vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/560180 / KG ZA 14-265 MW/MV
Vonnis in kort geding van 3 maart 2014
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LAYBOUR INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 26 februari 2014,
advocaten mrs. M.C. van Rijswijk en E.J.H. Zandbergen te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1]
,
gevestigd te[woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam.
Eisers zullen hierna ook Laybour en [eiser 2] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna ook[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.
2 De feiten
2.1.
[eiser 2] en [gedaagde 2] zijn via hun vennootschappen Laybour en[gedaagde 1] middellijk aandeelhouder (beiden voor 50%) en statutair bestuurder van de besloten vennootschap Jobsrepublic Holding B.V. (hierna ook Jobsrepublic Holding). Deze vennootschap is enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap Jobsrepublic B.V. (hierna ook Jobsrepublic).
2.2.
Tussen Laybour en [eiser 2] enerzijds en[gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds is op 20 februari 2013 een aandeelhoudersovereenkomst (hierna ook de overeenkomst) inzake Jobsrepublic Holding gesloten, waarin onder meer het volgende is bepaald:
Artikel 8 Dead-Lock en Push-Out
8.1
De Managers [[eiser 2] en [gedaagde 2]; vzr] zullen in alle redelijkheid en in onderling overleg het beleid voor de Vennootschap bepalen. Kunnen de Managers geen overeenstemming bereiken over het te voeren beleid en/of de te nemen maatregelen (“Dead-Lock”) en die Dead-Lock heeft betrekking op zodanige onderwerpen en een dermate zwaarwegend geschil dat bij voortbestaan van die Dead-Lock de samenwerking tussen de Managers niet in het belang is van de Vennootschappen dan wel het belang van de Vennootschappen schaadt, dan zal ieder van Laybour of[gedaagde 1] (de “Dead-Lock Melder”) daarvan schriftelijk melding mogen doen aan de andere Aandeelhouders (de “Melding”) onder goed gemotiveerde opgave van de punten waarover een Dead-Lock bestaat (de “Geschilpunten”) en de standpunten van die Aandeelhouder ten aanzien van de Geschilpunten.
8.2
Aandeelhouders zullen zo spoedig mogelijk na de Melding overleggen over het te voeren beleid en/of de te nemen maatregelen teneinde de Dead-Lock te beëindigen.
8.3
Indien 1 (één) maand na de Melding nog steeds (of weer) sprake is van Dead-Lock ten aanzien van de Geschilpunten, dan zal ieder der Partijen gerechtigd zijn de Geschilpunten voor te leggen aan een in gezamenlijk overleg te benoemen onafhankelijk adviseur voor bindend advies (de “
Bindend Adviseur
”). Kunnen Aandeelhouders niet binnen 14 (veertien) kalenderdagen overeenstemming bereiken over de te benoemen Bindend Adviseur, dan zal ieder van hen gerechtigd zijn de voorzitter van de Kamer van Koophandel voor Amsterdam te verzoeken de Bindend Adviseur te benoemen. De kosten voor het inschakelen van de Bindend Adviseur zullen worden gedragen door de Vennootschap.
8.4
De primaire taak van de Bindend Adviseur is het bijleggen van het geschil en het bij elkaar brengen van de Managers middels een bindend advies. De Bindend Adviseur zal, met inachtneming van het bepaalde in deze overeenkomst, beslissen binnen 14 (veertien) kalenderdagen nadat hem/haar om bindend advies is verzocht, of binnen een andere door Partijen overeengekomen termijn. In het bindend advies zal de Bindend Adviseur onder meer (i) beoordelen of het oordeel van de Dead-Lock Melder over de Geschilpunten als bedoeld in Artikel 8.1 naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd was en (ii) een oplossing bieden voor Partijen om tot een werkbare situatie te komen. Partijen zullen op eerste verzoek van de Bindend Adviseur alle informatie en inlichtingen verstrekken die naar het oordeel van de Bindend Adviseur relevant kunnen zijn voor de beraadslaging omtrent de aangelegenheid waarover het bindend advies dient te worden uitgebracht. Partijen zijn verplicht te handelen (en waar nodig stem uit te brengen op de door hen gehouden Aandelen) overeenkomstig het door de Bindend Adviseur uitgebrachte bindend advies, onverminderd het bepaalde in Artikel 8.5.
