3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten van bezwaar?
II. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over het gehele bedrag van de onder 1.1 vermelde teruggaaf van € 1.361 overeenkomstig artikel 28c van de Invorderingswet 1990?
III. Dient bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding in beroep en hoger beroep te worden uitgegaan van samenhang in de zin van artikel 3, lid 2, Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) met de zaken 14/00780 (kenmerk Rechtbank: 12/7504) en 14/00781 (kenmerk Rechtbank 12/7506)?
In hoger beroep beantwoorden beide partijen uiteindelijk de vragen I en II bevestigend. Ten aanzien van vraag III is wat betreft de beroepsfase niet meer in geschil dat de onderhavige zaak samenhangt met de twee andere genoemde zaken. Wat betreft de hoger beroepsfase is belanghebbende van mening dat geen sprake is van samenhang met de twee andere genoemde zaken; de Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Het bedrag van de teruggaaf BPM is tussen partijen niet in geschil; deze bedraagt € 1.361.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij nog het volgende toegevoegd:
- De zaken 14/00779 (kenmerk Rechtbank 12/7502), 14/00780 (kenmerk Rechtbank 12/7504) en 14/00781 (kenmerk Rechtbank 12/7506) zijn, wat betreft de procedure in hoger beroep bij het Hof, geen samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, lid 2 van het Besluit. Met betrekking tot de procedure in beroep bij de Rechtbank is wél sprake van samenhang van deze drie zaken.
- Toepassing van de samenhangbepaling in hoger beroep zou leiden tot een onwerkelijk lage tegemoetkoming. De samenhangbepaling is ingevoerd om onredelijk hoge vergoeding van kosten tegen te gaan. Daarvan is hier geen sprake. Ook is geen sprake van gelijke werkzaamheden in de drie zaken.
- Belanghebbende verzoekt tevens om vergoeding van de reis- en verletkosten van haar directeur voor het bijwonen van de zitting in de onderhavige zaak. De reiskosten bedragen, conform overgelegde specificatie, € 19,40 en de verletkosten € 223,25 (de zitting heeft korter geduurd dan waarvan in de specificatie is uitgegaan, derhalve kan van het in de specificatie vermelde bedrag van € 263,25, een bedrag van € 40 worden afgetrokken).
- Over het gehele bedrag van de teruggaaf kan rente worden vergoed overeenkomstig artikel 28c Invorderingswet 1990.
- Belanghebbende heeft recht op vergoeding van de kosten van bezwaar. Er heeft in de onderhavige zaak geen hoorzitting plaatsgevonden, dus belanghebbende heeft recht op
1 punt x € 244 x wegingsfactor 1.
- Het beroep en het hoger beroep zijn gegrond. Belanghebbende heeft recht op een proceskostenvergoeding. Ik stel dat de zaken zowel in beroep als in hoger beroep samenhangende zaken zijn als bedoeld in artikel 3, lid 2 van het Besluit. Ik ben van mening dat de wegingsfactor 1 bedraagt. De door belanghebbende geclaimde reis- en verletkosten ten bedrage van € 19,40, respectievelijk € 223,25, voor het bijwonen van de zitting in de onderhavige zaak door haar directeur, kunnen tevens worden vergoed.
3.3.
Beide partijen concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, behoudens de beslissing dat een teruggaaf BPM van € 1.361 wordt verleend, tot vergoeding van rente over de teruggaaf met toepassing van artikel 28c Invorderingswet 1990 en tot vergoeding van de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep, met dien verstande dat de Inspecteur zowel voor de beroepsfase als voor de hoger beroepsfase uitgaat van drie samenhangende zaken en belanghebbende uitsluitend voor de beroepsfase.