Feiten
2.1.
Belanghebbende is opgericht op [datum 1] 2007 en drijft een eetcafé gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
2.2.
Enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende is [Holding 1 B.V.] . Enig aandeelhouder en bestuurder van deze holding is [A] .
2.3.
Vóór de oprichting van belanghebbende bestond een andere structuur waarbij de enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V. 1] (opgericht op [datum 2] 2005), [B.V. 2] is (opgericht op [datum 3] 1996). De aandeelhouders en bestuurders van [B.V. 2] zijn [Holding 1 B.V.] en [Holding 2 B.V.] , ieder voor 50%. De enig aandeelhouder en bestuurder van [Holding 2 B.V.] is [B] . Deze structuur bestond ook gedurende het hele jaar 2016. Voor de vennootschapsbelasting vormen [B.V. 2] en [B.V. 1] een fiscale eenheid.
2.4.
Bij overeenkomst van 15 mei 2006 heeft [B.V. 2] per 1 januari 2006 haar café-exploitatie verkocht aan [B.V. 1] voor een koopsom van € 6.144.
2.5.
In de periode 2003 tot en met 2005 heeft bij [B.V. 2] een boekenonderzoek plaatsgevonden over de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003. Dit boekenonderzoek is aangekondigd bij brief van 7 oktober 2003. In die brief is het volgende vermeld:
“Ik ben voornemens om op 5, 6 en 7 november een boekenonderzoek in te stellen over de jaren 2000, 2001 en 2002 bij uw onderneming.
Aanvang van het boekenonderzoek is om 9.30 uur.
Het controle-adres zal zijn: het adres van de accountant. Er zal wel een bezichting van de zaak plaatsvinden. Het is derhalve zinvol dat u (en/of uw broer ) aanwezig bent bij de zichtiging van de zaak. Er zullen dan ook enkele vragen inzake de primaire vastleggingen etc worden gevraagd.
Het doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften Vennootschapsbelasting Inkomstenbelasting, loonbelasting en omzetbelasting 2000, 2001, 2002 en 2003. ( voor zover ingediend )
Om het onderzoek te bespoedigen is het nodig dat ik over de volledige administratie kan beschikken. Ik verzoek U dan ook ervoor zorg te dragen dat de hele administratie (inclusief specificatie’s en dossiergegevens van de adviseur) over de jaren 1999, 2000, 2001, 2002 en 2003 op het controleadres aanwezig is.
Dit geldt ook voor prive-bankrekening afschriften, bewijzen van ontvangen gelden in prive etc. Ook alle kladaantekeningen dienen aanwezig te zijn.”
2.6.
De Inspecteur heeft bij brief van 6 april 2005 aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende ter afsluiting van dit boekenonderzoek het volgende vermeld:
“ Allereerst willen wij onze excuses aanbieden voor de late afhandeling van de ingestelde boekenonderzoeken bij de in margine genoemde vennootschappen.
Nadere bestudering van de U opgemaakte berekeningen geven aanleiding om de in eerste instantie voorgestelde correcties in de omzetsfeer niet door te voeren.
Dit betekent dat de aangiften vennootschappen gevolgd c.q. afgedaan kunnen en zullen worden.
Met betrekking tot de voorziening omzetbelasting in verband met de entreegelden;
Alle opgelegde aanslagen omzetbelasting die betrekking hebben op de entreegelden zijn reeds of zullen door ons verminderd worden tot nihil.
Dat betekent dus dat de getroffen voorziening omzetbelasting op de balans per ultimo 2003 dient vrij te vallen.”
Aangiften OB 2014 tot en met 2018 en Vpb 2014 tot en met 2017
2.7.
De Inspecteur heeft de volgende aangiften OB ontvangen over het jaar 2014:
Kwartaal
|
Datum ontvangst aangifte
|
Totaal bedrag verschuldigde OB
|
Aangegeven omzet
|
Eerste kwartaal
|
28-04-2014
|
€ 7.700
|
€ 197.314
|
Tweede kwartaal
|
25-07-2014
|
€ 2.983
|
€ 185.252
|
Derde kwartaal
|
30-10-2014
|
€ 5.699
|
€ 224.245
|
Vierde kwartaal
|
28-01-2015
|
€ 1.522
|
€ 172.883
|
Suppletie 2014
|
10-08-2016
|
-/- € 1.969
|
€ 857.363
|
2.8.
