 18 april 2006 een vervoersvoorziening op grond van de Wmo is toegekend. Deze toekenning is niet in tijd begrensd. Gelet hierop moet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het besluit van 15 juli 2009 waarbij is besloten aan verzoeker geen nieuwe scootmobiel toe te kennen, worden gezien als een intrekking van genoemde voorziening.
In artikel 37, eerste lid aanhef en onder c, van de Verordening is bepaald dat het College een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk kan intrekken indien de voorziening niet dan wel niet adequaat gebruikt wordt.
Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook dat verweerder het besluit van 15 juli 2009 op een onjuiste wettelijke bepaling heeft gebaseerd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient de hiervoor vermelde bepaling aldus te worden gelezen dat de intrekking enkel ziet op de vorm waarin de voorziening is toegekend, i.c. een scootmobiel. Immers, zou het gaan om intrekking van de voorziening in zijn algemeenheid, dan zou zulks er toe leiden dat de belanghebbende niet langer wordt gecompenseerd in de door hem ondervonden beperkingen. Dat zou in strijd komen met artikel 4, eerste lid, van de Wmo. De voorzieningenrechter zal het besluit van 15 juli 2009 dan ook aldus lezen dat tot intrekking is overgegaan, onverminderd de verplichting om verzoeker in zijn vervoersbehoefte te compenseren.
Aangezien intrekking van een toegekende vervoersvoorziening op bovenvermelde wijze een voor de belanghebbende belastend besluit is, rust op verweerder de plicht om aannemelijk te maken dat verzoeker de scootmobiel niet op adequate wijze heeft gebruikt en dat zulks in de gegeven omstandigheden dient te leiden tot intrekking van de voorziening. Verweerder zal daarbij een afweging moeten tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen waarbij het belang van verzoeker om op deze wijze te worden gecompenseerd in zijn beperkingen zwaar dient te wegen.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat uit de gedingstukken en meer in het bijzonder uit de gegevens zoals die door Welzorg zijn verstrekt kan worden afgeleid dat verzoeker tekort is geschoten in zijn zorgplicht ten opzichte van de aan hem ter beschikking gestelde scootmobiel. Immers, verzoeker was er mee bekend dat hij in geval van defecten an de scootmobiel Welzorg diende te bellen en dat de monteur van Welzorg binnen zeer korte tijd aanwezig zou zijn teneinde de nodige technische hulp te verlenen. In plaats daarvan heeft verzoeker de scootmobiel door een bekende laten wegslepen en daarmee de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans aanvaard dat daardoor schade aan het voertuig zou optreden. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat dit verzoeker kan worden verweten. Daaraan doet niet af dat in de gebruiksaanwijzing van de scootmobiel niet was vermeld dat deze niet mocht worden gesleept door een auto.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan hetgeen hierboven is overwogen echter niet zonder meer leiden tot intrekking van de voorziening. Niet in geding is immers dat verzoeker is aangewezen op het gebruik van een scootmobiel en dat hij in beginsel voldoet aan de voorwaarden uit de WMO om voor verstrekking van deze voorziening in aanmerking te komen. Volgens vaste jurisprudentie (o.a. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008, LJN: BG6612) brengt de in artikel 4, eerste lid, van de Wmo vastgelegde compensatieplicht mee dat op verweerder een resultaatsverplichting rust om verzoeker te compenseren in de door hem bij zijn vervoersbehoefte ondervonden beperkingen. Nu verweerder niet heeft aangegeven op welke wijze hij verzoeker, anders dan door het verstrekken van een scootmobiel, zal compenseren, ontbreekt het in deze aan een zorgvuldige belangenafweging. Dit brengt mee dat in afwachting van de resultaten van een nader onderzoek aan verzoeker een scootmobiel ter beschikking zal moeten worden gesteld.
Bij wijze van overweging ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter, dat dit niet hoeft te betekenen dat verweerder de kosten van verstrekking in het geheel niet beheersbaar kan houden. De voorzieningenrechter wijst in dat kader op de tussen Welzorg en verzoeker gesloten bruikleenovereenkomst, waar in artikel 2, onder i, wordt bepaald, dat de bruiklener schade toegebracht door of aan het middel tengevolge van nalatigheid, opzet of schuld van de bruiklener, aan Welzorg is verplicht te vergoeden.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan kosten rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is niet gebleken.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerder aan verzoeker binnen acht dagen na 29 september 2009 een scootmobiel in bruikleen dient te verstrekken;
bepaalt voorts dat deze voorziening vervalt zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644;
bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Arnhem, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ad € 41 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,