1 Inleiding
1.1
Aan [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) zijn voor de jaren 2004 tot en met 2006 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Voorts zijn aan belanghebbende voor deze jaren bij afzonderlijke beschikkingen boetes opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.
Daarnaast zijn aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 en het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006 naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd. Voorts zijn aan belanghebbende voor deze jaren bij afzonderlijke beschikkingen boetes opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
De navorderingsaanslagen IB/PVV en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente en de opgelegde boetes zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar van de Inspecteur1 gehandhaafd. De naheffingsaanslagen OB, en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente en de opgelegde boetes zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar van de Inspecteur verminderd.
1.3
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank te Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar vernietigd. De navorderingsaanslag IB/PVV 2004 en de op deze aanslag betrekking hebbende beschikking heffingsrente en boetebeschikking werden verminderd. De navorderingsaanslagen IB/PVV 2003, 2005 en 2006 en de daarop betrekking hebbende beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen zijn vernietigd. De naheffingsaanslag OB over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006 en de op deze aanslag betrekking hebbende beschikking heffingsrente werden verminderd. De naheffingsaanslag OB 2003 en de daarop betrekking hebbende heffingsrente alsmede de boetebeschikkingen OB zijn vernietigd.2
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof). Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond verklaard.3 Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende heeft het Hof gegrond verklaard. Het Hof vernietigde de uitspraken op bezwaar, de uitspraak van de Rechtbank (behoudens de beslissingen inzake de proceskostenveroordeling en het griffierecht) en de onder 1.1. genoemde navorderings- en naheffingsaanslagen alsmede de daarin genoemde boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.4
1.5
De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
1.6
Het geschil betreft de vraag of het Hof terecht heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende in de jaren 2003 tot en met 2006 niet zou hebben voldaan aan de administratieplicht en er daarom geen omkering van de bewijslast geldt. Het geding spitst zich toe op het oordeel van het Hof dat geen sprake is van een schending van de bewaarplicht.
3 conclusie
Vanaf het moment van aanschaf tot en met heden heeft uw cliënt gebruik gemaakt van de maximale mogelijkheden die de 2 gebruikte versie’s boden om gegevens te bewaren.”
2.4
Het renseignement van de FIOD-ECD is een “renseignement betreffende vermoedelijk “zwart” inkopen van vlees” door (het restaurant van) belanghebbende van [B] B.V. In de toelichting bij het renseignement is het volgende vermeld.
“Bij de doorzoeking op het adres van de [B] BV is een ordner gevonden, die verborgen was in het plafond. In deze ordner bevinden zich handgeschreven schrijfblok-bladen. Op deze bladen staan namen van Chinese restaurants met daarbij bedragen in Euro’s. Op een aantal van deze bladen is een datum vermeld.
(…)
Mede gelet op het feit dat de ordner was verborgen in het plafond en de wetenschap dat Chinese restaurants wel vaker hun inkopen maar gedeeltelijk boeken, is het vermoeden ontstaan dat op de schrijfblok-bladen de bedragen van de werkelijke inkopen voorkomen, terwijl de lagere bedragen van de contante verkoopfacturen worden geboekt bij de leverancier en de afnemers.”
Bij het renseignement zit verder een overzicht opgesteld door de FIOD-ECD over de periode 5 januari 2004 tot en met 19 april 2004 waarbij het verschil tussen de bedragen op de schrijfblokbladen en de contante verkoopfacturen wordt bepaald op € 1.525,28. Op het schrijfblokblad gedateerd 12 januari 2004 zou een bedrag van € 118,00 staan en op die gedateerd 19 januari 2004 een bedrag van € 366,00. Deze twee handgeschreven en niet overal goed leesbare schrijfblokbladen bevatten respectievelijk de volgende informatie.
150 nek
30 kopkaas
2 ham
50 bot(?)sate
25 rund
1(?)5 ossenhaas groot
2 kiprolade
[A] 118-82-118
38-124?
<217.33-371”
[A] 366.65-366
02-157
85.59+229.58-515
ossenhaas te goed
20 kopkaas
2 ham
50 botsate
25 rund
2 DS ossenhaas groot
1 DS sperips”
De overige schrijfblokbladen hebben een gelijksoortige, handgeschreven opmaak en bevatten vergelijkbare informatie
2.3
De Rechtbank heeft over de bewaarplicht en de vraag of de (overige) door verweerder gestelde gebreken in de administratie tot omkering van de bewijslast leiden, het volgende overwogen:
Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008, nr. 43966, LJN: BC7256, alsmede de daaropvolgende uitspraak na verwijzing van Hof Arnhem 10 november 2009, nr. 2008/00138, LJN: BK.5383, volgt dat indien niet-gemuteerde en niet-verwijderde detailgegevens van bestellingen van belang zijn voor de belastingheffing, deze moeten worden bewaard. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake. Uit de toelichting van eiser en de door eiser overgelegde stukken van de leverancier van de kassa, Euro Ware Systems (hierna EWS), leidt de rechtbank af dat het niet mogelijk is om de transacties te wijzigen nadat de betaling door de klant is gedaan. Verder blijkt uit deze stukken dat de opslagcapaciteit van de kassa te beperkt was om detailgegevens van de bestellingen voor langere tijd te bewaren, alsmede dat er geen mogelijkheid bestond om deze detailgegevens te exporteren naar een externe gegevensdrager. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van eiser hieromtrent, nu deze worden bevestigd door de schriftelijke verklaring van EWS. Volgens de rechtbank leidt het enkele feit dat de detailgegevens van de transactie niet bewaard zijn gebleven niet tot de conclusie dat eiser niet aan de bewaarplicht heeft voldaan. Dit geldt temeer nu de totaalbedragen van de Z-afslagen klopten met de wel bewaarde dagomzetoverzichten.
Vervolgens zal de rechtbank per jaar beoordelen of de overige door verweerder gestelde gebreken in de administratie tot omkering van de bewijslast leiden. (…)
Het voorgaande leidt ertoe dat in de onderhavige jaren geen zodanig ernstige gebreken in de administratie van eiser zijn geconstateerd dat deze niet als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening kan dienen. Voor omkering van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e van de AWR is derhalve geen plaats. Dit betekent dat verweerder de omzetcorrecties aannemelijk zal moeten maken.
2.4
Met betrekking tot het geding heeft het Hof overwogen:
Het bestaan van de mogelijkheid transacties te wijzigen
4.1
De Inspecteur bepleit omkering en verzwaring van de bewijslast, aangezien belanghebbende niet voldaan heeft aan de eisen in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Hij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat de administratie dient te worden verworpen omdat het door belanghebbende gehanteerde kassasysteem - naar het Hof begrijpt - te lang de mogelijkheid biedt wijzigingen door te voeren die niet worden opgeslagen. De Rechtbank heeft hieromtrent geoordeeld dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat bestellingen, nadat deze waren betaald, niet meer gewijzigd konden worden anders dan door een nieuwe -en dus in de Z-afslag zichtbare- bestelling in te voeren. De Inspecteur heeft dit oordeel in hoger beroep bestreden en daarbij verwezen naar bijlage 8 (dan wel bijlage f) bij zijn verweerschrift in beroep. Deze bijlage bestaat uit een verslag van bevindingen van een IT-onderzoek naar het afrekensysteem van EWS opgesteld door [D] en [E]. In dit verslag staat onder meer het volgende.
