Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:2015:1092

Hoge Raad
21-04-2015
23-04-2015
14/03444
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:494, Gevolgd
Strafrecht
Cassatie,Beschikking

Beslagzaak. Verschoningsrecht advocaat. Art. 98 (oud) Sv. Art. 218 Sv. Maatstaf. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:1991:ZC0422. Het oordeel van de Rb dat "gelet op de f &o en de wijze waarop art. 98.2 WSv moet worden uitgelegd" de inbeslaggenomen geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is, mede beschouwd in het licht van hetgeen in voornoemd arrest is vooropgesteld en van hetgeen door de Rb omtrent die f & o is vastgesteld, alsmede gelet op hetgeen in dit verband bij de behandeling in raadkamer namens klager is aangevoerd, ontoereikend gemotiveerd. V.zv.de Rb in haar overwegingen als haar oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat (vgl. ECLI:NL:HR:2002:AD9162) is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd.

Rechtspraak.nl
NJB 2015/884
RvdW 2015/612
NJ 2015/257 met annotatie van F. Vellinga-Schootstra
JIN 2015/113 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2015-0209

Uitspraak

21 april 2015

Strafkamer

nr. 14/03444 B

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 juni 2014, nummer RK 14/696, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:

[klager] .

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank bij haar beslissing een onjuiste maatstaf heeft toegepast dan wel de beslissing onvoldoende met redenen heeft omkleed.

2.2.1.

De Rechtbank heeft het klaagschrift strekkende tot teruggave aan de klager van inbeslaggenomen zogenoemde geheimhouderstukken ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:

"Het onderzoek 'Rykiel' betreft een strafrechtelijk onderzoek ter zake van verdenking van witwassen door personen en rechtspersonen in Nederland en daarbuiten. In het kader van dit onderzoek zijn onder [A] B.V. geheimhouderstukken in beslag genomen, waaronder stukken welke afkomstig zijn van klager in zijn kwaliteit als advocaat.

(...)

Er ligt een concrete verdenking van witwassen tegen een cliënt van klager. Voor het traceren van de geldstromen en dus ten behoeve van de waarheidsvinding en het onderzoek naar eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel is het noodzakelijk dat ook de onderhavige stukken in het onderzoek worden betrokken. Dat onderzoek is nog niet afgerond. Gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering moet worden uitgelegd, maken de geschriften naar het oordeel van de rechtbank voorwerp van het strafbare feit uit of hebben tot het begaan daarvan gediend. De rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek ook zonder de inbeslaggenomen stukken met louter andere middelen zou kunnen worden gedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om het traceren van geldstromen en niet louter om het traceren van formeel vastgelegde transacties die in openbare informatiebronnen zijn terug te vinden. Gelet op het voorgaande moet het klaagschrift in zijn geheel ongegrond worden verklaard."

2.2.2.

Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de klager aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:

"1. Door de verdediging is een klaagschrift ingediend dat strekt tot de teruggave van de geheimhoudersstukken, welke op 24 mei 2013 bij [A] B.V. te Eindhoven in beslag zijn genomen. Het gaat in totaal om een twaalftal documenten.

2. Op 1 juli 2013 heeft de officier van justitie op basis van artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering verzocht om onderzoekshandelingen te verrichten naar de complete onroerend goed administratie van [A] B.V., waaronder naar de geheimhoudersstukken van onder meer cliënt. De officier van justitie heeft hierbij aan de rechter-commissaris verzocht om te onderzoeken of deze geheimhoudersstukken kunnen worden beschouwd als voorwerp van strafbare feiten of als stukken die tot het begaan daarvan hebben gediend.

3. Op 12 december 2013 is cliënt door de rechter-commissaris in kennis gesteld van de inbeslagname van het twaalftal geheimhoudersstukken. Aan cliënt is toen verzocht om een standpunt in te nemen over zijn verschoningsrecht met betrekking tot de in beslag genomen documenten. Tevens is aan cliënt gevraagd of hij zou hebben ingestemd met de inbeslagname, indien hem dit vooraf gevraagd had kunnen worden. Tot slot is aan cliënt gevraagd of de documenten voorwerp van een strafbaar feit zijn geweest, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.