Naar aanleiding van de ingediende suppletie over 2014 heeft de Inspecteur met dagtekening 26 augustus 2016 een teruggavebeschikking over het jaar 2014 opgelegd conform de ingediende suppletie.
2.9.
Op 22 december 2015 heeft belanghebbende de aangifte Vpb 2014 ingediend. De belastbare winst en het belastbaar bedrag bedragen -/- € 33.030. Met dagtekening 16 januari 2016 is de definitieve aanslag Vpb 2014 conform de aangifte vastgesteld. Het verlies is voor een bedrag van € 21.788 verrekend met de belastbare winst van 2013 en voor een bedrag van € 11.242 met de belastbare winst van 2015.
2.10.
De Inspecteur heeft de volgende aangiften OB ontvangen over het jaar 2015:
Kwartaal
|
Datum ontvangst aangifte
|
Totaal bedrag verschuldigde OB
|
Aangegeven omzet
|
Eerste kwartaal
|
24-04-2015
|
€ 2.593
|
€ 201.774
|
Tweede kwartaal
|
29-07-2015
|
€ 14.080
|
€ 260.924
|
Derde kwartaal
|
29-10-2015
|
€ 794
|
€ 289.654
|
Vierde kwartaal
|
26-01-2016
|
€ 3.296
|
€ 248.045
|
Suppletie 2015
|
03-11-2016
|
-/- € 6.834
|
€ 857.363
|
2.11.
Naar aanleiding van de ingediende suppletie over 2015 heeft de Inspecteur met dagtekening 18 november 2016 een teruggavebeschikking over het jaar 2015 opgelegd conform de ingediende suppletie.
2.12.
Op 29 september 2016 heeft belanghebbende de aangifte Vpb 2015 ingediend. De belastbare winst bedraagt € 63.247 en het belastbare bedrag € 52.005. Met dagtekening 29 oktober 2016 is de definitieve aanslag Vpb 2015 conform de aangifte vastgesteld.
2.13.
De Inspecteur heeft de volgende aangiften OB ontvangen over het jaar 2016:
Kwartaal
|
Datum ontvangst aangifte
|
Totaal bedrag verschuldigde OB
|
Aangegeven omzet
|
Eerste kwartaal
|
22-04-2016
|
€ 7.634
|
€ 289.243
|
Tweede kwartaal
|
26-07-2016
|
€ 5.598
|
€ 314.033
|
Derde kwartaal
|
25-10-2016
|
-/- € 7.452
|
€ 316.979
|
Vierde kwartaal
|
25-01-2017
|
€ 5.376
|
€ 270.283
|
Suppletie 2016
|
22-12-2017
|
€ 34
|
€ 3.529
|
2.14.
Naar aanleiding van de ingediende suppletie over 2016 heeft de Inspecteur met dagtekening 25 januari 2018 een naheffingsaanslag OB over het jaar 2016 opgelegd conform de ingediende suppletie.
2.15.
Op 22 december 2017 heeft belanghebbende de aangifte Vpb 2016 ingediend. De belastbare winst bedraagt € 93.735. Met dagtekening 27 januari 2018 is de definitieve aanslag Vpb 2016 conform de aangifte vastgesteld.
2.16.
De Inspecteur heeft de volgende aangiften OB ontvangen over het jaar 2017:
Kwartaal
|
Datum ontvangst aangifte
|
Totaal bedrag verschuldigde OB
|
Aangegeven omzet
|
Eerste kwartaal
|
24-04-2017
|
€ 8.339
|
€ 279.669
|
Tweede kwartaal
|
13-07-2017
|
-/- € 1.664
|
€ 301.200
|
Derde kwartaal
|
17-I0-2017
|
-/- € 241
|
€ 314.673
|
Vierde kwartaal
|
24-01-2018
|
€ 6.774
|
€ 263.169
|
2.17.
Op 14 oktober 2019 heeft belanghebbende een suppletie OB 2017 ingediend met het verzoek om een teruggave van € 1.284. Deze suppletie is nog in behandeling bij de Inspecteur.
2.18.
Op 26 maart 2019 heeft belanghebbende de aangifte Vpb 2017 ingediend. De belastbare winst en het belastbare bedrag bedragen € 17.206. Met dagtekening 13 april 2019 is de voorlopige aanslag Vpb 2017 conform de aangifte vastgesteld.
2.19.