“EWS Restaurant (…)
Bij binnenkomst van een klant wordt er in het systeem een tafel geopend, al dan niet gepaard gaand van een obercode. Per tafel wordt vervolgens de bestelling ingebracht in het systeem. Tafels kunnen worden samengevoegd of gecombineerd, maar niet worden gesplitst. Na het inbrengen van de bestelling worden er één of meerdere bonnen geprint (voor de keuken en de bar). Bij vervolgbestellingen worden er nieuwe bonnen geprint met alleen de vervolgbestelling. Wijzigingen in de bestellingen na het printen van de bon kunnen worden aangebracht door een bepaald produkt negatief in te boeken en het vervangende produkt als bestelling te boeken. Nadat de klanten hebben aangegeven te willen betalen, biedt het systeem twee opties: het printen van een nota en het “boeken” van de betaling. Zolang er geen “boeking” heeft plaatsgevonden blijft de tafel in het systeem open staan. Aan de hand van de kleurcodes is te zien in welke “fase” een tafel zich bevindt (bijv.: na het afdrukken van een nota wordt het tafelnummer in het scherm blauw). Het aanmaken van een nota kan vaker dan één maal gedaan worden. Op die wijze kan de nota nog worden aangepast bij onenigheid over de rekening. Na het boeken is geen wijziging meer mogelijk.
(…)
Tot op dit moment zitten alle detailgegevens nog in het systeem. Op elk willekeurig moment kan de restauranthouder een overzicht draaien in totalen, gesorteerd op diverse produktgroepen of per bestelling. Nadat een dergelijk overzicht is gemaakt, vraagt het systeem of de mutaties moeten worden opgeschoond. Bij ja verdwijnen de detailgegevens uit het systeem. Zolang er niet wordt opgeschoond blijven de gegevens aanwezig.
EWS-afhaal (…)
De systematiek voor wat betreft de gegevensverwerking in het systeem is vergelijkbaar met die welke staat beschreven onder EWS-restaurant. Bij afhaal wordt echter doorgaans direct afgerekend, dus het systeem genereerd (sic) tegelijkertijd een keukenbon en een klantenbon. (…) Ook een essentiëel verschil met restaurant is dat reeds betaalde bestellingen alsnog gewijzigd kunnen worden. Middels F7 kan worden teruggebladerd door de bestellingen. Alleen de totalen van de laatste gegevens van een bestelling worden bewaard.”
Deze bevindingen uit bovenstaand rapport komen voor wat betreft EWS-Restaurant overeen met de onder 2.3 aangehaalde verklaringen van [C] (waarbij het “boeken” blijkbaar als een “afsluitmoment” moet worden beschouwd). Zij stroken ook met de verklaringen van belanghebbende ter zitting bij de Rechtbank, indien bij het printen van de nota in de praktijk standaard ook voor de optie “boeken” wordt gekozen.
4.2
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur -op wie te deze de bewijslast rust- niet aannemelijk gemaakt dat de “tafels” niet “geboekt” of “afgesloten” werden nadat, zoals belanghebbende heeft verklaard, de rekening was betaald, dan wel dat het kassasysteem niet de mogelijkheid biedt om na te gaan of zulks geschiedde, bijvoorbeeld omdat datum en tijdstip van “openen” en “boeken/afsluiten” van een tafel niet werden bewaard. Het Hof zal het er derhalve voor houden dat, zoals belanghebbende heeft verklaard, “tafels” nadat was afgerekend niet meer konden worden gewijzigd zonder dat dit zichtbaar zou zijn in de Z-afslag. Met betrekking tot hetgeen in het hierboven aangehaalde rapport beschreven staat onder EWS-afhaal, acht het Hof het niet aannemelijk dat -mede gelet op de verklaringen van [C] op dit punt- voor afhaalbestellingen niet een soortgelijk “afsluitmoment” bestond waarna wijzigingen niet meer mogelijk waren. Voor dat geval is niet in geschil dat het kassasysteem op dit punt voldoet aan de vereisten van artikel 52 van de AWR.
4.3
De bevindingen in het hierboven aangehaalde rapport wekken de suggestie dat belanghebbende de vrije keuze had om de detailgegevens te bewaren. Deze suggestie behoeft echter in belangrijke mate nuancering. Uit de verklaringen van [C] volgt namelijk dat in de van belang zijnde periode na 2.000 bestellingen een boekingsperiode moet worden afgesloten, omdat het systeem vanwege de beperkte opslagcapaciteit anders vastloopt en dat daarbij onherroepelijk en zonder dat belanghebbende daarbij een keuze heeft, detailgegevens verloren gaan en “verdicht” worden opgeslagen. Er bestond in die periode, aldus nog immer [C], verder geen mogelijkheid deze gegevens te exporteren voordat zij aldus verloren gaan. De Inspecteur heeft deze bevindingen niet gemotiveerd bestreden. In onderdeel 5.2 van het hogerberoepschrift wordt nog wel de mogelijkheid beschreven waarop gegevens in beginsel vanuit een computer kunnen worden geëxporteerd, maar de Inspecteur besluit dit onderdeel met de opmerking ”Het kan echter zijn dat de software die mogelijkheid niet bood.” Gelet op de ondubbelzinnige verklaringen van [C] op dit punt, houdt het Hof het ervoor dat de software in die periode deze mogelijkheid van exporteren van (detail)gegevens inderdaad niet bood.
4.4
Op grond van het bovenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende de detailgegevens niet kon bewaren. Gesteld noch aannemelijk geworden is dat de uitbreidingsmodule waarbij de opslagcapaciteit werd vergroot en de detailgegevens wel bewaard konden worden, door belanghebbende eerder dan in 2008 aangeschaft kon worden. Voor zover de Inspecteur heeft bedoeld te stellen dat belanghebbende een andere (werkbare) manier had de detailgegevens te bewaren (bijvoorbeeld door een ander kassasysteem te hanteren), heeft de Inspecteur voor deze stelling, gelet op de gemotiveerde betwisting door belanghebbende op dit punt, onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt om deze conclusie te rechtvaardigen. Op grond van het bovenstaande is het Hof van oordeel dat aan belanghebbende niet kan worden tegengeworpen dat de detailgegevens niet zijn bewaard.
4.5
Naar het oordeel van het Hof vormt het renseignement van de FIOD-ECD zeker voldoende aanleiding om te bezien of de inkoopadminstratie van belanghebbende juist is. Het renseignement en de onderliggende stukken daarbij bieden naar ’s Hofs oordeel echter onvoldoende houvast (het renseignement zelf spreekt van “een vermoeden”) om enkel op grond daarvan reeds de conclusie te trekken dat deze (inkoop)administratie niet juist zou zijn, of om op grond daarvan omzetcorrecties te rechtvaardigen.
4.6
De waarnemingen ter plaatse door de arbeidsinspectie zien op het jaar 2007. Het Hof ziet geen aanleiding deze waarnemingen te extrapoleren naar periodes vóór 1 januari 2007. Deze waarnemingen kunnen derhalve niet afdoen aan deugdelijkheid of betrouwbaarheid van de administratie zoals deze tot die datum werd gevoerd.
4.7
Gelet op de gemotiveerde betwisting door belanghebbende acht het Hof de Inspecteur niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat in 2005 sprake was van negatieve kassen in de kasadministratie van belanghebbende.
4.8
Gelet op het bovenstaande is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende in de jaren 2003 tot en met 2006 niet zou hebben voldaan aan de verplichtingen genoemd in artikel 52 van de AWR en bestaat geen aanleiding om artikel 27e, aanhef en onder b, van de AWR toe te passen. Zulks brengt mee dat de Inspecteur de door hem doorgevoerde omzetcorrecties aannemelijk dient te maken.
4.9
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de door de Inspecteur aangevoerde theoretische omzetberekening op basis van een brutowinstpercentage deze correcties niet aannemelijk maken. Het Hof neemt dit oordeel en de door de Rechtbank daartoe gebezigde gronden over en maakt die tot de zijne.5 Zoals hiervoor reeds vermeld, is het Hof van oordeel dat ook (de onderliggende stukken of de toelichting bij) het FIOD-ECD renseignement de door de Inspecteur bepleite omzetcorrecties niet (deels) aannemelijk maken.
1 Inleiding
Bij de behandeling van het wetsvoorstel aanpassing van administratieve verplichtingen (21 287) is toegezegd in een notitie nader in te gaan op de eisen die worden gesteld aan het bewaren van elektronische gegevensverzamelingen (Handelingen II 1992/93, blz. 6054). Het wetsvoorstel schept, meer dan in het verleden, duidelijkheid over de bewaarplicht bij gebruikmaking van elektronische gegevensverzamelingen.
Deze notitie bevat een beschrijving van de uitgangspunten bij het bewaren van elektronische gegevensverzamelingen en geeft vervolgens aan op welke wijze met deze uitgangspunten kan worden omgegaan.
(…)
2. Uitgangspunten
Aan de hand van de wet en de toelichting daarop kunnen de volgende uitgangspunten voor de bewaring van gegevens worden geformuleerd:
- De gegevens moeten 10 jaar worden bewaard;
- De gegevens behoeven maar eenmaal te worden vastgelegd;
- De omvang van de te bewaren gegevens is in beginsel 100%;
- De administratieplichtige is in beginsel vrij in keuze, hoe de gegevens worden bewaard;
- De gegevens moeten gedurende de gehele bewaartermijn binnen een redelijke termijn raadpleegbaar en (re)produceerbaar zijn. Als aan deze voorwaarde is voldaan behoeven oude systemen (apparatuur en programmatuur) niet bewaard te blijven;
- De gegevens dienen op een zodanige wijze ter beschikking te worden gesteld, dat de controle binnen een redelijke termijn uitgevoerd kan worden;
- De wijze waarop de gegevens ter beschikking worden gesteld staat ter keuze van de inspecteur. Die keuze zal van geval tot geval verschillen afhankelijk van de door administratieplichtige toegepaste methode om gegevens vast te leggen en te verwerken;
- Bij de opslag van gegevens in digitale vorm moeten, voor zover die gegevens een tijdsafhankelijke waarde hebben, maatregelen worden getroffen die het mogelijk maken de juiste waarde van dat gegeven op een bepaald moment weer te geven, met andere woorden, de audit trail moet te allen tijde in stand blijven;
- Tussenbestanden hoeven niet bewaard te blijven;
- Systeemtoetsen kunnen door de inspecteur worden uitgevoerd, zij het alleen op operationele systemen. Aan de hand van de wet en de toelichting daarop kunnen de volgende nadere uitgangspunten voor de conversie van gegevens worden geformuleerd:
- De administratieplichtige moet zodanige technische en organisatorische waarborgen treffen dat de conversie van de gegevens juist en volledig plaatsvindt, zodat het blijvend mogelijk is om in detail aansluiting vast te stellen met externe gegevens (renseignementen).
- De geconverteerde gegevens behoeven dan niet meer - ook niet gedurende een korte periode - in originali te worden bewaard;
- De administratieplichtige is verantwoordelijk voor de toegepaste techniek voor conversie van de gegevens. De Resolutie nr. 581-11707 d.d. 26 augustus 1981 komt hierdoor te vervallen; er behoeven geen vergunningen te worden aangevraagd. Op standpunten inzake de bewaarverplichting (waaronder afgegeven vergunningen op basis van de genoemde Resolutie) die door de Belastingdienst op basis van de huidige wetgeving zijn ingenomen en als zodanig kenbaar gemaakt, zal voor de toepassing van deze wetgeving niet worden teruggekomen. Dergelijke standpunten blijven ook voor de toepassing van de nieuwe wetgeving hun gelding behouden, zolang niet door de Belastingdienst uitdrukkelijk anders kenbaar wordt gemaakt of door de betrokken administratieplichtige om herziening ervan wordt verzocht;
- Digitaal opgeslagen gegevens kunnen na conversie zowel in digitale vorm als op een ander medium bewaard blijven mits zij binnen een redelijke tijd leesbaar kunnen worden gemaakt en controle ervan door de belastingdienst binnen redelijke termijn mogelijk is.
4.4
In de memorie van antwoord heeft de bewindsman over het verdichten van gegevens geschreven:10
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre zogenaamde verdichtingen steeds geaccepteerd kunnen worden. Verdichting is een vorm van samenvatting van gegevens. Daartegen bestaat op zich geen bezwaar. Dit is anders indien verdichting inhoudt dat de samenvattende gegevens de plaats hebben ingenomen van de oorspronkelijke gegevens terwijl de oorspronkelijke gegevens niet meer of niet op redelijk toegankelijke wijze worden bewaard. Dan kan men inderdaad zeggen dat er minder gegevens beschikbaar zijn dan bij een traditionele vastlegging van gegevens. Een dergelijke handelwijze is dan ook niet toegestaan zonder instemming van de belastingdienst, welke deze instemming slechts zal geven indien de mogelijkheden om een zorgvuldige controle ten behoeve van de belastingheffing uit te voeren, niet wezenlijk worden belemmerd.
4.5
In de folder ‘Uw geautomatiseerde administratie en de fiscale bewaarplicht’ van de Belastingdienst staat over ‘verdichting’ van gegevens onder meer vermeld:11
2.4
Verdichten van gegevens
In principe moet u alle detailgegevens bewaren. Informatiesystemen, zoals bijvoorbeeld grootboekadministraties, kunnen vaak samenvattingen geven van meerdere transactiegegevens. Dit wordt verdichting genoemd. U mag gegevens verdichten, maar u moet er wel voor zorgen dat de achterliggende, gedetailleerde gegevens zeven jaar bewaard blijven. Bewaar ze zo, dat ze binnen redelijke tijd in te zien zijn. De achterliggende gegevens kunnen zich in een ander informatiesysteem bevinden.
En over de invulling van de bewaarplicht:
Hoewel u in principe alle gegevens binnen uw onderneming moet bewaren, is het mogelijk om afspraken te maken met de Belastingdienst over de invulling van uw fiscale bewaarplicht. Wij maken daarvoor een onderscheid tussen basisgegevens en overige gegevens. Basisgegevens zijn met name:
- het grootboek
- de debiteuren- en crediteurenadministratie
- de in- en verkoopadministratie
- de voorraadadministratie
- de loonadministratie
Basisgegevens moet u in ieder geval zeven jaar bewaren. Over de overige gegevens kunt u afspraken met ons maken.
4.6
Den Boer, Koopman en Wattel merken met betrekking tot de administratieplicht op:12
De grens van de fiscaalrechtelijke administratie- en bewaarverplichting wordt bepaald door datgene wat voor de belastingheffing van belang kan zijn. In beginsel kan dit worden gezegd van ieder gegeven dat eenmaal in verband met het bedrijf is verzonden, ontvangen of intern is vastgelegd De wetgever heeft hierbij op voorhand niets willen uitsluiten (…) Voor wat in concreto met betrekking tot een bedrijf, of beroep of werkzaamheid verwacht mag worden, kan een beperking uitgaan van de in art. 52 vastgelegde regel dat de administratie naar de eisen van dat bedrijf enz. moet worden gevoerd.
4.7
Artikel 54 AWR bepaalt het volgende:
De administratieplichtige die niet of niet volledig voldoet aan de vordering gegevensdragers, of de inhoud daarvan, voor raadpleging beschikbaar te stellen, wordt voor de toepassing van de artikelen 25 en 27e geacht niet volledig te hebben voldaan aan een bij of krachtens de artikelen 52 of 52a opgelegde verplichting, tenzij aannemelijk is dat de afwezigheid of onvolledigheid van de gegevensdragers of de inhoud daarvan het gevolg is van overmacht.
4.8
Blijkens de wetsgeschiedenis is van een overmachtssituatie als bedoeld in artikel 54 AWR sprake bij afwezigheid van alle schuld. Vergelijk ook Pelinck die schrijft: ‘In de bewaarplicht ligt besloten de zorgplicht om gangbare maatregelen te nemen tegen het verloren gaan van de administratie. Van overmacht is daardoor pas sprake als de administratie verloren gaat door van buiten komend onheil, zoals brand of diefstal. De administratieplichtige moet het bewijs daarvan leveren’.13
4.9
Artikel 25, lid 6, AWR en 27e AWR (tekst voor de jaren 2003 tot en met 2006) verbinden aan het niet nakomen van (onder meer) de administratie- en bewaarplicht de sanctie omkering van de bewijslast. Dit houdt in dat in bezwaar en beroep de belastingaanslag, onderscheidenlijk de uitspraak op bezwaar, in stand blijft, tenzij de administratieplichtige overtuigend aantoont dat de belastingaanslag, onderscheidenlijk de uitspraak op bezwaar, onjuist is. Daarbij geldt echter dat gebreken van ondergeschikte aard in de administratie de toepassing van de sanctie van omkering van de bewijslast niet rechtvaardigen.14
Jurisprudentie met betrekking tot de bewaarplicht
4.10
Het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008, nr. 43.966, ziet op een zaak die raakvlakken heeft met de zaak die hier speelt. Het ging om een Chinees restaurant dat werkte met hetzelfde, dan wel een vergelijkbaar, geautomatiseerde kassa-systeem als dat in het onderhavige geval. Ook hier had de belastingplichtige de detailgegevens van de bestellingen niet bewaard. Volstaan was met het bewaren van prints van totaaloverzichten per dag, waarop stond aangegeven het totale bedrag van de bestelling per klant en het tijdstip van de gedane bestellingen. De Hoge Raad casseerde de uitspraak van het Hof Leeuwarden dat van oordeel was dat de administratieplicht zich niet uitstrekte tot de detailgegevens zodat de verplichting van artikel 52 AWR niet was geschonden en de bewijslast niet kon worden omgekeerd. De Hoge Raad overwoog:15
5.2.2.
Ingevolge artikel 52, lid 1, van de Awr diende belanghebbende de detailgegevens van de in de bestelcomputers ingevoerde bestellingen te bewaren indien deze gegevens voor de heffing van belasting van belang waren. Nu de Inspecteur voor het Hof heeft aangevoerd dat het door belanghebbende gebezigde in 3.1. omschreven systeem niet waarborgde dat de met behulp van dat systeem vervaardigde totaaloverzichten per dag alle bestellingen, en de daarop gevolgde betalingen, omvatten zoals die op de desbetreffende dag in de bestelcomputers waren ingevoerd, omdat eenmaal ingevoerde bestellingen gemuteerd of verwijderd konden worden, en het Hof die stelling niet heeft verworpen, moet in cassatie veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat de (niet-gemuteerde en niet verwijderde) detailgegevens van de bestellingen van belang waren voor de belastingheffing, zodat deze door belanghebbende hadden moeten worden bewaard. Door het wissen van die detailgegevens ging immers in dat geval de mogelijkheid verloren om de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld te verifiëren aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen inkoop en verkoop.
4.11
In de op dit arrest volgende verwijzingsuitspraak van 10 november 2009, nr. 08/00138, oordeelde Hof Arnhem dat de (niet gemuteerde en niet–verwijderde) detailgegevens van de bestellingen van belang waren voor de belastingheffing, zodat deze door belanghebbende moesten worden bewaard:16
4.3.
De Inspecteur heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat het door belanghebbende gebezigde systeem niet waarborgde dat de met behulp van dat systeem vervaardigde totaaloverzichten per dag alle bestellingen, en de daarop gevolgde betalingen, omvatten zoals die op de desbetreffende dag in de bestelcomputers waren ingevoerd, omdat eenmaal ingevoerde bestellingen gemuteerd of verwijderd konden worden. De detailgegevens zijn, aldus de Inspecteur, van eminent belang om een aansluiting te kunnen maken tussen de inkopen en de verkopen. Belanghebbende heeft zulks niet weersproken. Integendeel. In haar conclusie na verwijzing erkent belanghebbende dat het niet bewaren van de ingevoerde detailgegevens met zich bracht dat voor de Inspecteur de mogelijkheid ontbrak om de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld te verifiëren aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen inkoop en verkoop.
4.4.
Een en ander dwingt, gelet op rechtsoverweging 5.2.2 van het verwijzingsarrest, tot de conclusie dat de (niet-gemuteerde en niet-verwijderde) detailgegevens van de bestellingen van belang waren voor de belastingheffing, zodat deze door belanghebbende hadden moeten worden bewaard. Nu belanghebbende dit niet heeft gedaan, heeft zij de bewaarplicht als bedoeld in de in overweging 4.2 genoemde wetsartikelen geschonden, zodat op grond van artikel 27e, onderdeel b, AWR de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. De andersluidende visie van belanghebbende op dit punt is onjuist. Dit betekent dat belanghebbende dient te doen blijken – dat wil zeggen overtuigend dient aan te tonen – dat en in hoeverre de onderhavige, op de naheffingsaanslag betrekking hebbende, uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.12
Feteris schrijft in zijn noot bij het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008:17
4. Door het wissen van de detailgegevens ontbrak inderdaad een belangrijke mogelijkheid tot controle. Zoals de Hoge Raad ook opmerkt, kan de inspecteur zonder administratieve gegevens over de verkochte goederen geen verband op goederenniveau leggen tussen de verkoop en de inkoop, om aldus de volledigheid van de omzetverantwoording te controleren. Dat is weliswaar een indirecte controlemethode, maar bij een onderneming die voornamelijk contante omzet heeft is dit van groot belang. Bij een dergelijke onderneming is het als regel niet mogelijk om de volledigheid van de contante omzet rechtstreeks te controleren, zeker niet als de klanten in hoofdzaak particulieren zijn. Een indicatie van de omzet kan dan worden afgeleid uit de inkopen, voor zover die juist zijn geboekt. Op zichzelf kan de inspecteur zo’n indicatie ook krijgen zonder dat hij beschikt over detailgegevens ten aanzien van de verkochte producten. Het hof wijst daar ook op in overweging 5.2.8. De fiscus tast dan echter meer in het duister dan wanneer hij ook gegevens heeft over de verkopen op goederenniveau. Als de inspecteur weet wat de aard, hoeveelheid en prijs is van de verkochte producten, heeft hij meer aanknopingspunten om de brutowinstmarges per product te berekenen. Daarmee kan hij de geboekte omzet veel exacter afzetten tegen de geboekte inkopen. Dat geldt met name wanneer de onderneming verschillende producten verkoopt met uiteenlopende brutomarge (zoals maaltijden en dranken) Ook zouden gegevens over de verkopen op goederen niveau de inspecteur aanknopingspunten kunnen bieden om de volledigheid van de geboekte inkopen te onderzoeken.
