Belanghebbende is van mening dat de managementvergoeding belast wordt naar een effectief tarief van tenminste 15%, zodat de managementvergoeding op grond van artikel 6, lid 3, letter b, LWB aftrekbaar is. De inspecteur stelt zich in dit verband allereerst op het standpunt dat de managementvergoeding niet in de belastingheffing betrokken wordt bij een lichaam, maar bij F, zodat op grond van de Landsverordening WB en de Memorie van Toelichting alleen al daarom geen recht bestaat op aftrek bij belanghebbende.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Naar de letter van de Landsverordening WB bestaat (voor zover hier van belang) slechts recht op aftrek van de managementvergoeding indien die vergoeding bij het lichaam waaraan die vergoeding is verschuldigd (S) belast wordt naar een effectief tarief van tenminste 15%. Nu de managementvergoeding niet bij S belast wordt bestaat naar de letter van de wet geen recht op aftrek. In de MvT Invoering transparante vennootschappen (AB 2005, no 77), blz. 18, 19 is over toepassing van artikel 6, lid 3, letter b, LWB gezegd:
‘Indien als gevolg van een ‘fiscale eenheid’, van regels omtrent fiscale transparantie, dan wel als gevolg van afwijkende fiscale kwalificatie in het vestigingsland van het ontvangende lichaam de winst van het ontvangende lichaam rechtstreeks wordt toegerekend aan een ander lichaam, zal voor de toepassing van de onderhavige bepaling de effectieve belastingdruk worden beoordeeld op het niveau van dat andere lichaam.’
Naar het oordeel van het Gerecht is de bedoeling van de wetgever geweest om in het geval een betaalde vergoeding bij een ander dan het ontvangende lichaam in de belastingheffing wordt betrokken, die heffing tot richtsnoer te nemen. Daarbij ziet het Gerecht niet in dat in dat verband de wetgever bewust een onderscheid tussen een natuurlijk persoon en een lichaam heeft willen maken. De context waarin de betreffende passage in de MvT is opgenomen biedt daar ook geen enkel aanknopingspunt voor. Het Gerecht houdt het er daarom voor dat in de MvT slechts het voorbeeld van toerekening aan een ‘ander lichaam’ genoemd is maar daarmee in zijn algemeenheid bedoeld is ‘toerekening aan een ander lichaam of aan een natuurlijk persoon’. Een andere uitleg zou naar het oordeel van het Gerecht iedere redelijke grond missen.