1 De feiten en het procesverloop
1.1.
De officier van justitie in het arrondissement Den Haag heeft aan de rechtbank aldaar verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven (art. 2 Wet Bopz). Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, op 11 juni 2014 opgemaakt en ondertekend door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [psychiater]. In deze verklaring heeft zij onder meer vermeld:
“Ik heb betrokkene 3 maal schriftelijk uitgenodigd op bureau om hem als onafhankelijk psychiater te beoordelen. In de uitnodigingen is vermeld dat het ging om een beoordeling voor een voorlopige machtiging en dat het belangrijk was dat hij zou verschijnen. Hij is echter niet gekomen. In overleg met de SPV is besloten geen huisbezoek te doen, aangezien hierbij escalatie wordt verwacht en politieinterventie nodig wordt geacht. Dit risico vonden wij te groot, aangezien daarna ook nog een beoordeling door de rechter moet plaatsvinden. Ik heb daarom besloten op grond van de aanwezige feiten en informatie deze RM aanvraag toch te doen, zonder dat ik patiënt persoonlijk heb onderzocht, omdat ik het gevaar reëel aanwezig vind en de feiten helder genoeg vind. Ik heb betrokkene hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.”1
1.2.
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 2 juli 2014, in de penitentiaire inrichting Haaglanden, in aanwezigheid van betrokkene en zijn advocaat en een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige. De advocaat heeft gepleit voor afwijzing van het verzoek, omdat betrokkene niet persoonlijk door de psychiater is onderzocht.
1.3.
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend. In reactie op genoemd verweer overwoog de rechtbank dat voldoende is getracht om betrokkene persoonlijk te onderzoeken en een onderzoek van betrokkene in zijn thuissituatie niet verantwoord was. De rechtbank vermeldde in dit verband de verklaring van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, die ter zitting stelde onlangs tijdens een huisbezoek te zijn aangevallen door betrokkene. In aanmerking genomen dat de geneeskundige verklaring niet steunt op medische gegevens uit het verleden − ook in 2007 en 2008 was ten aanzien van betrokkene een voorlopige machtiging verleend −, maar op recente gegevens, achtte de rechtbank onder de gegeven omstandigheden de geneeskundige verklaring aanvaardbaar als grondslag voor de te nemen beslissing.
1.4.
Namens betrokkene is − tijdig − beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2 Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Een voorlopige machtiging kan slechts worden verleend ten aanzien van een persoon die gestoord is in zijn geestvermogens, indien naar het oordeel van de rechter de stoornis de betrokkene gevaar doet veroorzaken en dit gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Art. 5 lid 1 in verbinding met art. 6 Wet Bopz schrijft voor dat bij het verzoek een verklaring moet worden overgelegd van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort te voren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit de verklaring dient te blijken dat de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, gestoord is in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in art. 2 Wet Bopz zich voordoet2.
2.2.
In art. 5 lid 1 Wet Bopz heeft de wetgever kennelijk een onderzoek voor ogen gestaan waarbij de psychiater de betrokkene in een direct contact spreekt en observeert. Evenwel kan niet worden aanvaard dat indien zulk een contact als gevolg van een weigering van de betrokkene om daaraan mee te werken niet of slechts in een beperkte mate mogelijk is, geen machtiging zou kunnen worden verleend. Wel zal in een dergelijk geval de psychiater in zijn verklaring uiteen dienen te zetten waarom hij de betrokkene niet of slechts in beperkte mate heeft kunnen onderzoeken en op welke gronden hij, mede aan de hand van van derden verkregen informatie, niettemin tot de slotsom is gekomen dat betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in art. 2 Wet Bopz zich voordoet. De rechtbank behoort dan na te gaan of de psychiater heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht om het vereiste onderzoek te doen plaatsvinden. Voorts zal de rechtbank dienen na te gaan of, ondanks de aan de verklaring klevende beperking, voldoende is komen vast te staan dat betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in art. 2 Wet Bopz zich voordoet3.
2.3.