Ik vraag mij wel af waarom de mogelijkheid tot het muteren of verwijderen van gegevens over de verkochte producten bepalend is voor de behoefte aan controle. Ook wanneer die gegevens niet meer aangepast kunnen worden, bieden totaalbedragen per klant immers geen aanknopingspunten voor een controle op goederenniveau. Die situatie zal zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de bestellingen worden genoteerd op bestelbonnen. Het zou mijns inziens te ver gaan om aan te nemen dat dergelijke bonnen weggegooid mogen worden als slechts de totaalbedragen per bestelling in de administratie worden verwerkt. Een controle op goederenniveau kan ook licht werpen op de vraag of alle bestellingen zijn genoteerd. Wellicht heeft in deze zaak een rol gespeeld dat de volledigheid van de (aanvankelijk) genoteerde bestellingen, voor zover ik kan nagaan, geen rol heeft gespeeld in het debat van partijen. Misschien is de achterliggende gedachte van de Hoge Raad daarom geweest dat die volledigheid in dit geval als een gegeven kon worden beschouwd. Bij papieren bestelbonnen bestaat voor de fiscus verder het risico dat die bonnen niet juist en volledig worden verwerkt als de ondernemer de (totaal)bedragen ervan in zijn administratie overneemt. Ook dit kan de inspecteur voor controleproblemen plaatsen. Wanneer dergelijke fouten in de verwerking worden gemaakt in een papieren omgeving, leidt dat tot onjuistheden die vergelijkbaar zijn met de – onterechte – mutatie of verwijdering van elektronische gegevens over bestellingen, fouten waarop dit arrest ziet. Misschien moet men de overweging van de Hoge Raad over de mogelijkheid tot het muteren of het verwijderen van gegevens ook niet zo principieel lezen, en vormt zij slechts een weergave van een – beargumenteerde – stelling die door de Inspecteur voor het Hof is aangevoerd. Leest men het arrest aldus, dan resteert als kernoverweging van de Hoge Raad dat de detailgegevens van de bestelling bewaard moeten worden als zij fiscaal van belang zijn.
4.13
Boxem geeft het volgende commentaar op het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008:18
De Hoge Raad brengt het nogal dramatisch: 'Door het wissen van de detailgegevens ging immers de mogelijkheid verloren om de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld te verifiëren aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen inkoop en verkoop.' Dat mag zo zijn, de Hoge Raad lijkt te vergeten dat er geen rechtsregel bestaat die een ondernemer verplicht een dergelijke verificatie mogelijk te maken. Niet van elk flesje Coca-Cola light behoeft individueel te worden bijgehouden waar het blijft. Art. 52 AWR is weliswaar zo geredigeerd dat een dynamische interpretatie van dat artikel (een interpretatie die gelijke tred houdt met de ontwikkelingen in (geautomatiseerd) boekhouden) in de rede ligt, maar het lijkt me stug dat een Chinees restauranthouder die niet gebruikmaakt van een geautomatiseerd bestellingen- en afrekensysteem (en de detailgegevens die thans in geschil zijn überhaupt niet vastlegt in de boekhouding) anno 2008 in strijd handelt met dit wetsartikel, laat staan in de periode 2002-2004. Het arrest ademt dan ook meer de sfeer uit dat een ondernemer die nu eenmaal een geautomatiseerd bestellingen- en afrekensysteem hanteert, de detailgegevens niet mag wissen, omdat dat een controlemogelijkheid van de fiscus frustreert. Met andere woorden: je hoeft detailgegevens niet bij te houden, maar áls je dat nu eenmaal doet, staat het je niet vrij om ze te wissen. Als de Hoge Raad dit heeft bedoeld te zeggen (maar zelfs dat is onduidelijk), dan hebben de heren en dame de feiten uit de hofuitspraak niet goed gelezen. Als feit wordt daar vermeld: 'Ingeval de bestanden met betrekking tot de zogeheten detailgegevens niet regelmatig worden opgeschoond, gaat het systeem steeds trager werken. Om deze detailgegevens gedurende langere tijd te bewaren, ook nadat de rekening betaald is, dient een aanvullende module te worden aangeschaft. Belanghebbende heeft deze module niet aangeschaft.' Wie dit feit betrekt bij het oordeel van de Hoge Raad, kan niet anders dan tot de conclusie komen dat in het arrest feitelijk het volgende staat: 'Door de aanvullende module, die het mogelijk maakt de detailgegevens gedurende langere tijd te bewaren, niet aan te schaffen, ging immers de mogelijkheid verloren om de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld te verifiëren aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen inkoop en verkoop.' Al met al mijns inziens een merkwaardig oordeel van de Hoge Raad. Volkomen ongemotiveerd. En onnodig ook, want hoewel het ongetwijfeld handig is voor de Belastingdienst als een 'detailcontrole' tot de mogelijkheden behoort, de fiscus staat bepaald niet met lege handen als dit niet mogelijk is.
4.14
Het commentaar van de redactie van V-N op het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008 luidt als volgt:19
Het wissen van de in de computer ingevoerde detailgegevens is volgens de Hoge Raad een gebrek van meer dan ondergeschikte aard. Hierbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat door het wissen van die detailgegevens het niet meer mogelijk is de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld te verifiëren aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen inkoop en verkoop. Wij menen dat dit oordeel juist is.
4.15
Hof Amsterdam overwoog dat het weggooien door een café van klantenbonnen geen schending van de administratieplicht van artikel 52 AWR opleverde:20
5.1.2. (…)
Het standpunt van de inspecteur houdt in dat hij van oordeel is dat de onder 2.3 vermelde klantbonnen tot de administratie van belanghebbende behorende bescheiden zijn die dienen te worden bewaard. Het Hof kan de inspecteur hierin niet volgen. De klantbonnen dienen tot aantekening van de consumpties die een klant heeft besteld vooruitlopend op het bij diens vertrek aanslaan van het totaal van de consumpties op de kassa naar onderverdeling in een of meer van de in de administratie van belanghebbende gebezigde vier omzetgroepen. Zij hebben voor de administratie van belanghebbende geen zelfstandige betekenis; de klantbonnen verliezen hun betekenis zodra de daarop genoteerde gegevens zijn ingebracht in de kassa. De kassastroken behoren tot de administratie van belanghebbende en dienen te worden bewaard (en zijn ook bewaard), maar de daaraan voorafgaande klantbonnen kunnen niet tot die administratie worden gerekend.
5.1.3.
Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat belanghebbende artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet heeft geschonden en dat omkering van de bewijslast uit dien hoofde niet aan de orde is.
4.16
Thomas schrijft in een noot het volgende over de uitspraak van Hof Amsterdam:21
De inspecteur stelde dat de bewijslast in de beroepsfase moest worden 'omgekeerd' – juridisch gezien is sprake van verschuiving van de bewijslast van de inspecteur naar belanghebbende – omdat belanghebbende niet volledig zou hebben voldaan aan de administratieverplichting van art. 52 AWR. Deze administratieverplichting is bij Wet van 29 juni 1994, Stb. 499, in de AWR opgenomen als opvolger van de 'boekhoudverplichting' van art. 53a AWR(oud).