De Inspecteur heeft de volgende aangiften OB ontvangen over het jaar 2018:
Kwartaal
|
Datum ontvangst aangifte
|
Totaal bedrag verschuldigde OB
|
Aangegeven omzet
|
Eerste kwartaal
|
24-04-2018
|
€ 10.507
|
€ 341.896
|
Tweede kwartaal
|
30-07-2018
|
€ 9.181
|
€ 368.371
|
Derde kwartaal
|
29-10-2018
|
€ 9.803
|
€ 324.634
|
Vierde kwartaal
|
28-01-2019
|
€ 3.958
|
€ 247.873
|
2.20.
Op 3 december 2019 heeft belanghebbende een suppletie OB 2018 ingediend met het verzoek om een bedrag van € 6.482 na te heffen. Deze suppletie is nog in behandeling bij de Inspecteur.
2.21.
Bij brief van 29 augustus 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende een verzoek om informatie gestuurd vooruitlopend op een in te stellen boekenonderzoek. Daarin is het volgende vermeld:
“De Belastingdienst gaat binnenkort een boekenonderzoek bij u instellen. Het doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften:
- vennootschapsbelasting van het jaar 2016;
- omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;
- loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016.
Ter voorbereiding op het onderzoek heb ik onderstaande gegevens van u nodig:
- Auditfiles Financieel (de jaren 2014 tot en met 2016), inclusief jaarafsluiting en voorafgaande journaalposten
- Auditfiles Salaris (de jaren 2014 tot en met 2016)
- Uitgebreide jaarstukken in digitale vorm (het jaar 2016)
- Ingevulde vragenlijst automatisering (bijgevoegd bij deze brief)
- Ingevulde vragenlijst Ter beschikking gestelde auto's (bijgevoegd bij deze brief)
2.22.
Bij brief van 18 september 2018 is het boekenonderzoek aangekondigd voor de Vpb, de OB en de loonheffingen over het jaar 2016 respectievelijk het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016.
2.23.
Met dagtekening 19 november 2018 is door de Inspecteur informatiebeschikking 1 gegeven. Hierbij is het volgende vermeld:
“Op 1 oktober 2018 zijn wij bij u een boekenonderzoek gestart. Het doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften:
- vennootschapsbelasting van het jaar 2016;
- omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016; en
- loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016.
Ik heb de administratie over het jaar 2016 beoordeeld. Het blijkt dat een aantal cruciale zaken niet wordt geadministreerd of bewaard. Wij zijn van mening dat de administratie niet voldoet aan de eisen van artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
Gevolgen informatiebeschikking
Als u niet alsnog aan uw administratieverplichtingen voldoet en niet of niet tijdig bezwaar hebt gemaakt tegen deze beschikking, wordt deze informatiebeschikking onherroepelijk. Ik kan dan een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en een naheffingsaanslag omzetbelasting opleggen en de hoogte van deze aanslagen zelf vaststellen. Vanzelfsprekend houd ik hierbij rekening met de mij bekende gegevens.
2.24.
De Inspecteur heeft bij brief van 1 maart 2019 aangekondigd het boekenonderzoek uit te breiden. De brief luidt:
“Het doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften:
- vennootschapsbelasting voor de jaren 2014 en 2015;
- omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 en de
tijdvakken 1 januari 2017 tot en met 1 januari 2018; en
- loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018.”
2.25.
Met dagtekening 14 december 2019 heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag Vpb 2014 opgelegd naar een belastbare winst van € 79.791. Als gevolg van het opleggen van deze navorderingsaanslag is het vastgestelde verlies van € 33.030 herzien. Vervolgens zijn de volgende navorderingsaanslagen opgelegd:
- de navorderingsaanslag Vpb 2013 waarbij de verliesverrekening van 2014 voor een bedrag van € 21.788 is komen te vervallen, en
- de navorderingsaanslag Vpb 2015 waarbij de verliesverrekening van 2014 voor een bedrag van € 11.242 is komen te vervallen.
Belanghebbende heeft op 7 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag Vpb 2014.
2.26.
Met dagtekening 28 december 2019 heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag OB 2014 opgelegd. De verschuldigde omzetbelasting bedraagt € 28.660. Belanghebbende heeft op 7 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag OB 2014.
2.27.
