op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 februari 2019, nrs. 17/00921 tot en met 17/00927, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen uitspraken van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 16/3071, 16/3072, 16/3074 tot en met 16/3077 respectievelijk nr. AWB 14/4568) betreffende een aan belanghebbende over tijdvakken in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, over de jaren 2007 tot en met 2009 opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, voor de jaren 2007 tot en met 2009 opgelegde aanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen aangevoerd.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 14 maart 2019. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met minder dan zes maanden. De Hoge Raad zal om die reden de boetes verder verminderen met vijf procent.
4 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
5 Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar enkel voor zover deze betrekking heeft op de boetes,
- vermindert de boetes met betrekking tot de (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2007 tot € 9.694, over 2008 tot € 2.219, en voor 2009 tot € 1.189, en
- vermindert de boete met betrekking tot de naheffingsaanslag in de omzetbelasting tot € 8.212.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2021.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: