1.1
[eiseres] vordert in dit geding ten behoeve van de verhuurder met een beroep op het Herenhuisarrest1 beëindiging van de huur van woonruimte wegens dringend eigen gebruik in verband met een uit te voeren renovatie (art. 7:274 lid 1, aanhef en onder c, en lid 3, aanhef en onder a, BW). Zij stelt dat sprake is van een structurele wanverhouding tussen de exploitatiekosten en de huuropbrengsten. In cassatie gaat het onder meer om de verhouding tussen deze bepaling en art. 7:220 BW.
1.2
De feiten zijn vastgesteld door de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) in de vonnissen van 24 april 2012 en 26 juni 2012. Ook het hof Amsterdam is daarvan uitgegaan in zijn in cassatie bestreden arrest van 26 november 2013. Ik ontleen daaraan het volgende:
(i) [A] en [B] (hierna tezamen: [A]) waren eigenaar van het pand [a-straat 1] te Amsterdam (hierna: het pand). [A] heeft op 1 juli 1984 de tweede etage daarvan als woning verhuurd aan [verweerder] (hierna: de woning). De huurprijs bedraagt thans € 252,- per maand.2
(ii) In november 2007 heeft [A] het pand verkocht aan [C] en [D] (hierna tezamen: [C]) voor € 800.000,-.
(iii) In een allonge gedateerd 13 januari 2008 en ondertekend door [A] en [verweerder] (hierna: de allonge), is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) [[verweerder]] heeft sinds jaren het recht van gebruik van de zolderverdieping met zolderbestemming verworven middels toezegging van [[A]] hiertoe.
[[verweerder]] verschaft [[A]] toegang tot de zolderkamer met de hijsbalk indien [[A]] dit noodzakelijk acht (…)
De vliering boven de zolderkamers is gemeenschappelijk (…)”
(iv) Op 12 maart 2008 heeft de overdracht van het pand aan [C] plaatsgevonden.
(v) Bij brief van 17 december 2010 heeft de toenmalige advocaat van [C] onder meer het volgende aan [verweerder] bericht:
“(…) Vlak voor de eigendomsoverdracht heeft u een verklaring afgegeven waaruit zou blijken dat u van de vorige eigenaren een recht van gebruik van de zolderverdieping heeft gekregen. De vorige eigenaren waren volgens de verklaring verplicht u de zolderverdieping te laten gebruiken. Voorzover uw standpunt al juist is ten aanzien van de vorige eigenaren, voor de huidige geldt dit in ieder geval niet. De (vermeende) verplichting van de vorige eigenaren is bij de verkoop van het pand niet overgegaan op de nieuwe eigenaren, aangezien deze geen rechtsopvolger onder algemene titel zijn. De nieuwe eigenaren hebben geen nieuwe overeenkomst tot gebruik van de zolderverdieping met u gesloten en zijn evenmin voornemens om dit te doen. Sinds de eigendomsoverdracht in 2008 heeft u derhalve de zolderverdieping zonder recht of titel in gebruik. (…)”
Bij deze brief is [verweerder] gesommeerd de zolderverdieping te ontruimen, aan welke sommatie hij geen gevolg heeft gegeven.
(vi) Bij brieven van 29 juni 2011 en 15 juli 2011 heeft de toenmalige advocaat van [C] de huurovereenkomst met [verweerder] ontbonden/beëindigd respectievelijk opgezegd op grond van (i) wanprestatie, gebruik zonder recht of titel van de zolderverdieping en (ii) dringend eigen gebruik van de woning en de zolderverdieping voor renovatie van het pand, tegen 1 januari respectievelijk 1 februari 2012. [verweerder] is niet akkoord gegaan met de opzeggingen.
(vii) Op de bij [verweerder] in gebruik zijnde ruimtes na staat het pand thans geheel leeg.
(viii) De gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum heeft op 1 juli 2011 aan [C] kenbaar gemaakt dat het pand niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit en aan hem het voornemen kenbaar gemaakt tot uitoefening van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom. [eiseres] heeft de aanschrijfpunten inmiddels uitgevoerd.
(ix) Voorts heeft de gemeente Amsterdam, Dienst wonen, zorg en samenleven [C] bij brieven van 19 juli 2011 bericht dat hij na voltooiing van de werkzaamheden geacht wordt de woningen gelegen op de begane grond en de eerste verdieping van het pand beschikbaar te melden en een passend huishouden voor te dragen.
(x) Op 17 oktober 2012 is een bouwvergunning verleend voor werkzaamheden ten behoeve van het pand.
1.3
Bij dagvaarding van 18 augustus 2011 heeft [eiseres] (als gevolmachtigde van de verhuurders)3, voor zover in cassatie nog van belang, een verklaring voor recht gevorderd dat de tegen 1 januari 2012, subsidiair tegen 1 februari 2012 opgezegde huurovereenkomst eindigt op een door de kantonrechter te bepalen datum, met veroordeling van [verweerder] tot ontruiming van de tweede verdieping en de zolderverdieping van het pand. [verweerder] heeft verweer gevoerd.
1.4
Bij vonnis van 12 maart 2013 heeft de kantonrechter de vordering afgewezen. De kantonrechter heeft onder meer overwogen, kort gezegd, dat de situatie structureel verliesgevend lijkt te worden vanwege de hoogte van de koopprijs die uitgaat boven een verantwoorde economische waarde (vonnis van 9 oktober 2012, rov. 3 sub c, 14 en 15) en dat de verkoper de consequenties daarvan voor de exploitatie niet op de zittende huurder kan afwentelen (vonnis van 12 maart 2013, rov. 3 e.v.).
1.5
In het door [eiseres] ingestelde hoger beroep richten de grieven II tot en met VII zich met name tegen deze overwegingen. Het hof heeft bij arrest van 26 november 2013 de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd, met afwijzing van hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dan in de eerste aanleg. Het hof overwoog, voor zover in cassatie nog van belang, als volgt:
“2.9 De grieven II tot en met VII lenen zich voor gezamenlijke behandeling, omdat zij alle betrekking hebben op het door [eiseres] gestelde en door de kantonrechter verworpen, dringend eigen gebruik van het pand ten behoeve van de renovatie en rendabele exploitatie daarvan.
2.9.1
[eiseres] voert aan dat het pand in zeer slechte staat verkeert. Het dak vertoont lekkages en moet worden vernieuwd. Van de achtergevel en de rechter bouwmuur van de keukenuitbouw is het metsel- en pleisterwerk gescheurd, en ook de voorgevel vertoont op diverse plaatsen scheurvorming. Het houtwerk moet deels worden vervangen en voor het overige worden gerepareerd. Voorts moeten de voor en achtergevel worden geverfd. Binnen vertoont het op diverse plaatsen optrekkend vocht, diverse balklagen zijn gerot en dienen te worden vervangen. Het gehele pand is sterk verouderd, waardoor de elektrische installatie, de CV, de vloeren, de sanitaire voorzieningen, keukenblokken, leidingen en plafonds moeten worden vervangen of hersteld. Door deze gebreken zijn de begane grond en de eerste verdieping onverhuurbaar.