De discussie spitst zich toe op de betekenis voor de administratie van de zogenaamde 'klantbonnen': kladbriefjes die van kleine notitieblokjes van biermerken e.d. worden gescheurd en waarop de bestelling van iedere klant werd aangestreept. De inspecteur stelt 'door de klantenbonnen weg te gooien heeft belanghebbende de primaire gegevens over de ondernemingsuitoefening niet bewaard', waartegen belanghebbende ten aanzien van de betekenis van deze 'klantbonnen' inbrengt 'het voegt ook niets toe, want op de kassabonnen kwam hetzelfde te staan'.
Art. 52 AWR bepaalt ten aanzien van de administratie niet duidelijk wat naast 'boeken en bescheiden' (denk aan grootboek, kas/bankboek, journaal e.d.) 'geadministreerd' en bewaard dient te worden. Art. 52, lid 1 spreekt over 'andere gegevensdragers', een begrip dat noch in dit artikel noch elders in de AWR duidelijk wordt gedefinieerd.
In de wetsgeschiedenis heeft de wetgever het begrip 'administratie' als volgt toegelicht: 'Welke gegevens hiermee zijn bedoeld hangt af van aard en omvang van de onderneming in kwestie en kan derhalve alleen worden beantwoord in de concrete omstandigheden van het geval. Bij twijfel dient de inspecteur desgevraagd aan te geven welke gegevens relevant zijn of niet' (Kamerstukken I, 1993/1994, 21287 en 21339, nr. 15d, blz. 7). Deze laatste volzin is van cruciaal belang, omdat het door de inspecteur gestelde belang van deze klantbonnen door belanghebbende wordt betwist.
Bij het antwoord op de vraag of deze 'klantbonnen' naast de wel aanwezige kassastroken als 'andere gegevensdragers' tot de administratie behoren, legt het hof als criterium aan of deze 'klantbonnen' voor de administratie van de belanghebbende een zelfstandige betekenis hebben. Het hof oordeelt dat deze 'klantbonnen' hun zelfstandige betekenis hebben verloren zodra de daarop genoteerde gegevens zijn ingebracht in de kassa (ro. 5.1.2).
4.17
Albert merkt over de uitspraak van Hof Amsterdam op:22
Of de uitspraak van het Hof in overeenstemming is met de parlementaire geschiedenis van art. 52 AWR, waag ik te betwijfelen.
4.18
Hof Arnhem overwoog:23
4.4.
De stelling van de Inspecteur, dat door het weggooien van de kladbriefjes controle onvoldoende mogelijk is geworden omdat onder andere een gedeelte van de audit-trail ontbreekt, kan het hof niet volgen.
Aan de Inspecteur kan worden toegegeven dat bedoelde kladbriefjes onderdeel uitmaken van belanghebbendes administratie en dat belanghebbende - zeker na daarop te zijn gewezen zoals omschreven onder 2.3 - de kladbriefjes had dienen te bewaren opdat de audit-trail in alle omvang behouden zou zijn gebleven.
Echter, de omissie in de administratie als gevolg van het niet bewaren van deze bescheiden, is naar het oordeel van het Hof niet dermate ernstig dat reeds op deze grond belanghebbendes administratie moet worden verworpen. Het Hof acht hierbij van belang dat belanghebbende, daarin door de Inspecteur niet of onvoldoende weersproken, heeft gesteld dat de op de kladbriefjes genoteerde bedragen integraal zijn overgenomen in het schrift waarna de controle-medewerker diverse controlemiddelen ten dienste stonden om de verantwoorde omzet - zoals te doen gebruikelijk tijdens een regulier boekenonderzoek - te toetsen op volledigheid.
Het Hof merkt voorts op dat door het integraal overnemen van de gegevens op de kladbriefjes in het schrift, dus zonder enige vorm van aggregatie waardoor detailgegevens onherstelbaar verloren zouden zijn gegaan, er weliswaar sprake is van verlies van primaire vastleggingen (in fysieke, papieren vorm) maar niet van primaire aantekeningen (de feitelijke gegevens).
De wens van de controlemedewerker om de op de kladbriefjes genoteerde bedragen af te kunnen stemmen met de bedragen in het schrift teneinde het integraal overnemen op detailniveau te kunnen controleren, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Het Hof acht in dit verband van belang dat de Inspecteur ter zitting heeft onderschreven, in reactie op vragen van het Hof, dat een kwaadwillende belastingplichtige die een deel van de omzet buiten de verantwoording wenst te houden, niet alleen in het schrift en daarmee in het kasboek een deel van de omzet zal verzwijgen maar eveneens de daarbij behorende kladbriefjes zal aanpassen op zodanige wijze dat er geen verschil zal zijn te constateren met het schrift. Enige vorm van externe controle op het noteren van de dagomzet op de kladbriefjes (bijvoorbeeld door functiescheiding) of bijvoorbeeld het gebruiken van voorgenummerde kladbriefjes (zodat kladbriefjes niet eenvoudig te vervangen zouden zijn) is gesteld noch gebleken zodat het Hof tot het oordeel komt dat het constateren van verschillen tussen de dagomzet op een kladbriefje en in het schrift weliswaar in theorie mogelijk is maar vanuit controletechnisch oogpunt in redelijkheid niet te verwachten is. Alsdan is een verwerping van de administratie op basis van de onmogelijkheid om een controlemiddel toe te passen dat in de praktijk toch niet tot resultaten zal leiden, niet aan de orde.
4.19
De redactie van V-N merkt naar aanleiding van de uitspraak van Hof Arnhem het volgende op:24
Als de inspecteur stelt dat de administratieplichtige niet aan zijn administratie- en bewaarplicht heeft voldaan, dient hij dat bij betwisting door de administratieplichtige te bewijzen. Daartoe dient de inspecteur feiten of omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de administratieplichtige
- niet voldoet aan haar verplichting om van haar vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf naar de eisen van dat bedrijf een administratie te voeren, en/of
- zijn administratie op zodanige wijze voert en/of bewaart, dat daaruit niet op elk moment de rechten en verplichtingen van belanghebbende en/of de gegevens die overigens voor de belastingheffing van de administratieplichtige van belang zijn, duidelijk blijken.
Bij de bepaling van de omvang van de administratie- en bewaarplicht van een belastingplichtige is van belang dat deze plicht de vermogenstoestand en het bedrijf van de belastingplichtige zelf betreft en niet die van met haar verbonden lichamen of natuurlijke personen.
Voorts gaat de administratieplicht niet zó ver dat de administratieplichtige op verzoek van de inspecteur overzichten, samenvattingen en analyses moet opstellen, waarover de administratieplichtige niet beschikt en die evenmin nodig zijn als onderdeel van de administratie van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf naar de eisen van dat bedrijf, noch om uit die administratie te doen blijken van de rechten en verplichtingen van de administratieplichtige en/of de gegevens die overigens voor de belastingheffing van de administratieplichtige van belang zijn. Anders gezegd: de inspecteur kan de administratieplichtige niet verplichten het werk van de controlerend ambtenaar over te nemen.
De wet verbindt aan het niet-nakomen van de administratie- en bewaarplicht een zware sanctie: de omkering van de bewijslast. Deze sanctie houdt in dat in bezwaar en beroep de belastingaanslag, respectievelijk de uitspraak op bezwaar, in stand blijft tenzij de administratieplichtige overtuigend aantoont dat de belastingaanslag, respectievelijk de uitspraak onjuist is.
