20 mei 2011
Eerste Kamer
10/00077
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING DE LUWTE,
gevestigd te Loenen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E.H. van Staden ten Brink,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als De Luwte en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 380704/HA ZA 07-2711 van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2007 en 18 juni 2008;
b. het arrest in de zaak 200.012.671/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 1 september 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft De Luwte beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. S.M. Kingma, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van De Luwte heeft op 8 april 2011 schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Deze zaak betreft de vraag wie eigenaar is van een op de grens tussen twee erven staande treurwilg waarvan de stam zich, gemeten op maaiveldniveau, voor ongeveer 80 à 90% op het ene erf bevindt en voor het overige op het andere erf. Bij de beantwoording van die vraag moet in cassatie, wat betreft het onder (iii) vermelde: veronderstellenderwijs,van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Luwte is eigenaar van het perceel [a-straat 1] te Amsterdam. Eigenaar van het aangrenzende perceel [b-straat 1] is [verweerder].
(ii) De stam van de, meer dan 50 jaar oude, treurwilg staat, gemeten op maaiveldniveau, grotendeels in de achtertuin van het perceel van De Luwte en voor het overige in de achtertuin van [verweerder]. Vanaf zes meter hoogte bevindt de stam zich uitsluitend boven het perceel van [verweerder]. De takken hangen boven dit perceel en boven het water van de Boerenwetering.
(iii) De treurwilg stond ten tijde dat hij werd geplant geheel op het perceel van De Luwte, maar is door uitgroei mede op het perceel van [verweerder] komen te staan.
(iv) Op 6 november 2006 is aan De Luwte een vergunning verleend voor het kappen van de treurwilg. Van die vergunning wilde De Luwte op 11 juni 2007 gebruik maken. Op 8 juni 2007 heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam op vordering van [verweerder] verboden de boom te kappen totdat daarover in de bodemprocedure zou zijn beslist. Het kappen heeft geen doorgang gevonden.
3.2 De Luwte heeft, voor zover in cassatie nog van belang, gevorderd dat de rechtbank
a) voor recht verklaart dat de treurwilg mandelig noch gemeenschappelijk is en dat het haar derhalve vrijstaat zelfstandig tot kap over te gaan, mits zij over de benodigde vergunning beschikt;
b) voor recht verklaart dat [verweerder] de kap op 11 juni 2007 op onjuiste gronden heeft tegengehouden en hiermee onrechtmatig heeft gehandeld en
c) [verweerder] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van € 4.196,26.
In reconventie vorderde [verweerder] opheffing van het conservatoir beslag dat De Luwte op zijn woning had doen leggen en een bevel tot medewerking aan het voor gezamenlijke rekening snoeien van de treurwilg.
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen, het beslag opgeheven en De Luwte veroordeeld om medewerking te verlenen aan het voor rekening van [verweerder] snoeien van de treurwilg.
3.3 In hoger beroep, waar niet werd opgekomen tegen de beslissing van de rechtbank dat de op art. 5:42 BW gegronde subsidiaire vordering van De Luwte tot verwijdering van de treurwilg verjaard was, heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof deelde het oordeel van de rechtbank dat de treurwilg gemeenschappelijk eigendom is van De Luwte en [verweerder]:
"Het feit dat de stam van de boom is verenigd met de grond van beide erven brengt mee dat de boom toebehoort aan de eigenaars van de beide erven gezamenlijk (vgl. HR 3 mei 1996, NJ 1996, 501).
Daaraan doet niet af dat, zoals de Stichting stelt maar [verweerder] c.s. betwisten, de boom aanvankelijk is geplant op het perceel van de Stichting en de stam op enig moment over de erfgrens heen is gegroeid." (rov. 3.5.4)
3.4 De hiertegen gerichte rechts- en motiveringsklachten van de onderdelen 1-3 falen, aangezien het oordeel van het hof juist is.
Met zijn oordeel dat de omstandigheid dat de stam van de boom verenigd is met de grond van beide erven meebrengt dat de boom toebehoort aan de eigenaren van beide erven gezamenlijk, heeft het hof een juiste toepassing gegeven aan art. 5:20 lid 1, aanhef en onder f, BW. De daar gegeven regel dat de eigendom van de grond mede omvat met de grond verenigde beplantingen, brengt mee dat bomen waarvan de stam op een erfgrens staat, als "met de grond verenigde beplantingen" toebehoren aan de onderscheidene eigenaren van de buurpercelen gezamenlijk. Dat geldt, zoals het hof terecht heeft geoordeeld, ook voor bomen die ooit geplant zijn in de grond van het ene perceel maar waarvan de stam later over de erfgrens heen is gegroeid.
3.5 Onderdeel 4 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt De Luwte in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 384,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 mei 2011.