Aanvankelijk was het plan van [eiseres] om het pand te renoveren, te splitsen in appartementen en deze appartementen te verkopen. Doordat de vastgoedmarkt is ingestort en de huizenprijzen sterk zijn gedaald nadat [C] het pand had aangekocht is dat geen optie meer. De enige rendabele manier om het pand te exploiteren is geliberaliseerde verhuur van alle verdiepingen. De enige inkomsten die uit het pand worden verkregen is de huur die [verweerder] betaalt, € 3.024,-- per jaar. Daarmee kunnen de kosten verbonden aan het pand lang niet worden voldaan. Alleen de hypotheeklasten bedragen al € 52.500,-- per jaar terwijl de kosten van renovatie worden begroot op € 341.054,--. [eiseres] verwacht na renovatie aan huur € 1.750,-- per maand voor zowel de begane grond als de eerste verdieping te ontvangen, terwijl de tweede verdieping tezamen met de zolderverdieping € 2.500,-- per maand zal opbrengen aan huur. [eiseres] wenst de renovatie in één keer uit te voeren hetgeen niet mogelijk is zonder beëindiging van de huurovereenkomst met [verweerder], zodat zij de door hem gehuurde ruimte dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
2.9.2
Niet in geschil is dat het pand renovatie behoeft. Partijen verschillen echter van mening over de vraag welke mate van renovatie noodzakelijk is en welke kosten met die renovatie gemoeid zijn. Volgens [verweerder] heeft [eiseres] aan de aanschrijving van de gemeente voldaan en daarbij een bedrag van niet meer dan € 10.000,-- uitgegeven. [eiseres] voert daar tegenover aan dat het daarbij slechts ging om provisorische maatregelen in afwachting van een hoogwaardige renovatie van het pand die veel hogere kosten met zich mee zal brengen.
2.10
Ter beantwoording van de vraag of [eiseres] het gehele pand, en daarmee ook de woning die [verweerder] heeft gehuurd, dringend nodig heeft voor eigen gebruik om deze te renoveren, onderscheidt het hof tussen een renovatie die niet met voortzetting van de huurovereenkomst kan omdat daarvoor ingrijpende technische maatregelen noodzakelijk zijn en een renovatie bedoeld om een beter rendement te verkrijgen.
2.10.1
[eiseres] heeft weliswaar aangevoerd dat zij de renovatie in één keer wil uitvoeren, maar uit de door haar gegeven toelichting blijkt onvoldoende dat er een technische noodzaak is het gehele pand te ontruimen alvorens met de noodzakelijke renovatiewerkzaamheden kan worden aangevangen.
2.10.2
Waar het in deze zaak in wezen om gaat is dat er volgens [eiseres] een structurele wanverhouding bestaat tussen de exploitatiekosten van het pand en de huuropbrengsten daarvan. Zij wijst daarbij op de aankoopprijs van € 800.000,-- en de renovatiekosten van bijna € 350.000,-- tegenover de huuropbrengst die nu nog maar €3.024,-- per jaar bedraagt.
Het hof stelt voorop dat een beroep op het bestaan van een structurele wanverhouding in bedoelde zin niet snel wordt aanvaard, gelet op de belangen van zowel de eigenaar als de huurder. In dat verband is van belang dat [eiseres] de mogelijkheid heeft om de begane grond en de eerste verdieping van het pand te renoveren en geliberaliseerd te verhuren, hetgeen de revenuen uit het pand aanmerkelijk zal doen toenemen. Verder kan zij [verweerder] op de voet van artikel 7:220 lid 2 BW een redelijk voorstel doen, waardoor zij de door hem gehuurde woning in de renovatie kan betrekken en de opbrengsten van het pand verder kunnen verbeteren. Het belang van [C] om tot een meer rendabele exploitatie van het pand te komen, waarvoor ook mogelijkheden bestaan zonder dat de huurovereenkomst met [verweerder] eindigt, afwegend tegen het belang van [verweerder] om de huurovereenkomst van de woning waar hij al bijna dertig woont voort te zetten, komt het hof tot de conclusie dat de kantonrechter met juistheid heeft afgewezen de vordering van [eiseres] tot vaststelling van het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen partijen zal eindigen.
De grieven twee tot en met zeven kunnen daarom niet slagen en behoeven voor het overige geen bespreking.”
1.6
[eiseres] is van dit arrest bij dagvaarding van 26 februari 2014, en dus tijdig, in cassatie gekomen. [verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten. Vervolgens hebben zij gere- en dupliceerd.