4. Cliënt heeft op 10 januari jl. schriftelijk aan de rechter-commissaris te kennen gegeven dat ten aanzien van alle in beslag genomen documenten een verschoningsrecht bestaat, en dat hij niet zou hebben toegestemd met inbeslagname, wanneer hij hier vooraf naar gevraagd zou zijn. Cliënt heeft tevens aangegeven dat - voor zover hij weet - de documenten geen voorwerp van een strafbaar feit zijn geweest, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend.

5. Bij beschikking van 26 maart 2014 heeft de rechter-commissaris geconcludeerd dat de in beslag genomen geschriften, voorwerp van (de verdenking voor) de strafbare feiten uitmaken, dan wel daartoe gediend hebben en dat het verschoningsrecht van cliënt daarvoor dient te wijken. Tevens is aan de officier van justitie de keuze gelaten om deze documenten in het dossier van de bijbehorende strafzaken te voegen.

6. De rechter-commissaris heeft in zijn beschikking te kennen gegeven dat de documenten nog gedurende twee weken na dagtekening van deze beschikking in de kluis zullen worden bewaard, om de belanghebbenden de gelegenheid te geven beklag te doen ex 552a van het Wetboek van Strafvordering.

7. Dit klaagschrift is binnen deze termijn ingediend en zal vandaag door uw rechtbank worden behandeld.

(...)

Verschoningsrecht

9. Het verschoningsrecht van cliënt staat in deze zaak centraal. Het verschoningsrecht beschermt het zwaarwegende belang dat een ieder de mogelijkheid heeft om vrijelijk een advocaat te raadplegen, en dat dit kan zonder vrees van openbaarmaking (van hetgeen aan de advocaat in diens hoedanigheid wordt toevertrouwd).

Wettelijk kader

10. Op basis van artikel 98 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering zijn alle brieven of andere geschriften tot welke de geheimhoudingsplicht zich uitstrekt in principe niet voor inbeslagneming vatbaar. Hieronder vallen alle brieven en andere schriftelijke stukken die aan of door de geheimhouder als zodanig zijn geschreven, of welke hem vanwege zijn beroep ter hand zijn gesteld of toegezonden. Dit geldt ook voor stukken die niet bij de geheimhouder zelf, maar op een andere locatie worden aangetroffen. De in beslag genomen stukken bij [A] B.V. betreffen dan ook geheimhoudersstukken, en vallen derhalve onder het verschoningsrecht van cliënt.

11. Op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad is er een drietal uitzonderingen op de hoofdregel van artikel 98 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. In deze drie uitzonderingsgevallen kan er toch beslag worden gelegd op geheimhoudersstukken.

Dit kan ten eerste in het geval er toestemming wordt gegeven door de geheimhouder zelf. Daar is in dit geval geen sprake van. Op 12 december 2013 heeft cliënt schriftelijk te kennen gegeven dat hij geen toestemming zou hebben verleend voor inbeslagname.

Ten tweede kan dit het geval zijn wanneer de in beslag genomen documenten zelf voorwerp van een strafbaar feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.

Ten derde kan dit het geval zijn wanneer er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarbij het belang van de waarheidsvinding kan meebrengen dat het verschoningsrecht wordt geschonden. Deze inbreuk mag dan in ieder geval niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.

Indien er sprake is van de tweede dan wel van de derde uitzonderingsgrond, dan gelden daarvoor zware motiveringseisen.

De beschikking van de rechter-commissaris

12. De rechter-commissaris komt in zijn beschikking tot de conclusie dat de in beslag genomen geheimhoudersstukken voorwerp zijn van (de verdenking) van strafbare feiten, dan wel daartoe hebben gediend.

Hiervoor voert de rechter-commissaris aan dat de verdenking jegens de verdachten is gebaseerd op het vermoeden dat zij strafbare feiten hebben gepleegd, door met illegale inkomsten te investeren in vastgoed en/of gebruik te maken van allerlei verhullende financiële constructies.

Nu de in beslag genomen documenten zien op de advisering over aandelen- en vastgoedtransacties, andere financiële transacties en dienstverlening anderszins, komt de rechter-commissaris tot de conclusie dat deze geheimhoudersstukken voorwerp zijn van strafbare feiten, dan wel daartoe hebben gediend.

13. Deze conclusie van de rechter-commissaris wordt verder in de beschikking op geen enkele wijze onderbouwd.

Onder cliënt is een twaalftal documenten in beslag genomen waaronder een tiental documenten, betreffende de vertrouwelijke communicatie tussen raadsman en cliënt.

Zonder nadere motivering valt niet in te zien hoe de rechter-commissaris tot deze conclusie is gekomen en valt niet in te zien waarom deze documenten onderdeel zouden uitmaken van strafbare feiten, dan wel daartoe hebben gediend.

14. De Hoge Raad heeft bij arrest van 9 mei 2006 bepaald dat er bij het doorbreken van het verschoningsrecht zware eisen worden gesteld aan de motivering daarvan. In de motivering bij een dergelijke uitzonderlijke beslissing dient er onder meer te worden gekeken naar de volgende vragen:

- Bestaat er tegen de verschoningsgerechtigde zelf een verdenking?

- Wat is de aard en de omvang van de gegevens, die met doorbreking van het verschoningsrecht in de strafprocedure zouden worden ingebracht?

- Kunnen de relevante gegevens op een andere wijze worden verkregen?

15. Wanneer we kijken naar deze vragen dan dient te worden vastgesteld dat tegen cliënt zelf geen verdenking bestaat.

Ten aanzien van de aard en de omvang van de gegevens bestaan deze in een tiental gevallen uit vertrouwelijke communicatie tussen raadsman en cliënt. Gelet op het belang van het verschoningsrecht is het zeer kwalijk dat deze communicatie gebruikt zou kunnen worden in een strafproces.

Bovendien heeft de verdenking tegen de verdachten in de strafzaak kennelijk betrekking op het aankopen van vastgoed en het gebruik maken van allerlei verhullende financiële constructies. Met betrekking tot het aankopen van vastgoed zijn er allerlei gegevens te vinden in de openbare registers en met betrekking tot de financiële constructies kan het Openbaar Ministerie zich wenden tot niet-geheimhouders, zoals banken en andere financiële instellingen.

Conclusie

16. De conclusie luidt dan ook dat het verschoningsrecht een zeer belangrijk recht is, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken. Dit dient in deze specifieke gevallen dan zeer uitvoerig te worden gemotiveerd.

Nu daar in dit geval absoluut geen sprake van is geweest, kan de conclusie van de rechter-commissaris geen stand houden en is de verdediging van mening dat de geheimhoudersstukken aan cliënt dienen te worden geretourneerd.

17. Ik verzoek Uw rechtbank dan ook om de in beslag genomen stukken aan klager te doen retourneren."

2.3.

Ingevolge art. 98 (oud) Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. (Vgl. HR 22 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0422, NJ 1992/315.)

2.4.

Het oordeel van de Rechtbank dat "gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering moet worden uitgelegd" de inbeslaggenomen geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is, mede beschouwd in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld en van hetgeen door de Rechtbank omtrent die feiten en omstandigheden is vastgesteld, alsmede gelet op hetgeen in dit verband bij de behandeling in raadkamer namens de klager is aangevoerd, ontoereikend gemotiveerd. Voor zover de Rechtbank in haar hiervoor weergegeven overwegingen als haar oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat (vgl. HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9162, NJ 2002/439) is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd.

2.5.

Het middel is terecht voorgesteld.

3 Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden beschikking;

wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.