Bij brief van 23 januari 2020 (per abuis gedateerd 2019) heeft de Inspecteur het volgende rappel voor het aanleveren van informatie aan de gemachtigde gestuurd:
“In het kader van de controle bij [belanghebbende] voor de boekjaren 2014, 2015, 2017 en 2018 heb ik u 14 november 2019 verzocht de X- en Z-stroken beschikbaar te stellen. Op 14 februari 2020 [Hof: 14 januari 2020] zijn de heer [D] en ik bij u ter plaatse geweest om de administratie in te zien. Wij hebben hierbij geconstateerd dat de X- en Z-stroken niet aanwezig waren. U gaf aan dat de X- en Z-stroken over de jaren 2014, 2015, 2017 en 2018 niet zijn bewaard. Volledigheidshalve wil ik u de gelegenheid geven om de voornoemde X- en Z-stroken vóór 31 januari 2020 als nog aan te leveren.”
2.28.
Met dagtekening 13 februari 2020 heeft de Inspecteur informatiebeschikking 2 gegeven. Hierbij is het volgende vermeld:
“(…)
Op 1 maart 2019 hebben wij het boekenonderzoek bij [belanghebbende] uitgebreid met de boekjaren 2014, 2015, 2017 en 2018. Het doel van het boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften:
- vennootschapsbelasting van de jaren 2014 en 2015;
- omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 en de tijdvakken 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018; en
- loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018.
(…)
Ik heb de administratie over de boekjaren 2014, 2015, 2017 en 2018 beoordeeld. Hieruit blijkt dat een aantal cruciale zaken niet wordt geadministreerd of bewaard. Ik ben van mening dat de administratie niet voldoet aan de eisen van artikel 52 AWR.
Oordeel over kwaliteit van de administratie
Om de administratie te kunnen controleren, zijn onder andere enkele contactmomenten geweest. De volgende relevante contactmomenten hebben plaatsgevonden:
- (…)
- inzage in de administratie van belastingplichtige op 14 januari 2020 ten kantore van de adviseur. De gehele administratie, met uitzondering van de Z- en X-stroken, was aanwezig. Bij navraag aan de adviseur waar wij de Z- en X- stroken konden vinden, gaf hij aan dat deze niet aanwezig waren. Dit is hetzelfde verhaal als hetgeen speelt met betrekking tot het in controle zijnde jaar 2016. Ik verwijs hiervoor naar alle gegevens omtrent deze controle.
Gelet op hetgeen tijdens de contactmomenten en tijdens de controle is geconstateerd, ontbreken de volgende gegevens in de administratie:
- de administratieve vastlegging in het (geautomatiseerde) kassasysteem van alle transacties die in de boekjaren 2014, 2015, 2017 en 2018 hebben plaatsgevonden;
- het bewaren van de administratieve vastlegging in het (geautomatiseerde) kassasysteem, c.q. de uitdraaien van de detailgegevens met betrekking tot alle transacties in de boekjaren 2014, 2015, 2017 en 2018;
- het bewaren van de Z- en X-stroken van het (geautomatiseerde) kassasysteem, waarin (minimaal) een totaal van de boekjaren 2014, 2015, 2017 en 2018 wordt aangegeven van het aantal verkopen per artikelgroep en de verkoopprijs c.q. omzet per artikelgroep. Gelet op de primaire activiteiten van uw onderneming dient dit tevens per dag te worden geadministreerd en bewaard;
- een gedetailleerde vastlegging van de omzet per dag en per artikelgroep in de financiële administratie. In de financiële administratie wordt een onderscheid gemaakt tussen omzet café (#8010) en omzet dagkeuken (#8200). Specifiek voor de grootboekrekening 8200 dagkeuken valt op te merken dat de omzet verdicht per maand wordt verantwoord in de financiële administratie per dag is gebruikelijk;
- de X- en Z-stroken zijn aanwezig geweest. Aan de hand van deze stroken is in de financiële administratie gemuteerd op omzet dagkeuken (#8200) van het grootboek. Het feit dat deze stroken nu ontbreken, toont aan dat de primaire bescheiden niet bewaard zijn gebleven;
- de afnamestatistieken; de Z-strook met vermelding van het grandtotal. Er is echter geen splitsing gemaakt per periode. Het betreft nu het grandtotal van de gehele periode, meer specifiek de periode vanaf eerste ingebruikname tot het einde van het gebruik van het kassasysteem;
- een financiële administratie (zie bovenstaande opmerking met betrekking tot verdichte boekingen) is weliswaar aanwezig, maar deze is onvoldoende om van een financiële administratie die aan de wettelijke vereisten voldoet te kunnen spreken. Zonder de aanwezigheid van de X- en Z-stroken is de volledigheid van de omzet niet nauwkeurig controleerbaar. Deze stroken zijn derhalve van essentieel belang.
