Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:2002:AF0715

Hoge Raad
15-11-2002
26-11-2002
1358
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AF0715
Civiel recht, Omgevingsrecht
Cassatie

-

Rechtspraak.nl
BR 2003/53 met annotatie van E. van der Schans
Module Ruimtelijke ordening 2002/5480

Uitspraak

Nr. 1358

Hoge Raad der Nederlanden

Derde Kamer

15 november 2002

AB

Arrest

Gewezen in de zaak van

de gemeente 's-Gravenhage,

waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,

eiseres tot cassatie,

advocaat: mr. P.S. Kamminga

tegen

[verweerster], handelende onder de naam [A],

wonende te [woonplaats],

verweerster,

advocaat: mr. J.P. van den Berg.

1. Geding in feitelijke instantie

1.1. Bij dagvaarding van 22 juli 1999 heeft eiseres tot cassatie (hierna: de Gemeente) gevorderd te haren behoeve vervroegd de onteigening uit te spreken van (onder meer) de haarzelf toebehorende onroerende zaak bestaande uit een hoekwinkelpand plaatselijk bekend [a-straat 1] te 's-Gravenhage, vrij van alle met betrekking tot die zaak bestaande lasten en rechten.

1.2. Verweerster (hierna: [verweerster]) heeft verzocht als derde-belanghebbende te mogen tussenkomen, daartoe stellende exploitante te zijn van de in de onroerende zaak gevestigde [A]. Na betwisting van deze stelling door de Gemeente heeft de Rechtbank bij vonnis van 21 september 1999 de beslissing in het incident aangehouden.

1.3. Bij vonnis van 19 oktober 1999 heeft de Rechtbank de gevorderde onteigening vervroegd uitgesproken. Dat vonnis is op 6 december 1999 ingeschreven in de openbare registers.

1.4. De door de Rechtbank benoemde deskundigen hebben in een rapport van 15 januari 2000 geadviseerd met betrekking tot de aan [verweerster] toe te kennen schadeloosstelling.

1.5. Nadat partijen de zaak op 3 april 2000 door hun advocaten hadden doen bepleiten, waarbij [verweerster] (onder meer) aanspraak maakte op vergoeding van kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van f 15.141 (exclusief BTW), heeft de Rechtbank bij vonnis van 7 juni 2000 [verweerster] toegelaten als tussenkomende partij en haar toegelaten tot bewijslevering.

1.6. Bij vonnis van 6 juni 2001 heeft de Rechtbank geoordeeld dat [verweerster] niet is geslaagd in de gegeven bewijsopdracht. Bij dat vonnis heeft de Rechtbank voorts deskundigen verzocht nader te rapporteren omtrent de schade van [verweerster].

1.7. In een nader rapport van 12 september 2001 hebben deskundigen opnieuw geadviseerd met betrekking tot de aan [verweerster] toe te kennen schadeloosstelling.

1.8. Nadat de advocaten van partijen de zaak op 1 oktober 2001 wederom bepleit hadden, waarbij [verweerster] (onder meer) aanspraak maakte op vergoeding van kosten van rechtsbijstand tot een totaalbedrag van f 40.320,03 (exclusief BTW) - waarin begrepen het onder 1.5 genoemde bedrag van f 15.141 (exclusief BTW) - heeft de Rechtbank bij het thans bestreden vonnis van 14 november 2001 de schadeloosstelling voor [verweerster] vastgesteld op f 87.231,73 (in hoofdsom). Voorts heeft de Rechtbank de Gemeente veroordeeld in de kosten van rechtsbijstand, die zij aan de zijde van [verweerster] begrootte op f 30.119,25 (exclusief BTW).

Laatstgenoemd vonnis is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

2.1. In cassatie bestrijdt de Gemeente laatstgenoemd vonnis met een middel dat uit vijf onderdelen bestaat. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.2. [verweerster] heeft bij conclusie van antwoord het cassatieberoep bestreden. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten. [verweerster] heeft gedupliceerd.