8.5
Indien (i) de Bindend Adviseur heeft geoordeeld dat het oordeel van de Dead-Lock Melder over de Geschilpunten als bedoeld in Artikel 8.1 naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd was, (ii) de Managers, ondanks aantoonbare inspanning van [eiser 2], er niet in slagen om een werkbare situatie te realiseren én (iii) de Bindend Adviseur vaststelt dat de situatie onwerkbaar is en daardoor het belang van de Vennootschappen ernstig wordt schaadt, zal Laybour gerechtigd zijn van[gedaagde 1] te verlangen dat zij alle door haar gehouden Aandelen onherroepelijk schriftelijk te koop aanbiedt (de “
Aanbieding
”) aan Laybour tegen de Fair Market Value van de aangeboden Aandelen.
8.6
Indien Laybour (na vaststelling van de Fair Market Value) te kennen geeft de door[gedaagde 1] overeenkomstig Artikel 8.5 aangeboden aandelen van[gedaagde 1] af te willen nemen, zullen[gedaagde 1] en Laybour onverwijld tot levering van die aandelen door[gedaagde 1] aan Laybour overgaan, door middel van het doen verlijden van een notariële akte van levering tegenover gelijktijdige betaling van de voor de betreffende Aandelen verschuldigde koopprijs.
Artikel 9 Betrokkenheid Managers
9.2
Indien zich ten aanzien van een Manager en/of een Aandeelhouder één of meerdere van de navolgende omstandigheden (hierna te noemen: de “
Oorzaak
”) voordoen, zal de betreffende (tot die Manager behorende) Aandeelhouder verplicht zijn (hierna te noemen de “
Aanbiedingsplicht
”) de door haar gehouden Aandelen binnen 2 (twee) maanden na het zich voordoen van de Oorzaak ter verkoop aan te bieden – en, voorzover dat aanbod wordt geaccepteerd, geleverd te hebben – aan de andere Aandeelhouder(s);
a. niet, niet behoorlijke of niet tijdige nakoming door een Manager en/of een Aandeelhouder van één of meerdere van de verplichtingen voortvloeiende uit Artikel 7.3 Artikel 7.4, Artikel 7.7, Artikel 8.5, Artikel 8.6, Artikel 9.1, anders dan ten gevolge van een omstandigheid als omschreven in Artikel 9.2d, Artikel 9.2e, Artikel 9.2f, Artikel 9.2h en Artikel 9.2i, Artikel 9.2 en/of Artikel 14.1, welke niet, niet behoorlijke of niet tijdige nakoming niet binnen 30 (dertig) dagen na een daartoe strekkende schriftelijke aanmaning is weggenomen:
b. (…)
9.3
De koopprijs van krachtens Artikel 9.1 aangeboden Aandelen (hierna te noemen: de “
Aangeboden Aandelen
”) zal, voor zover niet binnen 30 (dertig) dagen na het ontstaan van de Aanbiedingsplicht anders zal zijn overeengekomen, gelijk zijn aan:
a. indien het een Aanbiedingsplicht betreft als omschreven in Artikel 9.2a of Artikel 9.2b: de nominale waarde van de Aangeboden Aandelen;
b. indien het een andere Aanbiedingsplicht betreft: de Fair Market Value op het moment van het ontstaan van de Oorzaak.
Artikel 10 Fair Market Value
10.1
Voor de toepassing van het bepaalde in Artikel 8.5 en Artikel 9.3 zal, voor zover Partijen daarover niet binnen 14 (veertien) kalenderdagen overeenstemming hebben bereikt, de fair market value van de betreffende Aandelen (…) bij wijze van bindend advies worden vastgesteld door een door[gedaagde 1] en Laybour gezamenlijk aangewezen Register Valuator (…)
2.3.
Op 1 oktober 2013 is door [gedaagde 2] namens[gedaagde 1] een “deadlockmelding” gedaan als bedoeld in artikel 8.1 van de overeenkomst. Een maand na deze melding was nog steeds sprake van een “deadlock”.
2.4.
Bij dagvaarding van 31 december 2013 hebben Laybour en [eiser 2] bij deze rechtbank een kort geding aanhangig gemaakt tegen[gedaagde 1] en [gedaagde 2]. In dit kort geding hebben Laybour en [eiser 2] – kort gezegd – aanwijzing van een bindend adviseur gevorderd.
2.5.
Bij vonnis van 14 januari 2014 heeft de voorzieningenrechter
mr. [naam 1] (hierna [naam 1]) als bindend adviseur aangewezen en is bepaald dat de bindend adviseur zijn taken zal uitoefenen als ware hij benoemd conform artikel 8.3 van de overeenkomst. In het vonnis van 14 januari 2014 zijn[gedaagde 1] en [gedaagde 2] tevens veroordeeld de aldus benoemde bindende adviseur te gehengen en te gedogen.
2.6.
