Renovatie/restauratie 1e Openluchtschool Amsterdam. Vergoeding van overschrijdingskosten in de huisvestingsvoorzieningen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat voor de overschrijdingskosten door verweerder voorzieningen waren vastgesteld. Geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Beroep ongegrond.
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de stichting Stichting voor Openluchtscholen voor het Gezonde Kind,
gevestigd te Amsterdam, eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (als rechtsopvolger van het voormalig dagelijks bestuur van het Stadsdeel Zuid), verweerder
(gemachtigde mr. R. Nomden).
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een tegemoetkoming in de projectoverschrijding van de verbouwing van de Eerste Openluchtschool in Amsterdam toegekend voor een bedrag van € 231.666.
Bij besluit van 28 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2014. Eiseres is vertegenwoordigd door de[naam], [functie]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder is tevens verschenen de[naam 1].
Overwegingen
1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiseres vormt het bestuur van de Eerste Openluchtschool in Amsterdam (hierna: de school). De school is gevestigd in een Rijksmonumentaal pand onder bijzondere architectuur. In 2006 is onder leiding van eiseres gestart met de restauratie/renovatie van de school, een complex project met een complex en gefaseerd bouwplan. Eiseres heeft voor de bekostiging van de renovatie in de periode 2006 tot 2011 verschillende huisvestingsvoorzieningen bij verweerder aangevraagd op grond van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) en de Verordeningen huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam 2006 en 2009 (hierna: de Verordening of de Verordeningen). Daarnaast heeft eiseres (subsidie)middelen van donateurs en andere instanties verkregen om de renovatie te realiseren.
1.2.
Bij brief van 22 juni 2011 heeft eiseres de kosten van de renovatie bij verweerder verantwoord onder overlegging van een accountantsverklaring van Registeraccountant C. Rabe van 9 juni 2011 en een financiële verantwoording van 7 juni 2011. Eiseres heeft verweerder daarbij verzocht om het tekort op de begroting van € 231.666 aan haar te vergoeden, omdat verweerder op grond van de Verordening de feitelijk gemaakte kosten dient uit te keren.
Bij brief van 16 januari 2012 heeft eiseres verweerder meegedeeld dat er een fout in de financiële verantwoording van 7 juni 2011 is gemaakt en dat het tekort niet € 231.666, maar € 456.502 bedraagt. Naar blijkt uit het aanvullend bezwaarschrift van eiseres van 26 juni 2012 wordt het verschil van € 224.836 mede veroorzaakt door het ten onrechte opnemen van de eigen bijdrage van eiseres van € 226.160. Naar eiseres daarbij stelt is dit ‘vanzelfsprekend’ geen inkomstenpost.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder, kort samengevat, geweigerd de gehele declaratie van 16 januari 2012 te accepteren. Verweerder deelt niet het standpunt van eiseres dat op grond van de Verordening huisvestingsvoorzieningen op basis van feitelijke kosten vergoed dienen te worden. De projectoverschrijding van € 231.666 zal na verrekening met het uitbetaalde voorschot wel worden vergoed.
2.
Standpunten van partijen
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiseres niet tijdig een begroting en offertes aan verweerder heeft overgelegd en ook geen toestemming heeft gevraagd voor het verrichten van meerwerk. Daarnaast kan eiseres geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel doen, nu de gesprekspartner die door verweerder was aangewezen, de [naam 2] (hierna:[naam 2]), niet beslissingsbevoegd was.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat het tekort in de financiële verantwoording feitelijk niet onder te brengen valt onder de posten van de huisvestingsvoorzieningen, omdat deze voorzieningen al bij besluit van 15 februari 2010 zijn vastgesteld. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend, zodat de huisvestingsvoorzieningen over de jaren 2006-2010 onherroepelijk vaststaan, aldus verweerder. De kosten waarvoor eiseres nu alsnog een tegemoetkoming vraagt, betreffen kosten waarvoor niet vooraf een aanvraag op grond van de Verordening(en) is gedaan. Aan de vraag of de meerkosten onontkoombaar waren wordt volgens verweerder dan ook niet toegekomen. Dat op grond van de Verordening de werkelijke kosten vergoed dienen te worden, betekent volgens verweerder niet dat er geen aanvraag aan vooraf dient te gaan.
2.2.
Eiseres heeft in beroep, kort weergegeven, aangevoerd dat zij wel vooraf en in overleg met[naam 2] de bij de overschrijdingskosten behorende offertes en begroting(en) heeft ingediend. Volgens eiseres heeft verweerder verder bij brief van 27 oktober 2010 bevestigd dat op grond van de Verordening voorzieningen afgerekend worden op basis van de werkelijke kosten. Er is bovendien geen sprake van meerwerk, maar van meerkosten op posten waar nog geen bedragen van bekend waren, aldus eiseres.
3.