Het middel klaagt dat de rechtbank het verzoek van de officier van justitie niet had mogen toewijzen, omdat betrokkene niet persoonlijk is onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Volgens de toelichting op de klacht blijkt niet dat verzoeker de brieven met de uitnodiging voor een psychiatrisch onderzoek heeft ontvangen; hij was kennelijk niet thuis. De rapporterende psychiater heeft geen poging gedaan − rechtstreeks of door tussenkomst van de moeder van betrokkene − om betrokkene persoonlijk te onderzoeken in zijn huis of in een penitentiaire inrichting. Het argument dat betrokkene door de psychiater meermalen is opgeroepen voor onderzoek en niet is komen opdagen, is volgens de klacht niet toereikend: het ging niet om een (spoedeisende) inbewaringstelling, zodat de psychiater en de officier van justitie hadden kunnen wachten. Ten slotte wordt aangevoerd dat uit de beschikking en de gedingstukken niet blijkt wanneer de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige door betrokkene zou zijn aangevallen.
2.4.
Het horen van de patiënt door de rechter is geregeld in art. 8 lid 1 Wet Bopz. Indien de betrokkene in Nederland verblijft, maar buiten staat is zich naar de rechtbank te begeven, zal de rechter, door de griffier vergezeld, hem te zijner verblijfplaats horen. Indien de betrokkene reeds in een (psychiatrisch) ziekenhuis verblijft, wordt de rechter door het ziekenhuis in de gelegenheid gesteld hem aldaar te horen. Zo nodig vindt een huisbezoek plaats onder politiebegeleiding4.
2.5.
De plaats van het onderzoek door de rapporterend psychiater is niet in de Wet Bopz geregeld5. In het algemeen is er niets op tegen dat de rapporterende psychiater begint met het oproepen van de betrokken patiënt voor zijn spreekuur. Wanneer de patiënt niet op het spreekuur van de psychiater verschijnt, kan in de regel de psychiater met zo’n uitnodiging niet volstaan. De maatstaf is immers of de psychiater heeft gedaan van redelijkerwijs van hem kan worden verwacht om het vereiste onderzoek te doen plaatsvinden. Het initiatief tot een onvrijwillige opneming gaat niet uit van de patiënt. Daarom zal van de psychiater mogen worden verwacht dat hij in zo’n geval de patiënt actief benadert (in psychiatrische bewoordingen: outreaching optreedt6). Betrokkene had een bekend huisadres. Gelet op de geneeskundige verklaring en hetgeen de rechtbank daaromtrent overwoog, moet ervan worden uitgegaan dat de rapporterende psychiater om reden van eigen veiligheid heeft afgezien van een poging om betrokkene in zijn woning of andere verblijfplaats te bezoeken.
2.6.
De omstandigheid dat betrokkene uit anderen hoofde gedetineerd was op de dag waarop hij door de rechtbank werd gehoord (2 juli 2014) zegt op zichzelf niets over de vraag of betrokkene gedetineerd was in de periode vóór het opmaken van de geneeskundige verklaring (11 juni 2014). In eerste aanleg is niet het argument aangevoerd dat betrokkene aan de uitnodigingsbrieven van de psychiater geen gevolg heeft kunnen geven omdat hij toen gedetineerd zou zijn geweest7. In cassatie kan geen onderzoek naar de feiten worden ingesteld. Daarom leidt dit gedeelte van de klacht niet tot cassatie.
2.7.
Van een weigering van betrokkene om aan het in art. 5 Wet Bopz vereiste psychiatrisch onderzoek mee te werken blijkt uit de bestreden beschikking niet. De rechtbank heeft het redelijk geacht dat de psychiater op de gebezigde grond heeft besloten niet op huisbezoek te gaan bij betrokkene. De aangehaalde maatstaf (namelijk “of de psychiater heeft gedaan van redelijkerwijs van hem kon worden verwacht om het vereiste onderzoek te doen plaatsvinden”) laat ook ruimte om rekening te houden met risico’s voor de veiligheid van de arts die het onderzoek verricht8. Wat de rechtbank heeft overwogen over hetgeen de verpleegkundige “onlangs” is overkomen toen hij betrokkene thuis bezocht, vormt een weerlegging van het standpunt dat tussenkomst van de moeder van betrokkene het risico voor de veiligheid van anderen zou hebben weggenomen. Op welke datum precies dat voorval heeft plaatsgevonden is, in de redenering van de rechtbank, niet van belang; wel dat het recent is geschied.
2.8.