Bij e-mail van 3 februari 2014 heeft [naam 1] aan [eiser 2] en [gedaagde 2] onder meer het volgende medegedeeld:
Hiermee bevestig ik voor de goede orde dat ik als bindend adviseur tussen jullie zal beslissen over de geschilpunten (…). Ik heb erop gewezen dat onzeker is of de brief van 1 november van [gedaagde 2] deel uitmaakt van mijn opdracht. Jullie hebben in ons laatste overleg aangegeven dat het aan mij als bindend adviseur te willen over te laten of de inhoud van die brief ook onderdeel zal zijn moeten van mijn bindend advies. [gedaagde 2] heeft hiermee ingestemd op voorwaarde dat [naam 2] de valuator zal zijn die de fair market value gaat vaststellen als het daarvan komt. [naam 2] stemde daarmee in. (…)
2.7. Op 12 februari 2014 heeft [naam 1] zijn bindend advies uitgebracht. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
Oordeel of standpunt [gedaagde 2] over de geschilpunten naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is en bieden van oplossing om tot een werkbare situatie te komen.
(…)
Uit de stukken en uit jullie mondelinge toelichting op jullie standpunten is mij gebleken dat bij jullie het voor een goed functioneren van de vennootschap en Jobsrepublic vereiste vertrouwen in elkaar ten enen male ontbreekt. Ik voorzie ook niet dat of hoe dat vertrouwen op enig moment in de toekomst zal kunnen worden herwonnen.
Ik stel als bindend adviseur daarom vast dat de enige oplossing van de huidige situatie is dat één van jullie als aandeelhouder en bestuurder vertrekt.
Oordeel of de situatie onwerkbaar is en daardoor het belang van Jobsrepublic ernstig wordt geschaad
Duidelijk mag zijn dat ik van oordeel ben dat de situatie onwerkbaar is en dat het belang van Jobsrepublic ernstig door het tussen jullie ontstane gebrek aan vertrouwen wordt geschaad.
Oordeel of jullie ondanks aantoonbare inspanning van [naam 2] er niet in slagen een werkbare situatie te creëren.
Mijn oordeel als bindend adviseur luidt dat niet relevant is of [naam 2] aantoonbaar zijn best heeft gedaan om de geschilpunten in de deadlock melding op te lossen. De in artikel 8.5 voorgeschreven procedure ziet naar mijn oordeel op meer dan die geschilpunten, te weten het realiseren van een werkbare situatie. (…) Ik stel vast dat artikel 8.4 niet geacht kan worden te beogen dat opnieuw overleg wordt gepleegd om tot een werkbare oplossing te komen als dat voordien al vruchteloos is gedaan. Mocht dat wel het geval zijn, dan kan naar mijn oordeel [gedaagde 2] in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van [naam 2] verlangen dat hij na de deadlock melding opnieuw zoekt naar een werkbare oplossing, terwijl juist is gebleken dat die werkbare oplossing onmogelijk is.
De conclusie van dit bindend advies luidt derhalve dat Laybour gerechtigd is van[gedaagde 1] te verlangen dat zij alle door haar gehouden aandelen in Jobsrepublic Holding B.V. onherroepelijk schriftelijk te koop aanbiedt aan Laybour tegen de fair market value van de aangeboden aandelen.
2.8.
Bij e-mail van 13 februari 2014 van [eiser 2] is [gedaagde 2] onder meer het volgende medegedeeld:
Tevens wil ik je verzoeken om per omgaande de door[gedaagde 1] gehouden aandelen in Jobsrepublic onverwijld en onherroepelijk schriftelijk te koop aan te bieden aan Laybour conform het bepaalde in artikel 8.5 van de aandeelhoudersovereenkomst inzake Jobsrepublic Holding B.V.
2.9.
Bij brief van 18 februari 2014 van de raadsman van Laybour en [eiser 2] is[gedaagde 1] (nogmaals) verzocht de aandelen conform artikel 8.5 van de overeenkomst aan te bieden en uiterlijk 21 februari 2014 te bevestigen akkoord te gaan met het verlenen van een opdracht aan waarderingsdeskundige drs. [naam 2] (hierna [naam 2]) tot het bepalen van de fair market value van de aandelen. In de brief is tevens het volgende opgenomen:
Artikel 9.3 gaat over de aanbiedingsplicht van artikel 9.2. Deze artikelen hebben als zodanig niets te maken met onze route van artikel 8.5.
Ingevolge artikel 8.5 heeft cliënte van u verlangd dat u uw aandelen onherroepelijk aanbiedt. Er is geen termijn voor uw aanbieding bepaald. Gezien de aard van de verplichting (het is een formaliteit, uw hoeft alleen tegen FMV aan te bieden en hoeft geen prijs te noemen) en de voorgeschiedenis (u heeft ruimschoots de tijd gehad u te beraden), is de in mijn faxbericht van 14 februari jl. gestelde termijn redelijk en bent u derhalve in verzuim.