2.3. Op 28 juni 2002 heeft de Advocaat-generaal Th. Groeneveld wegens gegrondbevinding van de onderdelen IV en V geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, en verwijzing van het geding. De Gemeente heeft op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Onderdeel I keert zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat bij de begroting van de (eventuele) bedrijfsschade moet worden uitgegaan van (veronderstelde) verplaatsing van de onderneming van [verweerster], niet van liquidatie ervan. Het is tevergeeft voorgesteld. De Rechtbank heeft gelet op de door deskundigen berekende "gecorrigeerde cijfers" van de jaren 1997, 1998 en 1999, waaruit haar blijkt van groei, op de bescheidenheid van die resultaten, en op de plaats die [verweerster] inneemt in de samenleving. Aldus oordelend heeft de Rechtbank niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting; voor het overige is haar oordeel zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het zich niet leent voor toetsing in cassatie. De Rechtbank is ook niet in haar motiveringsplicht tekortgeschoten door de bij pleidooi door de Gemeente tegen het deskundigenadvies aangevoerde kritiek niet uitdrukkelijk in haar overwegingen te betrekken. Het vorenoverwogene brengt mede dat onderdeel II, dat zich ertegen keert dat de Rechtbank het gemiddelde van de cijfers over 1997, 1998 en 1999 als grondslag heeft genomen voor de berekening van de bedrijfsschade, eveneens tevergeefs wordt voorgesteld.

3.2. Onderdeel III keert zich tegen de begroting door de Rechtbank van de zogenoemde aanloopschade. Dit onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3. Onderdeel IV verwijt de Rechtbank niet naar behoren met redenen omkleed te hebben beslist op het in rechtsoverweging 15 van het vonnis bedoelde, door de Gemeente gehandhaafde standpunt ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand tot de pleidooien van 3 april 2000 zoals op die datum reeds in het pleidooi van de advocaat van de Gemeente verwoord. Volgens het middel behoorde tot dit "verweer" dat [verweerster] wegens gebrek aan medewerking op de voet van artikel 50, lid 3, van de Onteigeningswet deels in de kosten zou moeten worden verwezen. Het onderdeel mist feitelijke grondslag. Het door de Rechtbank bedoelde standpunt betrof het verweer van de Gemeente tegen de aanspraak van [verweerster] op vergoeding van de declaraties van haar advocaat voorzover betrekking hebbende op de door hem tot de pleidooien van 3 april 2000 verleende rechtsbijstand, welk verweer moest worden beoordeeld naar de in artikel 50, lid 4, van de Onteigeningswet gegeven maatstaf. De Rechtbank heeft dit verweer terecht onderscheiden van de eis van de Gemeente dat [verweerster] op de voet van artikel 50, lid 3, van de Onteigeningswet zou worden veroordeeld in (een deel van) de proceskosten gevallen aan de zijde van de Gemeente en de kosten van de deskundigen.

3.4. Onderdeel V klaagt dat de Rechtbank in haar beslissing omtrent de vergoeding van kosten van rechtsbijstand aan de hand van de zijdens [verweerster] gedane opgave ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de reeds in haar vonnis van 7 juni 2000 gegeven kostenbeslissing. Deze klacht is gegrond. Het oordeel van de Rechtbank houdt in dat zij de declaraties van mr. Van den Berg, de advocaat en tevens de procureur van [verweerster], die blijkens de gedingstukken betrekking hebben op de door hem sedert de maand juni 1999 verleende rechtsbijstand, ten laste van de Gemeente brengt behalve voorzover die betrekking hebben op bijstand met betrekking tot de uitvoering van de bewijsopdracht. Blijkbaar heeft de Rechtbank al die declaraties, voorzover niet betreffende de bijstand van mr. Van den Berg met betrekking tot de uitvoering van de bewijsopdracht, aangemerkt als kosten die [verweerster] redelijkerwijs heeft gemaakt en dus op de voet van artikel 50, lid 4, van de Onteigeningswet voor vergoeding in aanmerking komen. Bij haar vonnis van 7 juni 2000 heeft de Rechtbank de Gemeente echter reeds veroordeeld in de aan de zijde van [verweerster] op f 860 aan procureurssalaris begrote kosten van het incident. Laatstgenoemd bedrag had de Rechtbank derhalve in mindering moeten brengen op het door haar ten laste van de Gemeente gebrachte totaalbedrag van de voor vergoeding in aanmerking komende declaraties van mr. Van den Berg.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend voor zover het betreft de veroordeling van de Gemeente in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verweerster] begroot op f 30.119,25 exclusief B.T.W. aan procureurssalaris;

veroordeelt de Gemeente in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van [verweerster] begroot op f 29.259,25 (€ 13.277,27) aan kosten van rechtsbijstand;

veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 298,07 aan verschotten en € 1365 aan salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en C.J.J. van Maanen, en door de raadsheer A. Hammerstein uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2002.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.