De ontbrekende bescheiden zijn essentieel om de administratie te kunnen controleren op de volledigheid van de aangegeven opbrengsten. Gelet op het voorgaande, wordt niet voldaan aan de eisen van artikel 52 AWR. Door het niet voldoen aan artikel 52 AWR bestaat het ernstige risico dat sprake is van een onjuiste belastingheffing.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld:
“I. Zijn de informatiebeschikkingen terecht gegeven?
4.1.
Artikel 52, lid 1, AWR bepaalt – voor zover hier van belang – dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Op grond van artikel 52, lid 4, AWR zijn administratieplichtigen verplicht deze gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren. Artikel 52, lid 6, AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de nodige medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
4.2.
Op grond van artikel 52a, lid 1, AWR kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen dat met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig aan de verplichtingen van onder meer artikel 52 AWR is voldaan.
4.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de informatiebeschikkingen gegeven omdat, kort gezegd, uit de administratie van belanghebbende niet te allen tijde zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken, met als belangrijke tekortkomingen dat de X- en Z- afslagen niet worden bewaard en een deel van de omzet niet op de kassa wordt aangeslagen.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat in de jaren 2014 tot en met 2018 de omzet die belanghebbende ’s avonds na 22:00 behaalde door het personeel van belanghebbende niet op het kassasysteem werd aangeslagen. Ook staat vast dat de zogenoemde Z- en X-stroken van het (geautomatiseerde) kassasysteem, waarin een totaal wordt aangegeven van het aantal verkopen per artikelgroep per dag, niet zijn bewaard. Deze gebreken alleen al hebben ten gevolge dat de omzet van belanghebbende niet op juistheid en volledigheid kan worden gecontroleerd en dat niet kan komen vast te staan of de in de aangiften OB en Vpb aangegeven omzet juist is. Het betoog van belanghebbende dat iedere dag de contanten in de kassa werden geteld en dat het totaal werd geadministreerd, waardoor wel bekend was wat de omzet per dag was, faalt alleen al omdat hiervan geen vastleggingen zijn gemaakt en daarom niet kan worden gecontroleerd of de contante omzet klopt. De administratie van belanghebbende vertoont daarmee zodanige gebreken dat de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende niet aan de administratieplicht van artikel 52 AWR heeft voldaan. Dit gebrek is naar het oordeel van de rechtbank dermate ernstig dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft afgegeven.
4.5.
Op 17 oktober 2016 heeft de staatssecretaris van Financiën in reactie op een Wob-verzoek de interne handreiking van de Belastingdienst bij de Wet van 27 mei 2011[1] (hierna de Handreiking) gepubliceerd. In de Handreiking zijn onder meer de volgende richtlijnen opgenomen:
“ 7.2 Richtlijnen
A Informatiebeschikking
Proces tot het wel of niet afgeven van een informatiebeschikking
1.1
De informatiebeschikking mag nimmer worden gebruikt als 'drukmiddel' om (meer)
informatie te verkrijgen, als op voorhand al duidelijk is dat de beschikking niet zal leiden tot de omkering en verzwaring van de bewijslast.
1.2
Als de belanghebbende weigert om aan de informatieverplichting te voldoen, is het verstandig om, indien mogelijk, op een geschikt moment eerst de dialoog aan te gaan over zijn beweegredenen. (…).
1.3
Voordat we een besluit nemen om een informatiebeschikking af te geven, moet de inspecteur de volgende vragen hebben beantwoord:
- Op wie rust de bewijslast voor de (eventuele) correcties die uit de gevraagde informatie kunnen voortkomen? Rust de bewijslast enkel bij de belanghebbende, zoals voor aftrekposten, dan heeft omkering van de bewijslast, en daarom ook een informatiebeschikking, geen zin.
-Zijn er wellicht inmiddels voldoende gegevens aanwezig om de aanslag te kunnen opleggen? Anders gezegd: Zijn de gevraagde antwoorden en/of stukken nog wel nodig?