Over risico’s voor de persoonlijke veiligheid van de arts mag niet lichtvaardig worden gedacht. Anderzijds is het om uiteenlopende redenen ongewenst te achten dat enkel uit vrees voor mogelijke gedragingen van de patiënt op voorhand wordt afgezien van een persoonlijk contact en van een observatie van de betrokken patiënt door de rapporterende psychiater: (i) Een rechter is geen psychiater; zonder een op gesprekken met en observatie van de patiënt gebaseerd rapport van een psychiater is het voor de rechter slechts in weinig gevallen doenlijk, zich een behoorlijk beeld te vormen van de stoornis van de geestvermogens van de betrokken persoon en van het oorzakelijk verband tussen die stoornis en het te duchten gevaar. (ii) Indien er werkelijk reden is om te vrezen voor de persoonlijke veiligheid van personen, en een machtiging achterwege blijft bij gebreke van toereikende psychiatrische rapportage, zou het gevaar blijven voortbestaan en zou het andere personen kunnen treffen.
2.9.
Het komt mij voor, dat in een geval als dit het best kan worden aangesloten bij de rechtspraak over gevallen waarin een geneeskundige verklaring is overgelegd waaraan een of meer (formele of materiële) gebreken kleven9. Het overleggen van een gebrekkige verklaring leidt niet noodzakelijk tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn inleidende verzoek. In zulke gevallen kan de rechtbank gebruik maken van haar bevoegdheid ingevolge art. 8 lid 4 Wet Bopz om de rapporterende, niet bij de behandeling betrokken psychiater ter zitting te horen. De rechtbank kan het gebrek door de psychiater laten herstellen. In een geval waarin (niet sprake is van een ‘gebrek’, maar) de rechtbank van oordeel is dat om veiligheidsredenen in redelijkheid niet van de psychiater kan worden verwacht dat deze de patiënt op locatie bezoekt en de patiënt zelf niet naar de psychiater toekomt, zou de volgende procedure kunnen worden gevolgd. De niet bij de behandeling betrokken psychiater brengt aan de hand van het medisch dossier en van inlichtingen van anderen een rapport uit, dat door de officier van justitie bij het verzoekschrift tot het verlenen van een (voorlopige) machtiging wordt gevoegd. Vervolgens hoort de rechter de betrokken persoon op de voet van art. 8 Wet Bopz in het bijzijn van de niet bij de behandeling betrokken psychiater die het rapport heeft uitgebracht. Vanzelfsprekend kan de rechtbank ook kiezen voor benoeming van een andere, niet bij de behandeling betrokken psychiater als deskundige. De psychiater is dan bij de mondelinge behandeling door de rechtbank aanwezig en kan, waar nodig, profiteren van de politiebegeleiding en andere veiligheidsmaatregelen die in het kader van de zitting worden genomen. De psychiater kan met de patiënt spreken en deze observeren. Vervolgens kan de psychiater mondeling rapporteren aan de rechtbank. De setting van een mondelinge behandeling door de rechtbank, waarbij een betrekkelijk groot aantal personen aanwezig is, is niet ideaal voor een psychiatrisch onderzoek met gesprek en observatie: er is slechts een beperkte tijd beschikbaar; de betrokken patiënt kan gespannen zijn of worden afgeleid door de andere aanwezigen en door hetgeen in een Bopz-zitting nog meer is gezegd of aan de orde zal komen. Het beeld dat de psychiater zich van de patiënt vormt kan hierdoor worden beïnvloed en minder representatief zijn dan wanneer het gesprek en de observatie in een rustiger omgeving op een rustiger moment plaatsvinden. Daartegenover staat dat langs deze weg twee grondrechten tegelijk kunnen worden beschermd: enerzijds het recht van de betrokkene te worden beschermd tegen een willekeurige vrijheidsbeneming (art. 5 EVRM), anderzijds het recht van de arts te worden beschermd tegen agressie (art. 2 EVRM; art. 11 Grondwet).
2.10.
In de onderhavige zaak is de hier voorgestelde route niet gevolgd. Nu niet is komen vaststaan dat betrokkene niet aan het onderzoek door de psychiater heeft willen meewerken, maar wel vaststaat dat betrokkene niet kort tevoren met het oog op de te verlenen machtiging persoonlijk is onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater, kan de bestreden beschikking m.i. niet in stand blijven. De rechtsklacht is gegrond.