Artikel 10.1 verwijst in ons geval alleen naar artikel 8.5 en daaruit vloeit voort dat de termijn vanaf de datum van het bindend advies is gaan lopen. Bovendien hebben wij in het bijzijn van mr. [naam 1] ten overvloede afgesproken dat we na het bindend advies nog twee weken zouden nemen om te bezien of we er wat betreft de prijs alsnog uit zouden komen. Ook toen hebben we dus afgesproken dat de twee weken vanaf het bindend advies zouden gaan lopen.
Ik stel dan ook vast dat u zowel de afspraken als vervat in de artikelen 8.5 en 10.1 als de afspraken gemaakt in het bijzijn van mr. [naam 1] niet nakomt. (…)
2.10.
[gedaagde 2] heeft bij e-mail van 20 februari 2014 gereageerd op de hiervoor genoemde brief. In de e-mail is onder meer het volgende opgenomen:
(…) Het is juist dat ik op grond van het bindend advies van [naam 1] mijn aandelen moet aanbieden. Ik ben echter van mening dat het bindend advies van [naam 1] geen stand kan houden. Ik overweeg om [naam 3] opdracht te geven om een kort geding tot schorsing van de werking aanhangig te laten maken en een bodemprocedure om het van tafel te krijgen. (…)
Overigens kun je geen kort geding aanhangig maken. Want jouw redenatie is onjuist. Ten eerste, zoals je zelf aangeeft hebben we bij [naam 1] besproken dat we conform artikel 10.1, 2 weken zouden hebben om te proberen er zonder de inschakeling van een register valuator uit te komen, waartoe nog geen actie is ondernomen. Volgens mij hebben wij conform dit artikel zelfs nog een week. Ten tweede slaat artikel 9.2 wel degelijk op het niet nakomen van een verplichting van artikel 8.5. Wat betekent dat ik binnen 30 dagen de tekortkoming moet verhelpen. Ik maak gebruik van deze 30 dagen termijn om redenen zoals ik in deze brief zal toelichten: (…)
3 Het geschil
3.1.
Laybour en [eiser 2] vorderen – kort gezegd – en na wijziging van eis het volgende:
(1)[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen (i) alle door[gedaagde 1] gehouden aandelen onverwijld schriftelijk te koop aan te bieden aan Laybour tegen de fair market value als bedoeld in artikel 8.5 van de overeenkomst, (ii) te gehengen en te gedogen dat aan drs. [naam 2] de opdracht wordt gegeven de fair market value te bepalen overeenkomstig artikel 10.1 van de overeenkomst, (iii) de verplichtingen van[gedaagde 1] op grond van artikel 8.6 van de overeenkomst na te komen binnen vijf werkdagen nadat Laybour conform artikel 8.6 van de overeenkomst te kennen geeft de door[gedaagde 1] gehouden aandelen te willen afnemen, dit alles op straffe van dwangsommen;
(2) primair: (i) [gedaagde 2] te schorsen als bestuurder (a) totdat Laybour te kennen geeft de door[gedaagde 1] gehouden aandelen al dan niet af te willen nemen, althans (b) totdat de fair market value zal zijn bepaald, althans (c) voor de duur van maximaal drie maanden, en (ii)[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te gebieden gedurende de schorsing geen bestuurshandelingen te verrichten, op straffe van dwangsommen;
(3) subsidiair: (i) het recht van [gedaagde 2] te schorsen om Jobsrepublic en Jobsrepublic Holding te vertegenwoordigen (a) totdat Laybour te kennen geeft de door[gedaagde 1] gehouden aandelen al dan niet af te willen nemen, althans (b) totdat de fair market value zal zijn bepaald, althans (c) voor de duur van maximaal drie maanden, en (ii)[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te gebieden gedurende de schorsing geen bestuurshandelingen te verrichten, op straffe van dwangsommen;
(4) primair en subsidiair:[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te gebieden Laybour en [eiser 2] onmiddellijk toegang te verschaffen tot (i) de administratie van Jobsrepublic en Jobsrepublic Holding en (ii) het zelfstandig gebruik van (het hoofdaccount van) het administratieve systeem van deze vennootschappen, op straffe van dwangsommen;
(5) primair:[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de integrale proceskosten (€ 17.164,13), te vermeerderen met de wettelijke rente;
