3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) [eiser 1] is (indirect) bestuurder en aandeelhouder van Crane Services B.V. (hierna: Crane Services) en tevens van Vialle Alternative Fuel Systems B.V. (hierna: Vialle). Antea c.s. zijn eveneens (minderheids-)aandeelhouder van Vialle.
(ii) Tussen [eiser 1] en Antea c.s. is op 12 september 2008 een koopovereenkomst gesloten, waarbij Antea c.s. haar aandelen in Vialle voor een bedrag van € 4.600.000,-- verkochten aan een of meer door [eiser 1] aan te wijzen personen of vennootschappen.
(iii) In de overeenkomst is een financieringsvoorbehoud opgenomen. Bepaald is dat daarop slechts (uiterlijk op 21 november 2008) een beroep kan worden gedaan indien aan Antea c.s. een afwijzing van tenminste twee financiers wordt overhandigd, waarin deze financiers een korte samenvatting geven van de reden van afwijzing.
(iv) Bij e-mailbericht van 13 november 2008 hebben Antea c.s. aan [eiser 1] onder meer medegedeeld:
“Tav de concept-akte van levering gaf je aan, dat Crane Services B.V. als koper zal gaan optreden, een vennootschap van jou en [betrokkene]. Dit is wat ons betreft prima.”
( v) [eiser 1] heeft bij e-mail van 18 november 2008 aan Antea c.s. het volgende bericht:
“zoals besproken, stuur ik je hierbij de reactie van de banken. Geen enkele van de 5 vermelde banken, heeft een positieve reactie gegeven. In de huidige bancaire marktsituatie is de overeengekomen prijs niet financierbaar gebleken. Hun onderbouwing tref je aan in de bijgesloten brief.
Bij deze zie ik derhalve formeel af van de overname van de aandelen, beschreven in onze overeenkomst. (...)”
(vi) Antea c.s. hebben bij brief van 24 november 2008 aan [eiser 1] medegedeeld dat geen rechtsgeldig beroep is gedaan op het financieringsvoorbehoud, omdat in strijd met het in de koopovereenkomst bepaalde niet een gemotiveerde schriftelijke afwijzing van twee financiers is bijgevoegd.
(vii) [eiser 1] is in kort geding veroordeeld tot nakoming van de koopovereenkomst. In hoger beroep is de vordering van Antea c.s. ten aanzien van [eiser 1] afgewezen en is Crane Services veroordeeld tot betaling aan Antea c.s. van de verschuldigde koopsom van € 4.600.000,--. Crane Services heeft aan deze veroordeling niet voldaan.
3.2.1
In dit geding vorderen Antea c.s. onder meer veroordeling van [eiser 1] tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van de niet-nakoming van de koopovereenkomst. De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat [eiser 1] onrechtmatig heeft gehandeld en dat voor de begroting van de door Antea c.s. geleden schade een deskundigenbericht noodzakelijk is.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de zaak terugverwezen ter verdere afdoening. Het heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“4.11 Het hof stelt vast dat Crane Services ten tijde van de aanwijzing niet beschikte over de voor de nakoming van de overeenkomst benodigde middelen. Dat maakt haar aanwijzing op zichzelf nog niet onrechtmatig, indien [eiser 1], zoals hij stelt, op dat moment mocht menen dat die middelen door middel van de aangevraagde financiering ter beschikking zouden komen. In de overeenkomst was immers voorzien dat [eiser 1] (dan wel de aangewezen koper) zich door een beroep op het financieringsvoorbehoud van zijn verplichtingen zou kunnen bevrijden, indien geen financiering zou worden verkregen. Dat brengt dan wel mee dat [eiser 1], die immers als (indirect) bestuurder van Crane Services voor haar verplichtingen aanvaardde waaraan zij door gebrek aan middelen op dat moment niet kon voldoen, verplicht was ervoor te zorgen dat die middelen er alsnog zouden komen, dan wel dat Crane Services tijdig en correct het financieringsvoorbehoud zou inroepen. Ten aanzien daarvan geldt (…) dat [eiser 1], wat er ook zij van de afwijzing van de financieringsaanvraag, zich in ieder geval niet tijdig en op correcte wijze op het financieringsvoorbehoud heeft beroepen. Dat samenstel van aan [eiser 1] toe te rekenen omstandigheden heeft tot gevolg dat Antea wel een vordering tot nakoming heeft jegens Crane Services, maar Crane Services daaraan niet kan voldoen en ook geen verhaal biedt voor de daardoor door Antea geleden schade. Het handelen van [eiser 1], bestaande in enerzijds het namens Crane Services aanvaarden van contractuele verplichtingen waaraan zij op dat moment niet kan voldoen en waarvoor zij geen verhaal biedt en anderzijds het niet verschaffen van de nodige middelen noch tijdig en correct inroepen van het financieringsvoorbehoud, moet daarom als onrechtmatig jegens Antea worden aangemerkt. Dat verplicht [eiser 1] tot vergoeding van de als gevolg daarvan door Antea geleden schade.”
Het hof heeft in rov. 4.15 de in rov. 4.11 genoemde elementen van het onrechtmatig geoordeelde handelen van [eiser 1] herhaald.
3.3.1
Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het hof (in rov. 4.11 en 4.15) heeft miskend dat voor aansprakelijkheid van [eiser 1] is vereist dat hem van het verweten handelen een voldoende ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, althans dat het zijn oordeel dat hiervan sprake is ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.3.2
Bij zijn oordeel dat [eiser 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Antea c.s. heeft het hof tot uitgangspunt genomen dat [eiser 1] namens Crane Services contractuele verplichtingen heeft aanvaard. Onderwerp van beoordeling was dan ook het handelen van [eiser 1] in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder van Crane Services.
3.3.3
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. (Zie laatstelijk HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015/22 en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, NJ 2015/21)
3.3.4
Uit de overwegingen van het hof blijkt niet dat het heeft onderzocht of [eiser 1] ter zake van de benadeling van Antea c.s. persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. In zoverre slaagt onderdeel 2.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.