- Is de vereiste aangifte wel gedaan? Zo niet, dan is voor omkering en verzwaring van de bewijslast geen informatiebeschikking vereist.
- Is de informatiebehoefte zodanig dat een civiele procedure opportuun is?
Voor de beantwoording kan het in de bijlage opgenomen beslisschema behulpzaam zijn.
De antwoorden op deze vragen worden vastgelegd in het desbetreffende dossier.
1.4
Voordat een medewerker een besluit neemt om een informatiebeschikking af te geven, overlegt hij met de Vaco Formeel Recht en de Vaco Toezicht dan wel met een of meer door deze functionarissen daartoe aangewezen en ter zaken kundige medewerker(s).
De antwoorden op de vragen van richtlijn 1.3 komen in dat overleg in ieder geval aan de orde.
Van het resultaat van dit overleg wordt een (korte) notitie gemaakt en opgenomen in het desbetreffende dossier.
1.5
Als het besluit tot het afgeven van een informatiebeschikking is genomen, worden er maatregelen getroffen om te voorkomen dat de betrokken belastingaanslag wordt opgelegd of het bezwaarschrift wordt afgedaan in de periode dat de informatiebeschikking nog niet onherroepelijk vaststaat.
Als we de belastingaanslag namelijk eerder opleggen of uitspraak doen op het bezwaar, vervalt de beschikking en daarmee de mogelijkheid om omkering en verzwaring van de bewijslast te stellen!
Inhoud van de informatiebeschikking
2. In de informatiebeschikking worden opgenomen:
- de vragen waarop niet of niet volledig antwoord is gekregen;
- de redenen waarom de inspecteur meent recht te hebben op de gevraagde gegevens onder verwijzing naar de artikelen 47 en volgende van de AWR;
- de mogelijkheid om alsnog aan de informatievraag te voldoen;
- de gevolgen, te weten omkering en verzwaring van de bewijslast;
- een standaardoverweging over de termijnverlenging;
- de rechtsmiddelenclausule, die vermeldt dat de informatiebeschikking voor bezwaar en beroep vatbaar is.
De nog niet onherroepelijke informatiebeschikking
3.1
Tijdens deze periode kan de belanghebbende alsnog de gevraagde informatie verstrekken. De inspecteur kan hiervoor een termijn stellen. Naast verwerking van die informatie wordt overwogen of de afgegeven informatiebeschikking wel of niet wordt herzien. De richtlijnen 1.3 en 1.4 zijn hier van overeenkomstige toepassing.
3.2
Ingeval de belanghebbende ook na ontvangst van de informatiebeschikking nog steeds niet of niet volledig voldoet aan het verzoek om informatie en verder ook geen actie onderneemt, wordt de informatiebeschikking onherroepelijk. Als dit feit zich voordoet, dient de medewerker, voordat hij de vervolgactie inzet m.b.t. de aangifte, de volgende vragen te beantwoorden:
- Zijn de omkering en verzwaring van de bewijslast wel of niet disproportioneel ten opzichte van het heffingsbelang?
- Of verdraagt die sanctie zich anderszins niet met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
De uitkomst legt hij vast in het desbetreffende dossier.”
4.6.
Belanghebbende betoogt dat de informatiebeschikking niet rechtmatig is, omdat de inspecteur zich niet heeft gehouden aan de voorschriften van de Handreiking. Belanghebbende klaagt erover dat tijdens de bezwaarfase geen stukken, behoudens een bevestigende email van de inspecteur, ter beschikking zijn gesteld waaruit blijkt dat de stappen zoals opgenomen in de richtlijnen onder A 1.1. tot en met A 3.2 van de Handreiking zijn opgevolgd. Dit heeft volgens belanghebbende als gevolg dat de informatiebeschikkingen moeten vervallen.
4.7.