(6) subsidiair:[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de forfaitaire kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Laybour en [eiser 2] hebben hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende gesteld. Tijdens het bindend adviestraject is in het bijzijn van [naam 1] en [naam 2] tussen partijen afgesproken dat zij, indien [naam 1] zou oordelen dat Laybour het recht zou hebben[gedaagde 1] uit te kopen, de in artikel 10.1 van de overeenkomst genoemde termijn van twee weken zouden benutten om te bezien of zij in onderling overleg alsnog tot een fair market value zouden kunnen komen. Indien dit niet zou lukken zou [naam 2] worden benoemd om die waarde te bepalen. Voor dat geval hebben partijen de opdracht aan [naam 2] reeds geformuleerd (zie punt 2.7 van de dagvaarding onder ii). [naam 1] heeft in het bindend advies vervolgens inderdaad geoordeeld dat Laybour het recht heeft[gedaagde 1] uit te kopen.[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben echter desgevraagd geweigerd de aandelen van[gedaagde 1] aan te bieden. Evenmin hebben zij hun akkoord gegeven aan het verlenen van de opdracht aan [naam 2]. Ten onrechte hebben[gedaagde 1] en [gedaagde 2] het standpunt ingenomen dat zij ingevolge artikel 9.2 juncto 8.5 van de overeenkomst nog 30 dagen hebben om zich te beraden of zij de aandelen tegen fair market value zullen aanbieden en dat partijen twee weken (gerekend vanaf de datum van het bindend advies) de tijd hebben om in onderling overleg een fair market value overeen te komen. Pas na die termijn van twee weken zou de opdracht aan [naam 2] kunnen worden verstrekt, aldus[gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Dit is onjuist. Artikel 9.3 sub a bepaalt dat de aandelen tegen hun nominale waarde dienen te worden aangeboden, indien niet uiterlijk binnen 30 dagen alsnog conform artikel 8.5 tegen fair market value is aangeboden. Artikel 9.3 sub a zegt als zodanig niets over de termijn waarbinnen de aandelen op grond van artikel 8.5 tegen fair market value dienen te worden aangeboden. In artikel 8.5 is géén termijn voor deze aanbieding tegen fair market value bepaald. Hier dient aldus een redelijke termijn (overeenkomstig de partijbedoeling) te gelden. Op grond hiervan geldt in elk geval niet de door[gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemde termijn van 30 dagen. De verplichting om tegen fair market value aan te bieden is een formaliteit.[gedaagde 1] hoeft geen prijs voor de aandelen te noemen. Er is geen enkele reden waarom[gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog een termijn zou moeten worden gegund om deze verplichting na te komen. Bovendien heeft[gedaagde 1] al vanaf de datum van het bindend advies (12 februari 2014) de tijd gehad zich te beraden. Zij heeft dan ook geen enkel rechtens te respecteren belang om nog langer te dralen.
Voorts hebben partijen afgesproken de waarderingsopdracht onmiddellijk te verstrekken. Hiervoor geldt dat artikel 10.1 van de overeenkomst met betrekking tot artikel 8.5 een termijn van twee weken bevat waarbinnen partijen in onderling overleg overeenstemming kunnen bereiken over de fair market value. Lukt dit niet, dan bepaalt artikel 10.1 dat een waarderingsdeskundige moet worden aangewezen.[gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen (zie hun e-mail van 20 februari 2014, 2.10) dat na de termijn van twee weken de waarderingsopdracht moet worden verstrekt en dat [naam 2] als waarderingsdeskundige moet worden benoemd. Desalniettemin weigeren zij de opdracht te verstrekken. Anders dan zij hebben betoogd hebben partijen wel degelijk reeds gepoogd om in onderling overleg de fair market value vast te stellen. Zij zijn hierin echter niet geslaagd.
Tot slot wordt schorsing van de individuele bestuursbevoegdheden van[gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevorderd. De reden hiervoor is dat[gedaagde 1] en [gedaagde 2] een groot aantal handelingen hebben verricht die buiten de normale bedrijfsuitoefening vallen, die niet zijn goedgekeurd door Laybour en [eiser 2] en die niet in het belang zijn van (of ronduit schadelijk zijn voor) Jobsrepublic. Ter voorkoming van verdere schade dient er onmiddellijk te worden ingegrepen. Tijd voor een gang naar de Ondernemingskamer is er niet.