Gebreken van ondergeschikte aard in de administratie kunnen de toepassing van de sanctie van de omkering van de bewijslast niet rechtvaardigen. In HR 14 juni 2000, nr. 33 862, BNB 2000/267, overweegt de Hoge Raad daarover:
"Hoewel belanghebbende zijn ontvangsten niet dagelijks heeft geregistreerd, doch periodiek aan de hand van de inkopen en andere uitgaven en het kassaldo - waarmee belanghebbende strikt genomen niet volledig heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting als bedoeld in artikel 36 van de Wet -, volgt uit deze enkele omstandigheid niet dat artikel 36 van de Wet toepassing moet vinden (Hoge Raad 15 juni 1983, nr. 21 149, BNB 1983/248)".
E.C.J.M. van der Hel-van Dijk RA en R.N.J. Kamerling RA, Het verwerpen van de administratie: een inventarisatie, WFR 2002/797, komen op grond van de jurisprudentie tot de volgende conclusie:
" De toepassing van zo'n zwaar middel (omkering van de bewijslast) zou indruisen tegen wat men als redelijk en billijk ervaart. Er is onevenredigheid tussen de gevolgen van de sanctionerende bewijslastfixatie en de nalatigheid van de administratieplichtige die deze gevolgen heeft opgeroepen. Anders gezegd, de gebreken moeten de omkering van de bewijslast rechtvaardigen; ze moeten voldoende gewicht in de schaal leggen".
In deze context bezien is het vanzelfsprekend dat Hof Arnhem aan het enkele feit dat belanghebbende de kladblaadjes waarop dagontvangsten worden genoteerd niet heeft bewaard, niet het gevolg van omkering van de bewijslast verbindt.
4.20
Rechtbank Haarlem overwoog ten aanzien van de vraag of een taxionderneming de taxameter, inclusief de daarop vastgelegde gegevens, diende te bewaren:25
Voor een taxionderneming vervult de taxameter dezelfde rol als een kassa in een winkel. Op de taxameter wordt de aan de klant in de rekening te brengen prijs afgelezen en vervolgens vastgelegd op een rittenkaart. De taxameter kan desgewenst, zo heeft verweerder onweersproken verklaard, aangesloten worden op een printer, waarmee de klant desgewenst een bonnetje of uitdraai kan worden verstrekt, gelijk ook gebruikelijk is bij de kassa in een winkel.
Alsdan is de taxameter, naar het oordeel van de rechtbank, aan te merken als een tot de administratie van eiser behorende gegevens-drager in de zin van artikel 52 van de AWR. Eiser - dan wel de BV die in VOF verband de taxionderneming exploiteert, maar waarvoor eiser als directeur en aandeelhouder ook verantwoordelijkheid draagt - is op grond van artikel 52, lid 4 en lid 6 van de AWR gehouden deze gegevens-drager (inclusief de daarop vastgelegde gegevens) gedurende zeven jaar en zodanig te bewaren dat controle door de belastingdienst binnen een redelijke termijn mogelijk is.
4.21
Hof Arnhem overwoog ten aanzien van de vraag of door een horecaonderneming detailgegevens moesten worden bewaard:26
In de vof worden vrijwel alle betalingen per kas verricht. De kasadministratie vormt derhalve een essentieel onderdeel van belanghebbendes administratie. Het Hof is van oordeel dat gelet op de verdichte weergave van de boekingen in het kasboek, de uit de administratie voortvloeiende kassaldi die van € 23.431 in 2006 oploopt tot € 34.882 in 2007, terwijl de kas volgens verklaringen van belanghebbende slechts € 200 zou moeten zijn, het ontbreken van aansluitingen tussen de kas en de administratie en het niet bewaren van de detailgegevens die in het kasregister kunnen worden opgeslagen, de kasadministratie zodanig gebrekkig is dat deze niet als grondslag voor de winstberekening kan dienen. Belanghebbende heeft weliswaar de Z-afslagen bewaard, maar beschikt niet meer over de detailgegevens per aanslag in de kassa, waardoor de resultaten uit de kasadministratie niet meer onderbouwd kunnen worden. Gelet op deze gebreken, alsmede gelet op de in 4.1 genoemde branchegegevens van een cafetaria, heeft de Inspecteur terecht geen waarde gehecht aan de uit belanghebbendes administratie blijkende brutowinstpercentages.
Overigens oordeelde het Hof Arnhem in deze uitspraak dat de vraag of er aanleiding zou bestaan voor omkering en verzwaring van de bewijslast met toepassing van het bepaalde in artikel 27e van de AWR in het midden kon blijven omdat de Inspecteur met toepassing van de normale bewijsregels de omzetcorrecties reeds aannemelijk heeft kunnen maken.
4.22
Thijssen schrijft in zijn commentaar bij de onderhavige uitspraak van het Hof:27
In het onderhavige geval gaat het Hof niet expliciet in op de vraag of de door belanghebbende gewiste detailgegevens van belang zijn voor de belastingheffing. Het Hof lijkt impliciet wel daarvan uit te gaan omdat het Hof zich concentreert op de vervolgvraag waarom de detailgegevens door belanghebbende zijn ‘verdicht’ (en dus deels zijn gewist). Het Hof oordeelt dat het voor belanghebbende onmogelijk was om detailgegevens te bewaren als gevolg waarvan ‘aan belanghebbende niet kan worden tegengeworpen dat de detailgegevens niet zijn bewaard”. Kennelijk acht het hof enerzijds de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast te zwaar (of onevenredig), maar aan die sanctie lijkt mij niet te ontkomen indien het hof anderzijds vaststelt dat de gewiste detailgegevens van wezenlijk (fiscaal) belang zijn voor de controle van de omzetverantwoording. Een situatie van overmacht in de zin van art. 54 AWR lijkt mij eveneens niet aan de orde, zodat ik denk dat belanghebbende goed wegkomt met deze beslissing van het hof (…)..
4.23
De Stichting Betrouwbare Afrekeningsystemen28 geeft de volgende reactie op de onderhavige uitspraak van het Hof:29
Het bestuur van de stichting begrijpt deze uitspraak ook niet. Betekent de uitspraak dan ook dat de ondernemer die geen geautomatiseerde administratie voert, maar verkoopbonnen bewaart in een schoenendoor ermee weg komt als hij deze in de afvalbak leegt als de doos vol is? Voor de Stichting betrouwbare Afrekensystemen is het belangrijk dat de Staatssecretaris beroep in cassatie instelt, omdat de uitspraak van het Gerechtshof niet bepaald als een steuntje in de rug voelt. Wordt vervolgd dus.
5 Behandeling van het cassatiemiddel
5.1
Belanghebbende drijft een Chinees-Indisch restaurant. Er is een restaurantgedeelte en een afhaalgedeelte. Belanghebbende is administratieplichtig. Hij maakt gebruik van een geautomatiseerd bestellingen- en afrekensysteem (hierna: bestelcomputer). Er zijn twee bestelcomputers aanwezig, één in het restaurantgedeelte en één in het afhaalgedeelte. Van de in de bestelcomputer ingebrachte gegevens worden bewaard: datum bestelling, tijdstip verkoop, totaal bedrag bestelling en de betaalwijze. Wel ingebracht maar niet bewaard worden: menunummer, omschrijving menu, aantallen bestelling, prijs per artikel, keukenbonnen, nummer ober, tafelnummer, afrekening per ober en correctieboekingen (hierna: detailgegevens). Voor de werking van de bestelcomputer wordt verwezen naar r.o 4.1 van de uitspraak van het Hof.