Belanghebbendes betoog faalt. De richtlijnen waarop belanghebbende zich beroept, beschrijven de te volgen interne procedure voor het afgeven van een informatiebeschikking. Het enkele niet volgen van enkele van deze voorschriften leidt niet op voorhand ertoe dat de informatiebeschikking moet vervallen. Voor zover belanghebbende zich erop beroept dat de voorschriften onder A 1.1. tot en met 1.3., 2 en 3.1. en 3.2. zijn geschonden, faalt het betoog omdat die voorschriften zijn gegeven voor een informatiebeschikking wegens schending van artikel 47 AWR. Aan belanghebbende is echter een informatiebeschikking gegeven wegens schending van artikel 52 AWR, alleen daarom al kan een eventuele schending van deze regels niet leiden tot vernietiging van de informatiebeschikkingen. Voor zover belanghebbende zich erop beroept dat de voorschriften in A.1.4. niet zijn opgevolgd, faalt het betoog eveneens omdat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat voorafgaand aan het geven van de informatiebeschikkingen telkens overleg is geweest met ter zake kundige medewerkers.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven. Aangezien de gebreken in de administratie van eiser niet meer kunnen worden hersteld, ziet de rechtbank geen aanleiding een nieuwe termijn te stellen in de zin van artikel 27e, tweede lid, AWR.
II. Moet informatiebeschikking 2 komen te vervallen?
4.9.
Artikel 52a, lid 3, AWR bepaalt dat de informatiebeschikking vervalt indien de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag, naheffingsaanslag vaststelt of beschikking neemt voordat de informatiebeschikking die betrekking heeft op die aanslag of beschikking onherroepelijk is geworden.
4.10.
Belanghebbende betoogt dat informatiebeschikking 2 in zijn geheel moet komen te vervallen omdat de inspecteur de navorderingsaanslag Vpb 2014 en naheffingsaanslag OB 2014 heeft opgelegd voordat de beschikking werd genomen en omdat de navorderingsaanslag Vpb 2015 is opgelegd nadat informatiebeschikking 2 werd genomen. De inspecteur bestrijdt dat het opleggen van deze aanslagen tot gevolg heeft dat informatiebeschikking 2 komt te vervallen. De navorderingsaanslag Vpb 2015 is slechts opgelegd als gevolg van het herzien van het verlies over 2014 en kon administratief niet meer worden tegengehouden. De navorderingsaanslag Vpb 2014 en naheffingsaanslag OB 2014 waren al opgelegd en een informatiebeschikking kan ook voor de bezwaarfase worden opgelegd, aldus de inspecteur.
4.11.
Artikel 52a, lid 3, AWR moet aldus worden toegepast dat het opleggen van een aanslag, een navorderingsaanslag of een naheffingsaanslag, dan wel het geven van een beschikking, zoals een uitspraak op bezwaar, een informatiebeschikking doet vervallen voor zover deze betrekking heeft op hetzelfde belastingmiddel en op hetzelfde jaar. Deze bepaling laat geen ruimte om te onderzoeken of een aanslag, navorderingsaanslag, naheffingsaanslag dan wel beschikking een andere component van de belastingschuld betreft dan de informatiebeschikking die betrekking heeft op dezelfde belasting en op hetzelfde jaar[2]. Dit is niet anders wanneer zoals in dit geval de navorderingsaanslag het gevolg is van verliesverrekening in een ander jaar. De omstandigheid dat de inspecteur deze navorderingsaanslag administratief niet kon tegenhouden, moet voor rekening komen van de inspecteur. Dit betekent dat informatiebeschikking 2 vervalt voor zover die betrekking heeft op de navorderingsaanslag Vpb 2015. De beschikking blijft voor het overige in stand. Belanghebbendes stelling dat de inspecteur zijn rechten heeft verwerkt voor 2014 omdat de navorderingsaanslag Vpb 2014 en naheffingsaanslag OB 2014 zijn opgelegd voordat informatiebeschikking 2 werd gegeven, faalt omdat een informatiebeschikking ook tijdens de bezwaarfase kan worden gegeven.
III. Schending van het vertrouwensbeginsel
4.12.
Belanghebbende stelt dat het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan het geven van de informatiebeschikkingen omdat bij [B.V. 2] in 2003 tot 2005 een controle heeft plaatsgevonden om de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften Vpb, inkomstenbelasting, loonbelasting en OB over de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003. Deze controle heeft niet geleid tot correcties met betrekking tot genoemde belastingen. De activiteiten van deze vennootschap in die periode waren gelijk aan die van belanghebbende, ook de administratie van belanghebbende en met de administratie belaste personeelsleden zijn op dezelfde wijze ingericht en georganiseerd als die van [B.V. 2] Daarom ging belanghebbende na die controle ervanuit dat ook haar administratie voldeed aan voorschriften van de AWR. Met betrekking tot de controle over de jaren 2000 tot en met 2003 heeft belanghebbende verwezen naar de aankondigingsbrief van 7 oktober 2003 en de brief naar aanleiding van het ter zake verrichte onderzoek van 8 april 2005.