Omdat[gedaagde 1] en [gedaagde 2] misbruik maken van recht door zonder rechtsgrond het uitkooptraject niet na te komen dan wel te frustreren en in strijd met de statutaire en contractuele afspraken schadelijke handelingen namens de vennootschappen verrichten is er aanleiding tot het uitspreken van een integrale proceskostenveroordeling. In dit kader is bij wijziging van eis een bedrag gevorderd van € 17.164,13 aan advocaatkosten.[gedaagde 1]
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben – samengevat weergegeven – het volgende verweer gevoerd. Juist is dat [naam 2] de waardering van de aandelen zou gaan doen indien het bindend advies zou inhouden dat[gedaagde 1] haar aandelen te koop zou moeten aanbieden en partijen vervolgens niet tot overeenstemming over de prijs zouden komen. Uit het feit dat [gedaagde 2] hiermee heeft ingestemd, blijkt dat zij de zaak niet traineert. [gedaagde 2] wil haar aandelen echter alleen aanbieden tegen fair market value, indien [eiser 2] garandeert die aandelen ook af te zullen nemen. Dit mag [gedaagde 2] op grond van de redelijkheid en billijkheid verlangen. Indien [eiser 2] die garantie niet geeft, zullen partijen in een patstelling belanden. Anders dan Laybour en [eiser 2] stellen zijn partijen geen opdracht aan [naam 2] overeengekomen. Partijen hebben hierover wel onderhandeld, maar zonder resultaat. Wat partijen wel zijn overeengekomen is dat zij gedurende twee weken na het bindend advies zouden onderhandelen over de hoogte van de fair market value. Die termijn van twee weken sluit aan bij de in artikel 10.1 van de overeenkomst genoemde termijn. Dit betekent dat partijen tot en met 24 februari 2014 over de fair market value hadden moeten onderhandelen, hetgeen niet is geschied.
Het verweer van [gedaagde 2] komt er voorts op neer dat in artikel 9 van de overeenkomst is voorzien in de situatie dat een van de aandeelhouders zijn aandelen aan de ander moet aanbieden. In artikel 9.3 is opgenomen hoe de prijs van de aandelen moet worden bepaald. Wanneer niet binnen 30 dagen een aanbieding is gedaan, moet tegen de nominale waarde worden afgerekend. Wanneer dat wel wordt gedaan, moet tegen fair market value worden afgerekend. De termijn van 30 dagen kan, ondanks hetgeen [eiser 2] heeft betoogd, wel in verband worden gebracht met de aanbiedingsplicht van artikel 8.5. Immers, in artikel 9.2 sub a staat artikel 8.5 als omstandigheid benoemd en artikel 9.3 sub a koppelt daaraan een termijn van 30 dagen. De termijn van 30 dagen is niet voor niets in de overeenkomst opgenomen als termijn waarbinnen een verzuim moet zijn hersteld, op straffe van het moeten leveren van de aandelen tegen nominale waarde. Niet valt in te zien waarom [gedaagde 2] met een beroep op de redelijkheid en billijkheid een kortere termijn zou moeten worden gegund. Dit klemt temeer omdat [gedaagde 2] op grond van artikel 7:904 BW de vernietiging zal vorderen van het bindend advies.
Tegen de vordering tot schorsing voert [gedaagde 2] het volgende verweer. De voorzieningenrechter is niet bevoegd om over deze vordering te oordelen. Dergelijke voorzieningen kunnen op grond van de artikelen 2:356 sub b en 2:355 BW enkel bij de Ondernemingskamer worden gevorderd. [eiser 2] heeft bovendien niet eens de normale weg van het uitschrijven van een aandeelhoudersvergadering etc. gevolgd. Hierdoor is het beginsel van hoor- en wederhoor geschonden en is de desbetreffende vordering in dit kort geding rauwelijks ingesteld. Tevens bestrijdt [gedaagde 2] dat er inhoudelijke gronden aanwezig zijn die een schorsing zouden rechtvaardigen. Zij heeft enkel gehandeld in het belang van de vennootschappen.
Tot slot bestrijdt [gedaagde 2] dat er in dit geding aanleiding is tot het uitspreken van een integrale kostenveroordeling.
4 De beoordeling
4.1.