5.2
Op grond van door de Inspecteur van de Fiod/ECD verkregen informatie bestaat het vermoeden dat belanghebbende vlees ‘zwart’ inkoopt. Naar aanleiding van de resultaten van een bij belanghebbende gehouden boekenonderzoek heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat in de jaren 2004 tot en met 2006 niet een juiste winstverantwoording heeft plaatsgevonden in de ingediende aangiften IB/PVV. Dat leidde tot omzet- en winstcorrecties en het over deze jaren aan belanghebbende opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV en naheffingsaanslagen OB (met boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente), zoals genoemd onder 1.1.
5.3
In de procedure voor het Hof heeft de Inspecteur toepassing van artikel 27e, aanhef en onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), ‘omkering en verzwaring van de bewijslast’, bepleit. De Inspecteur heeft aangevoerd dat de administratie moet worden verworpen omdat het door belanghebbende gehanteerde kassasysteem te lang de mogelijkheid biedt wijzigingen door te voeren die niet worden opgeslagen.
5.4
De vraag die moet worden beantwoord is of het wissen van de detailgegevens een bewaarverzuim oplevert als gevolg waarvan de bewijslast verschuift en verzwaart krachtens artikel 27e, aanhef en onderdeel b, AWR.
5.5
De in de bestelcomputer ingebrachte detailgegevens blijven daarin aanwezig tot aan het moment dat wordt opgeschoond. Nadat is opgeschoond, gaan de detailgegevens in de bestelcomputer verloren en worden deze ‘verdicht’ opgeslagen. Vaststaat dat de detailgegevens door belanghebbende ook niet anderszins zijn bewaard.
5.6
Het Hof overwoog in r.o. 4.2:
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur – op wie te deze de bewijslast rust – niet aannemelijk gemaakt dat de “tafels” niet “geboekt” of “afgesloten” werden nadat, zoals belanghebbende heeft verklaard, de rekening was betaald, dan wel dat het kassasysteem niet de mogelijkheid biedt om na te gaan of zulks geschiedde, bijvoorbeeld omdat datum en tijdstip van “openen” en “boeken/afsluiten” van een tafel niet werden bewaard. Het Hof zal het er derhalve voor houden dat, zoals belanghebbende heeft verklaard, “tafels” nadat was afgerekend niet meer konden worden gewijzigd zonder dat dit zichtbaar zou zijn in de Z-afslag. Met betrekking tot hetgeen in het hierboven [r.o. 4.1; A-G] aangehaalde rapport beschreven staat onder EWS-afhaal, acht het Hof niet aannemelijk dat – mede gelet op de verklaringen van [C] op dit punt – voor afhaalbestellingen niet een soortgelijk “afsluitmoment” bestond waarna wijzigingen niet meer mogelijk waren. Voor dat geval is niet in geschil dat het kassasysteem op dit punt voldoet aan de vereisten van artikel 52 van de Awr.’
5.7
Naar mijn mening getuigt ’s-Hofs - mede op de aan hem als feitenrechter voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen berustende - oordeel dat het kassasysteem op dit punt voldoet aan de vereisten van artikel 52 AWR, niet van een onjuiste rechtsopvatting, en is het voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk. Hierna adstrueer ik deze zienswijze nader.
5.8
Uit het oordeel van het Hof volgt dat de met behulp van dat systeem vervaardigde totaaloverzichten per dag alle bestellingen en de daarop gevolgde betalingen omvatten die op de desbetreffende dag in de bestelcomputers waren ingevoerd. Dat betekent dat geen discrepantie bestaat tussen de bestellingen en de daarop gevolgde betalingen en de zogenaamde Z-afslagen. Er zijn dus geen omzetgegevens verdwenen.30 Hoewel met het wissen van de detailgegevens een mogelijkheid tot controle voor de Inspecteur verloren kan gaan, te weten een op goederenniveau te leggen verband tussen de verkoop en de inkoop, is in de onderhavige zaak niet vastgesteld dat dat gemis daadwerkelijk effectieve controle in de weg heeft gestaan.31
5.9
Voor zover de Staatssecretaris in dit verband aanvoert dat van belang is dat het systeem de mogelijkheid had om tafels niet af te sluiten en tot dat moment wijzigingen mogelijk waren, en doordat belanghebbende de detailgegevens niet bewaarde niet gecontroleerd kon worden of dit zich daadwerkelijk heeft voorgedaan, geldt dat de klacht zich hiermee richt tegen een bewijsoordeel van het Hof. Dit oordeel berust op de aan het Hof als feitenrechter voorbehouden keuze en waardering van de door partijen ingebrachte bewijsmiddelen. Nu zoals hierboven opgemerkt het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is en voldoende gemotiveerd, faalt de klacht in zoverre.
5.10
Ook voor zover de Staatssecretaris een beroep doet op het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008, nr. 43966 (zie onder 4.10) faalt de klacht. Hoewel dit arrest raakvlakken heeft met de onderhavige zaak, eveneens een Chinees restaurant/afhaalcentrum dat hetzelfde, althans een vergelijkbaar kassasysteem hanteerde, is sprake van een wezenlijk andere feitelijke constellatie. De Hoge Raad benadrukte immers dat aan zijn arrest als uitgangspunt ten grondslag lag de niet door het Hof verworpen stelling van de Inspecteur dat het gehanteerde systeem niet waarborgde dat de daarmee vervaardigde totaaloverzichten alle bestellingen en daarop gevolgde betalingen omvatten, omdat eenmaal ingevoerde bestellingen gemuteerd of verwijderd konden worden. Daarom moest er in cassatie veronderstellenderwijs van worden uitgegaan dat de (niet gemuteerde en niet verwijderde) detailgegevens van de bestellingen van belang waren voor de belastingheffing, zodat belanghebbende die had moeten bewaren. Het Hof heeft feitelijk vastgesteld dat van die situatie in het onderhavige geval geen sprake is.
5.11
Uit het vorenstaande volgt reeds dat het middel niet kan slagen voor zover het zich richt tegen het oordeel van het Hof – onder verwijzing naar de beperkte capaciteit van het kassasysteem – dat belanghebbende de detailgegevens niet kon bewaren.32
5.12
Aan het genoemde arrest van de Hoge Raad en in het spoor daarvan de uitspraak van het Hof ligt naar het mij voorkomt ten grondslag dat – in overeenstemming met de tekst en strekking van artikel 52 AWR – een evenwicht moet worden gevonden tussen enerzijds aard en omvang van de onderneming en anderzijds de noodzaak om op redelijke wijze controle te kunnen uitoefenen over de wijze waarop de fiscaal relevante gegevens zijn vastgesteld. Zolang aan dat laatste is voldaan hetgeen naar ’s-Hofs feitelijke vaststellingen het geval is, bestaat ruimte om, in het bijzonder voor een kleinere onderneming, souplesse te betrachten ten aanzien van de eisen die aan de administratieve systemen worden gesteld.
5.13
Voor zover de Staatssecretaris nog aanvoert dat het renseignement van de Fiod/ECD aanleiding geeft voor toepassing van de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast, staat daaraan in de weg dat het Hof feitelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat het renseignement en de onderliggende stukken onvoldoende houvast bieden om op grond daarvan de conclusie te trekken dat de (inkoop)administratie niet juist zou zijn. Volledigheidshalve merk ik in dit verband nog op dat het Hof evenzeer feitelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de waarnemingen door de arbeidsinspectie die zien op het jaar 2007, niet kunnen afdoen aan de deugdelijkheid of betrouwbaarheid van de (loon)administratie zoals deze tot die datum werd gevoerd, alsmede dat de Inspecteur niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat in 2005 sprake was van negatieve kassen in de kasadministratie van belanghebbende.
5.14
Het middel faalt derhalve.