Tot de stukken van het geding behoort een schriftelijke verklaring van A van 8 oktober 2015 met daarin opgenomen, voor zover hier van belang, de volgende tekst:
“Ten tijde van de aanvraag van de “tax-holiday” bekleedde ik de functie van minister van economische zaken en daarna als gedeputeerde van economische zaken van het eilandgebied Bonaire. Destijds heb ik en andere bestuurders met de heer M, zijnde de directeur van X B.V., meerdere besprekingen gehad in zake het toekennen van de “tax-holiday” aan X B.V. Aan hem is destijds door mij, uit hoofde van de functies die ik bekleedde, verklaard dat de “tax-holiday” zou worden afgegeven, omdat de activiteiten van X B.V. een bijdrage in het algemeen zouden leveren aan de economie van Bonaire en een toegevoegde waarde inhielden voor zowel de geprojecteerde duurzame economische ontwikkeling van Bonaire alsmede de arbeidsmarkt.
Uiteraard werd deze toezegging niet uitgesproken zonder een daartoe geëigende navraag te hebben gedaan bij de toemalige relevante bestuursfuctionarissen en een analyse te hebben gemaakt van de technische aspecten van de aanvraag.
Voorts verklaar ik dat tijdens de besprekingen die met Nederland zijn gevoerd ten tijde van de “ontmanteling” van de (voormalige) Nederlandse Antillen werd bevestigd, zijdens Nederland, dat de nog niet afgehandelde “tax holiday” aanvragen gerespecteerd zouden worden en positief afgehandeld, behoudens zeer uitzonderlijke en duidelijke gevallen van voldoende objectieve redenen tot weigering van de tax holiday.
(...)
Ik verklaar hierbij dat aan X B.V., gezien alle ontwikkelingen op staatkundige structuur nivo en de bijzondere kenmerken van het project, de ondubbelzinnige toezegging is gedaan dat aan haar de “tax-holiday” zou worden verleend.”
Ter zitting heeft A deze verklaring, in het kader van het getuigenverhoor, met woorden van dezelfde strekking herhaald.