Over vordering (1) is de voorzieningenrechter het volgende van oordeel. Het bindend advies van 12 februari 2014 is vooralsnog geldig.[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben weliswaar aangevoerd dat zij vernietiging van dit bindend advies zullen vorderen, maar de argumenten hiervoor hebben zij ter zitting niet genoemd. Deze argumenten zijn evenmin in de pleitnota van mr. Renzen opgenomen. Op de mogelijke uitkomst van een dergelijke procedure tot vernietiging kan in dit kort geding dan ook niet worden vooruitgelopen. Bij de verdere beoordeling van vordering (1) dient de uitkomst van het bindend advies dan ook leidend te zijn. Die uitkomst komt er – kort gezegd – op neer dat Laybour gerechtigd is van[gedaagde 1] te verlangen dat[gedaagde 1] haar aandelen onherroepelijk en schriftelijk te koop aanbiedt aan Laybour tegen de fair market value. Reeds hierom ligt het eerste gedeelte van vordering (1) voor toewijzing gereed.[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen niet worden gevolgd in hun standpunt dat verdere uitvoering van het bindend advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Evenmin zullen zij worden gevolgd in hun standpunt dat de 30-dagen termijn van artikel 9.3 van de overeenkomst na het bindend advies van toepassing is. De aanbiedingsplicht is in dit geval gebaseerd op artikel 8.5 (waarin tevens is opgenomen dat de aandelen tegen de fair market value moeten worden aangeboden) en de plicht zoals opgenomen in artikel 8.5 staat los van de aanbiedingsplicht van artikel 9. Dit artikel is in de gegeven omstandigheden niet van toepassing. Laybour heeft immers op grond van artikel 8.5 verlangd dat[gedaagde 1] haar aandelen aanbiedt tegen de Fair Market Value.
4.2. Over het tweede gedeelte van vordering (1), het verstrekken van de opdracht aan [naam 2], is de voorzieningenrechter van oordeel dat[gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende argumenten hebben aangevoerd waarom die opdracht, die door Laybour en [eiser 2] is geformuleerd onder (ii) van punt 2.7 van de dagvaarding, niet zou kunnen worden verstrekt. Volgens[gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestond over die formulering geen overeenstemming, maar dit is voorshands niet aannemelijk geworden. Vaststaat dat [gedaagde 2] in beginsel heeft ingestemd met het verlenen van de opdracht aan [naam 2] en dat partijen hebben onderhandeld over de formulering van die opdracht. In dit kort geding hebben[gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende concreet gemaakt welke bezwaren zij hebben tegen de in de dagvaarding opgenomen formulering. De opdracht zal dan ook overeenkomstig de formulering in de dagvaarding moeten worden verstrekt.
4.3.
Uit het voorgaande vloeit voort dat ook het derde gedeelte van vordering (1) toewijsbaar is. De veroordeling van[gedaagde 1] en [gedaagde 2] om de verplichting tot levering van de aandelen na te komen zal worden toegewezen met dien verstande dat een termijn van maximaal 14 dagen zal worden vastgesteld waarbinnen Laybour en [eiser 2] zich dienen te beraden. Op deze wijze wordt tegemoetgekomen aan het bezwaar van[gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat [eiser 2] (in theorie) pas na maanden kenbaar zou hoeven maken of hij de aandelen al dan niet wenst af te nemen.
4.4.
Laybour en [eiser 2] hebben gezien de weigerachtige opstelling van[gedaagde 1] en [gedaagde 2] een spoedeisend belang bij toewijzing van vordering (1). Gezien de situatie waarin de onderneming van Jobsrepublic verkeert, dient het traject dat plaats moet vinden na het bindend advies zo spoedig mogelijk te worden vervolgd.
4.5.
Over vorderingen (2) en (3), de vorderingen tot schorsing, wordt het volgende overwogen. De voorzieningenrechter is op grond van hetgeen ter zitting is verhandeld alsmede op grond van de inhoud van het bindend advies van oordeel dat binnen Jobsrepublic en binnen Jobsrepublic Holding sprake is van een onwerkbare situatie die heeft geleid en nog zal leiden tot ernstige problemen. Beide partijen hebben aangevoerd dat een faillissement dreigt indien niet snel wordt ingegrepen. Vanwege de 50/50 verhouding kan van een algemene vergadering van aandeelhouders niets anders worden verwacht dan een staking van stemmen.[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat in een situatie als deze (slechts) de gang naar de Ondernemingskamer openstaat en dat zij op korte termijn een verzoekschrift tot het treffen van een voorziening bij de Ondernemingskamer zullen indienen. De voorzieningenrechter zal hen hierin niet volgen. Laybour en [eiser 2] hebben in dit kort geding voldoende aangetoond dat zij een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een ordemaatregel. De voorzieningenrechter is bevoegd tot het treffen van een dergelijke ordemaatregel, die zal gelden tot een andere rechter anders zal beslissen. Gezien alle feiten en omstandigheden – waaronder de inhoud van het bindend advies, de bedoeling van de shoot-out bepaling en de wens van [eiser 2] om met Jobsrepublic verder te gaan – zal de ordemaatregel inhouden dat [gedaagde 2] (tijdelijk) als bestuurder wordt geschorst. De primaire schorsingsvordering (vordering 2) zal dan ook worden toegewezen, alsmede een gebod aan[gedaagde 1] en [gedaagde 2] om gedurende de schorsing geen bestuurshandelingen te verrichten. Voorshands wordt met het treffen van deze ordemaatregel de continuïteit van de onderneming het beste gewaarborgd. In dit kort geding, dat zich niet leent voor een nader onderzoek naar de feiten, kan weliswaar niet worden vastgesteld of de concrete verwijten aan het adres van [gedaagde 2] (onder meer betrekking hebbend op de lease-auto’s, de WSBO-subsidie en het verrichten van een aantal overboekingen) terecht zijn, maar haar kan het algemene verwijt worden gemaakt dat het verrichten van deze handelingen het voorzienbare gevolg had dat het conflict tussen de bestuurders alleen maar groter werd en dat het belang van de onderneming hierdoor werd geschaad. Van [gedaagde 2] mocht worden verwacht dat zij hiervoor meer oog zou hebben.
