Arrondissementsrechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
PROCES-VERBAAL VAN MONDELINGE UITSPRAAK
reg.nr: AWB 99/4285 ALGEM
inzake: [naam], handelend onder de naam[bedrijf]
, gevestigd te Amsterdam, eiser,
tegen :
het Landelijk Instituut sociale verzekeringen, gevestigd te Amsterdam, verweerder.
2 OVERWEGINGEN
Het beroep richt zich tegen het bestreden besluit waarbij verweerder de bezwaren van eïser gericht tegen de besluiten in primo van 23 juli 1998 en 28 juli 1998 ongegrond heeft verklaard.
In deze primaire besluiten heeft verweerder aan eiser correctienota’s over de periode van 1 oktober 1996 tot en met 31 december 1997 opgelegd alsmede boetenota’s opgelegd en een administratief verzuim geregistreerd.
Eiser heeft in hoofdzaak betoogd dat geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking aangezien de door verweerder als werknemers aangeduide personen feitelijk geen werknemers waren maar helpende vrienden en familieleden.
Dit betoog van eiser moet worden verworpen. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat het restaurant [naam bedrijf 1] op basis van geen betaling ontvangende en vrijwillig bij springende familieleden en vrienden over een zo lange periode van vijfjaar, gedurende zo veel uren per dag —vanaf 12.00 uur, doch zeker vanaf 17.00 uur ‘s middags- heeft kunnen draaien. Een zo langdurige, uitgebreide en gestructureerde hulp is niet aannemelijk. Daar komt nog bij dat deze vrienden en familieleden ook nog in twee andere restaurants van eiser, te weten de restaurants [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2], zouden hebben geholpen.
In de tweede plaats acht de rechtbank de verklaringen van de werknemers [naam 1], [naam 2], [naam 3] en[naam 4] van belang. Deze werknemers verklaren in de eerste plaats dat zij loon hebben ontvangen. Voorts wijzen de verklaringen op een gezagsverhouding. In dit verband wijst de rechtbank ook op de verklaring van eiser zelf waar hij zegt dat hij bepaalt wie wanneer wordt ingeschakeld. Tot slot wordt met verweerder en op dezelfde gronden geoordeeld dat sprake is van een verplichting tot persoonlijke dienstverrichting.
Anders dan door eiser betoogd, zijn deze verklaringen niet achterhaald. De door eiser overgelegde verklaringen van anderen dan de hier boven genoemde werknemers, kunnen immers aan die verklaringen niet afdoen. Niet aannemelijk is — reeds bij gebreke van enige aanwijzing in die richting- dat degenen wiens verklaringen door eiser zijn overgelegd, dezelfde personen zijn als de hierboven genoemde werknemers. De rechtbank acht voorts van belang dat de verklaringen van de werknemers allemaal zijn ondertekend en (op één na) met de hulp van een tolk zijn afgelegd.
De grief van eiser dat verweerder slechts op basis van aannames berekeningen heeft gemaakt die tot de opgelegde premies hebben geleid, moet falen. Verweerder heeft op goede gronden de administratie van eiser verworpen. Onder die omstandigheden mag verweerder op basis van een schatting tot de berekening van premies komen. Nu verweerder de wijze van schatten inzichteljk heeft gemaakt en de schatting bovendien op niet onredelijke aannames heeft gebaseerd, ziet de rechtbank geen gronden om de correctienota’s niet in stand te laten.
Dat eiser, zoals hij stelt, te goeder trouw heeft gehandeld, op grond waarvan niet van opzet of grove schuld zou mogen worden gesproken, is geenszins gebleken. Eiser was zich er, blijkens zijn verklaring tegenover de opsporingsdienst van verweerder, van bewust dat er illegaal in Nederland verblijvende personen in zijn restaurant werkten en wist, of had als goed werkgever moeten weten, dat hij over het hen uitbetaalde loon premies moet betalen. Eiser heeft echter bewust betalingen aan zijn werknemers buiten enige administratie gehouden.Aldus heeft verweerder terecht van opzet en/of grove schuld van eiser mogen uitgaan.
Van omstandigheden om de boete te matigen of om verweerder een opdracht tot heroverweging te geven, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
De rechtbank constateert dat eiser tegen de registratie van het administratief verzuim geen gronden heeft ingediend.
Het beroep van eiser is gelet op het voorgaande ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 BESLISSING
verklaart liet beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen 6 weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2000, door mr C.W.M. Giesen, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, de rechter,
afschrift verzonden op: 0 4 OKT, 2000
doc: c