4.13.
Voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel is niet vereist dat een aangelegenheid bij een boekenonderzoek door de Belastingdienst daadwerkelijk op haar fiscale merites is beoordeeld, maar het is voldoende dat de belastingplichtige in de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat dit het geval was. Dit zal zich in het algemeen voordoen, wanneer de betrokken aangelegenheid verhoudingsgewijs van zodanig belang is dat zij niet aan de aandacht van de met de controle belaste ambtenaren kan zijn ontsnapt, en bovendien de gevolgen voor de belastingheffing van dien aard zijn dat het voor de hand ligt om kritische opmerkingen te maken, zo niet tot naheffing of navordering over te gaan. In dat geval zal de inspecteur, door niettemin geen opmerkingen te maken en naheffing of navordering achterwege te laten, in het algemeen bij de belastingplichtige het gerechtvaardigde vertrouwen wekken dat de wijze waarop deze de betrokken aangelegenheid in fiscaal opzicht heeft behandeld, zijn goedkeuring kan wegdragen[3].
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de door belanghebbende aangehaalde brieven niets meer af te leiden dan dat bij [B.V. 2] een boekenonderzoek heeft plaatsgevonden en dat geen correcties op de aangiften hebben plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze brieven bij belanghebbende redelijkerwijs niet de indruk kunnen hebben gewekt dat het niet registreren van omzet op de kassa door de controle ambtenaar is beoordeeld en dat deze handelwijze de goedkeuring van de controle ambtenaar in 2005 kon wegdragen. Uit deze brieven en hetgeen belanghebbende overigens aanvoert, valt bovendien niet op te maken dat [B.V. 2] in de destijds gecontroleerde jaren op dezelfde wijze als belanghebbende haar omzet registreerde. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen. De rechtbank laat hierbij in het midden of belanghebbende wel vertrouwen kan ontlenen aan een boekenonderzoek dat heeft plaatsgevonden bij een andere rechtspersoon.
4.15.
Voor zover belanghebbende met een beroep op het gelijkheidsbeginsel in wezen een beroep doet op gewekt vertrouwen naar aanleiding van de eerder genoemde controle over 2000 tot en met 2003 verwerpt de rechtbank dit beroep op dezelfde gronden als die ten aanzien van het vertrouwensbeginsel. Voor het overige slaagt een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet aangezien door belanghebbende niets wordt aangevoerd dat op het punt van de eisen die aan een administratie worden gesteld sprake is van begunstigend beleid, een oogmerk van begunstiging of wordt voldaan aan de eisen van een meerderheidsregel.
IV en V Informatiebeschikking 3
4.16.
Belanghebbende betoogt dat informatiebeschikking 3 prematuur is afgegeven omdat de inspecteur de administratie van 2018 niet heeft gecontroleerd, maar slechts op grond van het ontbreken van de X- en Z-stroken de beschikking heeft afgegeven.
4.17.
Deze klacht faalt. Uit de brief van 23 januari 2020 (zie 2.26) volgt dat de inspecteur de administratie van belanghebbende over 2018 heeft ingezien, heeft gecontroleerd en heeft geconstateerd dat deze administratie dezelfde tekortkomingen had als in de andere jaren. De rechtbank kan belanghebbende dan ook niet volgen in de stelling dat de beschikking prematuur is.
4.18.
Verder betoogt belanghebbende dat de inspecteur zijn recht heeft verwerkt om informatiebeschikking 3 op te leggen. Deze beschikking is namelijk identiek aan informatiebeschikking 2 en omdat die beschikking van rechtswege is vervallen, kan de inspecteur dit niet herstellen door informatiebeschikking 3 op te leggen, aldus belanghebbende.
4.19.
Dit betoog faalt eveneens. Informatiebeschikking 2 is gegeven voor de Vpb ten aanzien van de jaren 2014, 2015 en 2017 en voor de OB ten aanzien van de perioden 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 en 1 januari 2017 tot en met 1 januari 2018. De tekst van informatiebeschikking 3 is weliswaar gelijk aan die van informatiebeschikking 2 toch zijn beide beschikkingen niet identiek omdat informatiebeschikking 3 betrekking heeft op de OB over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018.
Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank; en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten voor het incidenteel hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.674.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, T.A. de Hek en R.M. Hermans, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 15 maart 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.