4.6.
In lijn met toewijzing van vordering (2) zal ook vordering (4) worden toegewezen. Ook hierbij hebben Laybour en [eiser 2] een spoedeisend belang. Zij dienen immers in de gelegenheid te zijn de administratie van de vennootschappen te kunnen voeren.
4.7.
De dwangsommen die aan de verschillende veroordelingen zullen worden verbonden, worden gemaximeerd als na te melden.[gedaagde 1]
4.8.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding (en in de nakosten) gevallen aan de zijde van Laybour en [eiser 2]. Het salaris advocaat zal hierbij worden vastgesteld conform het liquidatietarief (€ 816,-). Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden de integrale proceskosten toegewezen, bijvoorbeeld indien een partij misbruik maakt van (proces)recht of onrechtmatig handelt door het op een juridische procedure te laten aankomen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het door[gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevoerde verweer heeft weliswaar niet geleid tot afwijzing van de vorderingen, maar niet kan worden gezegd dat dit verweer dermate ongegrond of kansloos was, dat hen een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om (i) alle door[gedaagde 1] gehouden aandelen in Jobsrepublic Holding B.V. onverwijld en onherroepelijk schriftelijk te koop aan te bieden aan Laybour tegen de Fair Market Value, als bedoeld in artikel 8.5 van de Aandeelhoudersovereenkomst, (ii) de opdracht aan drs. [naam 2] om conform artikel 10.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst de Fair Market Value te bepalen (de Waarderingsopdracht) met onmiddellijke ingang te gehengen en te gedogen en (iii) de verplichtingen van[gedaagde 1] op grond van artikel 8.6 van de Aandeelhoudersovereenkomst na te komen binnen vijf werkdagen nadat Laybour – binnen 14 dagen nadat de Fair Market Value is bepaald – conform artikel 8.6 van de Aandeelhoudersovereenkomst te kennen geeft de door[gedaagde 1] gehouden aandelen in Jobsrepublic Holding B.V. van[gedaagde 1] af te willen nemen, op straffe van een dwangsom na betekening van dit vonnis van € 5.000,- per dag dat[gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] in gebreke blijven aan deze veroordelingen, geheel of gedeeltelijk, te voldoen, met een maximum van € 100.000,-,
5.2.
schorst [gedaagde 2] met onmiddellijke ingang als bestuurder van Jobsrepublic Holding B.V. totdat Laybour – binnen de hiervoor onder 5.1 bepaalde termijn – conform artikel 8.6 van de Aandeelhoudersovereenkomst te kennen geeft de door[gedaagde 1] gehouden aandelen in Jobsrepublic Holding B.V. van[gedaagde 1] al dan niet te willen afnemen of – indien eerder – totdat een andere rechter anders zal beslissen,
5.3.
gebiedt[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk gedurende deze schorsing geen bestuurshandelingen te verrichten, op straffe van een dwangsom na betekening van dit vonnis van € 5.000,- per keer dat[gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] in gebreke blijven aan dit gebod te voldoen, met een maximum van € 100.000,-,
5.4.
gebiedt[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om Laybour en [eiser 2] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis zelfstandige toegang te verschaffen tot (i) de administratie van Jobsrepublic Holding B.V. en Jobsrepublic B.V. en (ii) het zelfstandig gebruik van (het hoofdaccount van) het administratieve systeem van deze vennootschappen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat[gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] in gebreke blijven aan dit gebod, geheel of gedeeltelijk te voldoen, met een maximum van € 100.000,-,
5.5.
veroordeelt[gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van Laybour en [eiser 2] begroot op € 93,80 aan dagvaardingskosten, € 608,- aan griffierecht en € 816,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,
5.6.
veroordeelt[gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2014.1