1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.16.
Sinds 1 augustus 2012 ontvangt [eiser] pensioen, ondermeer van ING.
2. [eiser] vordert ING te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 141.514,07 bruto wegens hoofdsom en € 1.500,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten. De wettelijke rente wordt gevorderd vanaf de dag der dagvaarding, 19 november 2012.
3. [eiser] meent dat hij in zijn vordering kan worden ontvangen, nu hij - na bij de kantonrechter niet-ontvankelijk te zijn verklaard - conform de vaststellingsovereenkomst een verzoek heeft ingediend bij de Werkzekerheidscommissie, waar hij ook niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij geen werknemer van ING meer was en - volgens een mail van de commissie - de Werkzekerheidscommissie zich bovendien niet uitlaat over de hoogte van een beëindigingsvergoeding. Het was echter praktisch onmogelijk om na 28 oktober 2009 (de datum van de vaststellingsovereenkomst) en voor 1 november 2009 (de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst) een verzoek aan de Werkzekerheidscommissie voor te leggen. [eiser] zou ten alle tijden niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het is steeds de bedoeling geweest dat [eiser] de beëindigingsvergoeding zou laten toetsen.
4. [eiser] stelt voorts inhoudelijk volgens een grammaticale uitleg van het Sociaal Plan recht te hebben op een beëindigingsvergoeding op basis van de (oude) kantonrechters-formule. Deze geeft als uitkomst 22 bruto maandsalarissen en één extra maand in verband met de ontslagname binnen een bepaalde termijn, derhalve 23 bruto maandsalarissen ad € 8.544,09 bruto (inclusief vakantiegeld en overige emolumenten). [eiser] berekent dit op
€ 196.514,07 bruto, waarvan ING reeds € 55.000,00 bruto heeft uitgekeerd zodat hij nog recht heeft op betaling van het bedrag van € 141.514,07 bruto.
5. [eiser] meent - samengevat - dat ING ten onrechte de beëindigingsvergoeding heeft afgetopt op 20% van zijn inkomen vanaf het einde van het dienstverband bij ING tot aan zijn pensionering bij DNB, waarbij rekening is gehouden met de pré-pensioenuitkering uit het Pensioenreglement ING (en de aanvulling uit de ING CAO).
Verweer
6. Bij antwoord betoogt ING dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vaststellingsovereenkomst mee brengt dat [eiser] zich tot de Werkzekerheidscommissie diende te wenden.
7. ING verweert zich voorts inhoudelijk zich tegen de vordering en voert - kort gezegd - aan dat voor zover [eiser] een extra maandsalaris vordert, bovenop de uitkering uit het Sociaal Plan, deze om twee redenen moet worden afgewezen: ING en [eiser] hebben elkaar finaal gekweten en het voorbehoud zag alleen op de aftopping, en gelet op het moment van vertrek zou [eiser] recht hebben op één maandsalaris.
8. Voor wat betreft de aftopping stelt ING - verkort weergegeven - dat de CAO-norm, die dient te worden gehanteerd bij de uitleg van een Sociaal Plan in casu leidt tot afwijzing van de vordering, waarbij geldt dat de aanbevelingen van de kring van kantonrechters bij de uitleg moeten worden betrokken, dat het inkomensverlies van [eiser] mede bepaald dient te worden aan de hand van de ING CAO en het Pensioenreglement ING, dat het anti-cumulatiebeding uit de Q&A versie 6 voor [eiser] kenbaar was op het moment van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst en dat de uitleg van [eiser] leidt tot onaannemelijke rechtsgevolgen.
9. ING wijst er daarbij op dat collega’s van [eiser], die niet aansluitend elders een baan vonden, conform artikel 14.5.2 ING CAO en artikel 20 lid 1 sub b Pensioenreglement ING, wel hun pré-pensioen hebben ontvangen en uit hoofde van het Sociaal Plan het inkomensverlies van 20% kregen bijgepast. Coulancehalve heeft ING dit ook voor [eiser] gehan-teerd, ondanks het feit dat er in zijn situatie geen sprake was van enig inkomensverlies. Zou de lezing van [eiser] ten aanzien van de aftopping worden gevolgd, dan zou hij aanzienlijk meer ontvangen dan zijn eerdere inkomen bij ING.
10. ING wijst nog op de redelijkheid en billijkheid en betwist (de hoogte van) de buitengerechtelijke kosten.
Beoordeling
11. [eiser] merkt in zijn laatste akte terecht op dat de akte van ING en de antwoord-akte van [eiser] alleen voor wat betreft de niet-ontvankelijk bij de beoordeling mogen worden betrokken, hetgeen mee brengt dat beide aktes feitelijk buiten beschouwing worden gelaten.
Ontvankelijkheid
12. Allereerst dient te worden beoordeeld of [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering. ING heeft bij antwoord bepleit dat zulks niet het geval is. Bij de comparitie van partijen is besproken dat ING zich bij akte na comparitie zou uitlaten over de vraag of zij dit verweer wilde handhaven cq nader wilde toelichten. ING heeft zich bij akte na comparitie niet nader op dit punt uitgelaten.
12. Geoordeeld wordt dat [eiser] in zijn vordering kan worden ontvangen. Indien [eiser] zich tijdig tot de Werkzekerheidscommissie had gewend, hetgeen overigens feitelijk nauwelijks mogelijk was, had deze [eiser] niet-ontvankelijk verklaard. Daarmee heeft tot heden geen inhoudelijke beoordeling van het standpunt van [eiser] plaatsgevonden, hetgeen gelet op de vaststellingsovereenkomst duidelijk wel de bedoeling van partijen is geweest.
Art 6.3.1 van het Sociaal Plan
14. Partijen verschillen van mening over de wijze waarop artikel 6.3.1 van het Sociaal Plan in de situatie van [eiser] moet worden toegepast en daarmee over de hoogte van de aan [eiser] toekomende vergoeding op basis van het Sociaal Plan. Het komt daarbij - volgens [eiser] - neer op een uitleg van het bepaalde in artikel 6.3.1 van het Sociaal Plan. Beide partijen zijn daarbij de mening toegedaan dat het Sociaal Plan gelijkgesteld moet worden aan een tussen partijen geldende CAO.
14. Overwogen wordt dat bij de uitleg van een bepaling in een (cao of ) sociaal plan de bewoor-dingen waarin deze bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van het sociaal plan en een eventuele, voor derden kenbare, toelichting daarop in beginsel van doorslag-gevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op een louter grammaticale uitleg van de tekst, maar op het vaststellen van de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen, waarbij, naast de taalkundige betekenis, ook acht dient te worden geslagen op de kenbare ratio, strekking en systematiek van de regeling waartoe de bepaling behoort, en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe verschillende, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden. (vgl Hoge Raad 11 november 2005, JAR 2005,286).
14. Het bepaalde in artikel 6.3.1 van het Sociaal Plan staat duidelijk de gedachte voor dat de beëindigingsvergoeding nooit meer zal bedragen dan het inkomensverlies vanaf het moment van uitdiensttreding tot aan het moment dat de betrokken werknemer pensioen gaat genieten. Dat volgt uit de tekst van de bepaling, gelezen in samenhang de ING CAO en het Pensioenregelement ING, uit de tekst van de kantonrechtersformule, waar de bepaling naar verwijst en uit het doel van de regeling.
14. Voorts bevat Q&A versie 6 een voor [eiser] kenbare toelichting op artikel 6.3.1, die overduidelijk en voor maar één uitleg vatbaar is. Ten tijde van het sluiten van de vaststellings-overeenkomst door [eiser] was Q&A versie 6 al meer dan 3 maanden bekend. De vakorganisaties, waaronder de Unie waarvan [eiser] lid is, hadden zich al expliciet met de uitleg van ING verenigd. Of deze uitleg middels zijn lidmaatschap van de Unie [eiser] bindt, kan in zoverre buiten beschouwing blijven dat ook zonder zijn lidmaat-schap van de Unie [eiser] geen recht heeft op meer dan het reeds door hem ontvangen bedrag.
14. Een redelijke, objectieve en systematische uitleg van artikel 6.3.1 van het Sociaal Plan en het onlogische en onaannemelijke gevolg waartoe de zijdens [eiser] voorgestane interpretatie zou leiden - hij zou tot zijn pensioen ongeveer een dubbel inkomen hebben - brengt ook mee dat de lezing van [eiser] niet redelijk of verdedigbaar is.
14. Bij een zeer strikte interpretatie van het Sociaal Plan, gelezen in samenhang met de ten tijde van de ontslagname door [eiser] in oktober 2009 reeds drie maanden geldende Q&A versie 6, is zelfs verdedigbaar dat [eiser] in feite niet eens recht had op het door hem ontvangen bedrag, nu hij tussen de ontslagname bij ING en zijn pensionering bij de DNB geen inkomensachteruitgang heeft gehad.
14. Dit alles betekent dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
14. Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten.
I. wijst de vordering af;
II. veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 2.100,00, voor zover verschuldigd inclusief BTW, aan salaris van hun gemachtigde
III. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier
|
De kantonrechter
|