Beoordeling van het beroep
3.1.
Niet in geschil is dat op grond van de Verordeningen een aanvraag om een huisvestingsvoorziening vooraf moet worden ingediend en dat de aanvrager voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht en met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken het bouwplan en de desbetreffende begroting ter goedkeuring bij het dagelijks bestuur behoort in te dienen. Partijen zijn het er verder over eens dat op grond van de Verordeningen van een vastgestelde voorziening de werkelijke kosten dienen te worden vergoed.
3.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder door van eiseres een vooraf ingediende aanvraag voor de overschrijdingskosten te verlangen, geen onjuiste toepassing aan de Verordening heeft gegeven. Dat de werkelijke kosten vergoed worden, wil niet zeggen dat aan die vergoeding geen voorwaarden mogen worden verbonden om te komen tot een juiste vaststelling ervan en om te waarborgen dat de werkelijke kosten niet hoger dan nodig zijn.
3.3.
Voor zover eiseres in beroep heeft gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met de WPO, heeft zij dit niet geconcretiseerd en onderbouwd. De bepalingen waarnaar zij in dit kader heeft verwezen, hebben geen betrekking op een situatie zoals die in deze zaak concreet voorligt. De rechtbank is ook overigens niet gebleken van strijd met de WPO.
3.4.
Eiseres heeft blijkens haar verwijzingen in de aanvraag en haar bezwaar- en beroepschrift verder veel waarde gehecht aan de brief van de directeur van de Afdeling Vastgoed van voormalig Stadsdeel Zuid van 27 oktober 2010.
De betreffende passage in deze brief luidt:
“Op uw verzoek bevestig ik hierbij dat op grond van de Verordening Huisvestingsvoorzieningen Primair Onderwijs gemeente Amsterdam, voorzieningen worden afgerekend op basis van de werkelijke kosten. Dit betekent dat indien er in de voorcalculatie/raming bij de aanvraag zaken niet goed zijn geraamd, dit bij de werkelijk af te rekenen kosten wordt verrekend. Een en ander moet uiteraard blijken uit het accountantsrapport dat te zijner tijd bij de afrekening van de voorzieningen moet worden overlegd.”
Voor zover eiseres in deze passage leest dat tegenvallers zonder meer zullen worden vergoed op basis van de werkelijke kosten, volgt de rechtbank eiseres daarin niet, juist omdat is verwezen naar de Verordening. De rechtbank leest deze mededeling als een algemene uitleg van die Verordening die (nog) niet specifiek ziet op het geval van eiseres.
De rechtbank kan overigens uit het accountantsrapport van Rabe van 9 juni 2011 en de financiële verantwoording van eiseres van 7 juni 2011 onvoldoende opmaken welke voorcalculaties of ramingen bij welke aanvraag niet goed zijn geraamd, zoals in de brief van 27 oktober 2010 bedoeld. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat voor de posten die zij overschreden acht, wel voorzieningen door verweerder waren vastgesteld.
3.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat van een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige schriftelijke toezegging van[naam 2] of van een andere bevoegde medewerker van het bevoegd gezag niet is gebleken. Eiseres heeft dan ook geen gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen aan het feit dat zij een en ander met[naam 2] heeft overlegd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG4692). Voor een mogelijke vergoeding van (meer)kosten is immers nog altijd een aanvraag bij en de instemming van verweerder noodzakelijk, die bovendien slechts op basis van een goedgekeurd bouwplan en offertes kan worden verleend. Dit staat ook met zoveel woorden in het besluit van 15 februari 2010, waarbij het Voorzieningen Huisvestingsprogramma 2010 is vastgesteld.
De rechtbank acht het begrijpelijk dat van de zijde van verweerder een vaste gesprekspartner naar voren is geschoven om de dagelijkse contacten met eiseres over de renovatie te onderhouden, nu het hier een zeer complex project betreft. Een dergelijk project vraagt immers een strakke (procedurele) regie en mogelijk zelfs vrijwel dagelijkse afstemming. Op onderdelen had deze regie achteraf bezien naar het oordeel van de rechtbank vanuit verweerder strakker gevoerd kunnen worden. Dit betekent echter nog niet dat de formele eisen (onder meer ten aanzien van mandaatverlening) niet meer gelden, noch dat de zorg van het juist aanvragen van de door haar gewenste voorzieningen niet voor rekening en risico van eiseres komt. Daarbij wijst de rechtbank erop dat eiseres andere aanvragen wel tijdig en formeel correct heeft ingediend.
3.6.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met de vergoeding door verweerder van € 231.666 van het totaal van € 456.502 aan overschrijdingskosten eiseres niet tekort is gedaan. Het bestreden besluit kan dan ook in rechte stand houden.
3.7.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter,
mrs. C.W.M. Giesen en M.L. van Emmerik, leden,
in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2014.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: