29 januari 2010
Eerste Kamer
08/01936
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A Sluysmans,
t e g e n
DE STICHTING TWICKEL,
gevestigd te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en Twickel, eisers onder 1 en 2 afzonderlijk ook als respectievelijk [eiser 1] en [eiser 2]
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] c.s. hebben bij exploot van 31 januari 2006 Twickel gedagvaard voor de rechtbank Almelo en gevorderd:
- primair, een verklaring voor recht dat de door Twickel gepretenteerde aanspraken op het ten name van [eiser] c.s. geregistreerde melkquotum niet zijn overgegaan van de pachtverhouding zoals die tussen partijen bestaat; en
- subsidiair een verklaring voor recht dat de door Twickel gepretenteerde aanspraken op het ten name van [eiser] c.s. geregistreerde melkquotum
a. geen betrekking kan hebben op dat deel van het ten name van [eiser] c.s. geregistreerde melkquotum dat valt te herleiden tot de in art. 8 lid 3 van de Beschikking Superheffing Bedrijfsopvolgingssituaties Onderbezetting (hierna: BOSO) bedoelde vermeerdering volgens de formule "het aantal onderbezette standplaatsen minus 10%, vermenigvuldigd met 5.500 kilogram",
b. wat betreft dat deel van het ten name van [eiser] c.s. geregistreerde melkquotum dat in art. 8 lid 3 van de BOSO wordt aangeduid als "de heffingsvrije hoeveelheid als bedoeld in art. 5, eerste en tweede lid, van de Beschikking Superheffing (Stcrt. 1984,79)" uitsluitend samenhangen met en betrekking hebben op de oppervlakte landbouwgrond die [eiser] c.s. van Twickel in het gehele jaar van 1983 in gebruik hebben gehad.
Twickel heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, een verklaring voor recht dat met een gedeelte ter grootte van 7.26.60 ha van de in erfpacht uitgegeven gronden, met welk gedeelte is bedoeld de grond die voorheen in pacht was blijkens de pachtwijzigingsovereenkomst van 11 januari 1993 overgelegd als productie 3 bij de inleidende dagvaarding, een relatief gedeelte van het melkquotum ter grootte van 176.340 kilogram samenhangt.
De rechtbank heeft bij vonnis van 10 januari 2007 in conventie de vorderingen afgewezen en in reconventie voor recht verklaard dat met een gedeelte van 7.26.60 ha van de door Twickel in erfpacht aan [eiser] c.s. uitgegeven gronden, met welk gedeelte is bedoeld de grond die voorheen in pacht was blijkens de pachtwijzigingsovereenkomst van 11 januari 1993, een relatief gedeelte van het melkquotum ter grootte van 176.340 kilogram samenhangt. Het meer of anders gevorderde in reconventie heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen het vonnis van de rechtbank hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. In hoger beroep hebben [eiser] c.s. hun eis gewijzigd.
Bij arrest van 22 januari 2008 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en in conventie voor recht verklaard dat de door Twickel gepretenteerde aanspraken op het ten name van [eiser] c.s. geregistreerde melkquotum wat betreft dat deel van het ten name van [eiser] c.s. geregistreerde melkquotum dat in art. 8 lid 3 van de BOSO wordt aangeduid als
"de heffingvrije hoeveelheid als bedoeld in art. 5, eerste en tweede lid, van de Beschikking Superheffing (Stcrt. 1984/79)" uitsluitend samenhangen met en betrekking hebben op de oppervlakte landbouwgrond die [eiser] c.s. van Twickel in het gehele jaar 1983 in gebruik heeft gehad, en het meer of anders gevorderde in conventie afgewezen. In reconventie heeft het hof voor recht verklaard dat met een gedeelte ter grootte van 7.26.60 ha van de door Twickel in erfpacht aan [eiser] c.s. uitgegeven gronden, met welk gedeelte is bedoeld de grond die voorheen in pacht was blijkens de pachtwijzigingsovereenkomst van 11 januari 1993, een relatief gedeelte van het melkquotum ter grootte van 176.340 kilogram samenhangt, met dien verstande dat het reguliere melkquotum niet samenhangt met het gedeelte van 5.74.20 ha pachtgrond dat bij pachtovereenkomst van 25 april 1983 met ingang van 1 november 1983 in gebruik is gegeven. Het meer of anders gevorderde in reconventie heeft het hof afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Twickel is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad als bedoeld onder 3.15 van de conclusie.
3. Beoordeling van het middel
3.1.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] c.s. exploiteren een agrarisch bedrijf, waarin onder andere melkrundvee wordt gehouden. In 1984 is aan [eiser 1] op grond van de Beschikking superheffing een heffingvrije hoeveelheid melk van 89.819 kg (hierna: het reguliere melkquotum) toegekend.
(ii) Vóór 1983 had [eiser 1] de beschikking over de volgende gronden:
- 6.50.00 ha land in eigendom aan de [a-straat 1] te [plaats], waarvan 5.20.00 ha landbouwgrond;
- 1.58.40 ha landbouwgrond in pacht van Twickel;
- 1.52.00 ha in pacht van de Staat.
(iii) In het voorjaar van 1983 heeft [eiser 1] het bedrijf van [betrokkene 1] aan de [b-straat 1] te [plaats] gekocht. Levering vond plaats op 1 november 1983. Daardoor verkreeg [eiser 1] de volgende gronden:
- 0.10.87 ha grond waarop het woonhuis en de bedrijfsgebouwen stonden, in eigendom;
- 3.72.03 ha landbouwgrond in eigendom.
Daarnaast verkreeg hij krachtens een op 25 april 1983 ondertekende overeenkomst met ingang van 1 november 1983:
- 5.74.20 ha landbouwgrond in pacht van Twickel (voorheen verpacht aan [betrokkene 1]).
Ten slotte verkreeg [eiser 1] in het najaar van 1983:
- 1.25.50 ha landbouwgrond in pacht van de Staat.
(iv) Alle hiervóór onder (ii) en (iii) genoemde landbouwgrond, eigendom zowel als pacht, hebben [eiser] c.s. steeds gebruikt als grasland of bouwland voor de ruwvoerwinning ten nutte van hun (rundvee-)bedrijf.
(v) In 1986 heeft [eiser 2] een aanvraag ingediend voor een andere hoeveelheid heffingvrije melk in het kader van de Beschikking superheffing bedrijfsopvolgingssituaties onderbezetting (hierna: BOSO). [Eiser 2] heeft bij zijn aanvraag aangegeven dat hij het bedrijf van zijn vader zou overnemen door maatschapsvorming, dat er verplichtingen tot investeringen in standplaatsen voor melk- en kalfkoeien waren aangegaan en dat het aantal standplaatsen was uitgebreid van 20 naar 43. Deze uitbreiding was het gevolg van de overname van het bedrijf van [betrokkene 1].
(vi) Bij beschikking van 20 februari 1987 heeft de Minister van Landbouw en Visserij aan [eiser 2] met ingang van de heffingsperiode 1986/1987 een hoeveelheid heffingvrije melk van 196.360 kg toegekend. Deze hoeveelheid was berekend volgens de berekeningsmethode van art. 8 lid 3 BOSO en wel als volgt:
Aantal standplaatsen na uitbreiding 43
Min: aantal standplaatsen volgens meitelling 1983 19 -
24
Aftrek van 10% 02,4 - 21,6
Extra hoeveelheid 21,6 stuks x 5.500 kg 118.800 kg
Afgeleverde hoeveelheid melk in 1983 98.324 kg + 217.124 kg
Aftrek 8,65 % 18.781 kg - 198.343 kg
Aftrek 1% 1.983 kg - 196.360 kg
De mogelijkheid om een aantal kg bij te tellen of af te trekken in verband met mutaties door grondtransacties in de heffingsperioden 1984/1985 en 1985/1986 is niet benut.
(vii) De toegekende hoeveelheid heffingvrije melk is in de maatschap [A] ingebracht.
(viii) De pachtovereenkomst tussen [eiser] c.s. en Twickel is in overleg tussen partijen per 5 januari 1993 beëindigd in verband met de uitgifte in erfpacht van de verpachte gronden, toen 7.26.60 ha omvattend. Bij notariële akte van diezelfde datum heeft Twickel aan [eiser] c.s. een recht van erfpacht verleend op de voorheen gepachte grond (en een ander stuk grond) voor een periode van 40 jaren.
3.1.2 Deze feiten moeten worden bezien tegen de achtergrond van het volgende.
Art. 2 lid 1 van de Beschikking superheffing bepaalt, voorzover hier van belang:
"1. De producent van melk is terzake van de levering van melk, of het equivalent daarvan, aan een koper voor consumptie over de hoeveelheid, groter dan die vastgesteld ingevolge artikel 5, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, een heffing verschuldigd."
Art. 5 lid 1 (lid 2 speelt in deze zaak geen rol) bepaalt:
"1. De heffing, bedoeld in art. 2, is voor aflevering aan de fabriek niet verschuldigd over een hoeveelheid welke in de periode 2 april 1984 tot en met 31 maart 1985 gelijk zal zijn aan of minder bedraagt dan de hoeveelheid die in 1983 werd afgeleverd in de vorm van melk of het equivalent daarvan, verminderd met 8,65 %."
Op grond van deze bepaling is in 1984 aan [eiser 1] het hiervóór in 3.1(i) vermelde reguliere melkquotum van 89.819 kg toegekend.
Art. 2 lid 1 van de Beschikking superheffing 1985 is gelijk aan het hiervóór aangehaalde art. 2 lid 1.
Art. 5 lid 1 van de Beschikking superheffing 1985 bouwt op het geciteerde art. 5 lid 1 voort.
De BOSO voorziet, aldus de Toelichting, in de mogelijkheid om een bijzondere heffingvrije hoeveelheid toe te wijzen aan bedrijven waarop een bedrijfsopvolger aanwezig is en waaraan vanwege een onderbezetting in 1983 een relatief lage heffingvrije hoeveelheid is toegewezen.
De in 3.1.1 onder (v) vermelde toekenning aan [eiser 2] van een extra referentiehoeveelheid (heffingvrije hoeveelheid) op grond van de BOSO is blijkens de vaststellingen van het hof geschied op de voet van art. 2 in verbinding met art. 7 en 8 BOSO.
3.2.1 Tussen partijen is verschil van mening ontstaan over de gerechtigdheid tot het op naam van [eiser] c.s. staande melkquotum. Teneinde daarover duidelijkheid te verkrijgen hebben [eiser] c.s. en Twickel in de onderhavige procedure in conventie en reconventie enige verklaringen voor recht gevorderd. De rechtbank heeft de vordering in conventie afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en
- in conventie voor recht verklaard dat de door Twickel gepretendeerde aanspraken op het ten name van [eiser] c.s. geregistreerde melkquotum wat betreft dat deel van dit melkquotum dat in art. 8 lid 3 BOSO wordt aangeduid als "de heffingvrije hoeveelheid als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de Beschikking superheffing (Stcrt. 1984, 79)" uitsluitend samenhangen met en betrekking hebben op de oppervlakte landbouwgrond die [eiser] c.s. het gehele jaar 1983 van Twickel in gebruik hebben gehad, en
- in reconventie voor recht verklaard dat met een gedeelte ter grootte van 7.26.60 ha van de door Twickel in erfpacht aan [eiser] c.s. uitgegeven gronden, met welk gedeelte is bedoeld de grond die voorheen in pacht was blijkens de pachtwijzigingsovereenkomst van 11 januari 1993, een relatief gedeelte van het melkquotum ter grootte van 176.340 kg samenhangt, met dien verstande dat het reguliere melkquotum niet samenhangt met het gedeelte van 5.74.20 ha pachtgrond dat bij pachtovereenkomst van 25 april 1983 met ingang van 1 november 1983 in gebruik is gegeven.
3.2.2 Het hof heeft hieraan, samengevat weergegeven en voorzover in cassatie van belang, de volgende oordelen ten grondslag gelegd.
(1) De aanspraken van Twickel op het melkquotum zijn niet geëindigd doordat de pachtrelatie is beëindigd en omgezet in een erfpachtrelatie. Naar de bedoeling van partijen zijn de aanspraken op de heffingvrije hoeveelheden melk (stilzwijgend) van de pachtrelatie op de erfpachtrelatie overgegaan. (rov. 4.3)
(2) Uit de Toelichting bij de BOSO blijkt dat de regeling is gebaseerd op art. 3 lid 2 van Verordening (EEG) 857/84. Uit de aanhef en de leden van dat artikel, gelezen
in onderling verband, kan worden afgeleid dat de achterliggende gedachte van de Verordening was om bij het vaststellen van de reguliere referentiehoeveelheid (bedoeld in art. 2) rekening te houden met bijzondere situaties. De op grond van zo'n bijzondere situatie toegekende specifieke referentiehoeveelheid dient dus te worden beschouwd als een bijzondere invulling van de reguliere referentie-hoeveelheid. De Verordening waaraan de beschikking is ontleend, geeft dus geen aanleiding om de op grond van de BOSO toegekende referentiehoeveelheid anders te behandelen dan de "reguliere" referentiehoeveelheid. (rov. 4.7)
(3) Het standpunt van [eiser] c.s., dat de op grond van de BOSO toegekende referentiehoeveelheden alleen berusten op de door hem aangegane investeringsverplichtingen, moet worden verworpen. (rov. 4.10)
(4) Voor het antwoord op de vraag met welke in erfpacht gegeven grond referentiehoeveelheden samenhangen, is doorslaggevend of de melkproductie waarop de toekenning van de referentiehoeveelheden is gebaseerd heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de verpachte (en nu in erfpacht uitgegeven) grond in het jaar dat als uitgangspunt voor die toekenning geldt. Anders dan [eiser] c.s. betogen is het referentiejaar voor de BOSO-referentiehoeveelheid niet 1983. Als ijkmoment geldt 1 april 1986, zoals blijkt uit artikel 7 lid 2 van de beschikking in combinatie met het gegeven dat de referentiehoeveelheid wordt toegekend op basis van het aantal standplaatsen. De op de BOSO gebaseerde referentiehoeveelheid is dus ook gaan samenhangen met de grond die eerst in november 1983 van Twickel is gepacht. (rov. 4.12)
3.3 Het middel is gericht tegen het hiervóór in 3.2 onder (4) weergegeven oordeel van het hof.
Volgens het middel is onjuist, althans onbegrijpelijk het oordeel van het hof in rov. 4.12 dat niet het jaar 1983, maar 1 april 1986 het ijkmoment is voor de BOSO-refentiehoeveelheid, zodat het BOSO-melkquotum is gaan samenhangen met de grond die [eiser 1] (pas) in (november) 1983 van Twickel heeft gepacht. Het middel gaat daarbij ervan uit dat het hof met "ijkmoment" bedoelt: het referentiejaar, of -moment. Het middel betoogt primair dat Nederland ervoor heeft gekozen om in het kader van de superheffing het jaar 1983 als referentiejaar te hanteren, dat in de BOSO hierop geen uitzondering is gemaakt en dat dit meebrengt dat niet slechts het reguliere melkquotum maar ook het BOSO-melkquotum uitsluitend samenhangt met en betrekking heeft op de oppervlakte landbouwgrond die [eiser] c.s. het gehele jaar 1983 van Twickel in gebruik hebben gehad. Subsidiair betoogt het middel dat, voorzover een alternatief referentiejaar zou moeten worden afgeleid uit art. 3 lid 1, onder 1, tweede gedachtestreepje, van Verordening (EEG) 857/84, in het onderhavige geval toch 1983 als referentiejaar had moeten dienen aangezien de investering van [eiser] c.s. in 1983 is gerealiseerd.
3.4.1 Juist is dat Nederland ervoor heeft gekozen om in het kader van de superheffing het jaar 1983 als referentiejaar te hanteren, in de betekenis die in art. 5 lid 1 van de Beschikking superheffing en daarop voortbouwende bepalingen in opvolgende regelingen wordt toegekend aan het jaar 1983 voor de vaststelling van de omvang van de heffingvrije hoeveelheid. Voor de regelingen die in bepaalde situaties de toekenning van bijzondere heffingvrije hoeveelheden mogelijk maken, geldt dat uit de desbetreffende bijzondere regeling moet worden afgeleid of hetzelfde referentiejaar dan wel een ander referentiejaar wordt gehanteerd.
3.4.2 Uit het samenstel van regels van de BOSO en de Toelichting daarop blijkt dat in de BOSO het jaar 1983 als referentiejaar geldt. De BOSO voorziet in de mogelijkheid een bijzondere heffingvrije hoeveelheid toe te wijzen in geval van bedrijfsopvolging "gepaard gaande met een onderbezetting van het aantal standplaatsen in 1983" (art. 2 lid 1). De BOSO verbindt aan de toekenning op grond van art. 2 bepaalde voorwaarden, zoals onder meer uitgewerkt in art. 7. In art. 8 lid 2 is bepaald: "Indien art. 7 van toepassing is, is het aantal onderbezette standplaatsen gelijk aan het aantal aanwezige standplaatsen nadat uitbreiding heeft plaatsgevonden verminderd met het aantal melk- en of kalfkoeien volgens de landbouwtelling 1983."
De Toelichting vermeldt ten slotte nog eens uitdrukkelijk: "Uitgangspunt voor de berekening is de heffingvrije hoeveelheid, gebaseerd op de produktie van 1983, verminderd met het geldende kortingspercentage."
3.4.3 De toekenning van een extra melkquotum berustte in het onderhavige geval op de in art. 2 bedoelde onderbezetting in samenhang met een voorgenomen uitbreiding van het aantal standplaatsen in overeenstemming met de vereisten van art. 7 lid 1. Ingevolge lid 2 van art. 7 moesten de betrokken standplaatsen vóór 1 april 1986 zijn gerealiseerd, ingericht en bestemd voor melk- en kalfkoeien. Het is deze bepaling waarop het hof doelt, waar het overweegt dat als ijkmoment geldt 1 april 1986.
3.4.4 Uit hetgeen is overwogen in 3.4.2 volgt dat de verwerping door het hof van het standpunt van [eiser] c.s. dat 1983 als referentiejaar geldt, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De BOSO gaat immers uit van het "normale" referentiejaar 1983. Grondslag voor de toekenning van de bijzondere heffingvrije hoeveelheid aan [eiser] c.s. was in dit geval de bijzondere situatie van bedrijfsopvolging gepaard gaande met onderbezetting in het jaar 1983. Dit jaar is dus uitgangspunt voor het aan [eiser] c.s. toegekende melkquotum in volle omvang.
Art. 7 lid 2 wijkt niet af van dit uitgangspunt, doch stelt alleen als nadere voorwaarde dat de in lid 1 onder a bedoelde standplaatsen uiterlijk 1 april 1986 dienen te zijn gerealiseerd. Voorzover het hof met zijn verwijzing naar het "ijkmoment 1 april 1986" het vorenstaande niet heeft miskend doch van oordeel was dat deze datum desondanks in dit geval beslissend was, is dit oordeel bij gebreke van een deugdelijke motivering onbegrijpelijk.
3.5 Na verwijzing zal derhalve opnieuw geoordeeld moeten worden over het door [eiser] c.s. in hoger beroep ingenomen "subsidiaire standpunt" zoals vermeld in rov. 2.2 van het vonnis van de rechtbank, welk standpunt de rechtbank heeft verworpen in rov. 6.5 en 6.6 van dat vonnis (waarin zij wel ervan is uitgegaan dat 1983 als referentiejaar van de BOSO heeft te gelden), op basis van de tegen deze overwegingen aangevoerde grieven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 22 januari 2008;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar dat gerechtshof.
veroordeelt Twickel in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 469,62 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 januari 2010.