GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Uitspraak op het hoger beroep van
De voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Oost Brabant/[vestigingsplaats]
hierna: de Inspecteur,
en het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [plaats 1],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 oktober 2013, nummer AWB 13/1076 in het geding tussen
betreffende de hierna te vermelden navorderingsaanslag en vergrijpboete.
2 Feiten
De Rechtbank is uitgegaan van de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“ 2.1. Belanghebbende bezit middellijk samen met zijn echtgenote alle certificaten van aandelen in onder meer [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. Belanghebbende is in dienst bij [bedrijf 3] B.V.
2.2.
Op 6 januari 2009 is gestart met een boekenonderzoek bij [bedrijf 1] B.V. en haar dochtermaatschappijen (hierna ook: de groepsvennootschappen). De groepsvennootschappen vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat [bedrijf 1] B.V. onder andere de volgende kosten ten laste van haar resultaat heeft gebracht:
de kosten van een verrekijker ten bedrage van € 1.419;
de kosten van een nachtkijker ten bedrage van € 6.147;
de kosten van een jachtpachtrecht ten bedrage van € 8.761.
Deze kosten zijn betaald door de dochtermaatschappij van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 3] B.V. (hierna: de BV). De BV coördineert de standbouw van ontwerp en productie tot en met de opbouw en afbraak, transport en opslag. Een afschrift van het controlerapport van 8 december 2010 behoort tot de gedingstukken.
2.3.
Belanghebbende heeft voor 2006 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 148.863, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.297. De aanslag is conform de ingediende aangifte opgelegd.
2.4.
De in 2.2. genoemde kosten zijn door de inspecteur aangemerkt als een uitdeling van winst. Hiervoor is aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd, na bezwaar, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 16.327. De gelijktijdig opgelegde boete van 25% is in bezwaar gehandhaafd.”
In aanvulling op de hiervoor vermelde feiten, stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.5.
[bedrijf 2] B.V. vormt met haar dochtermaatschappij [bedrijf 4] B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De activiteiten van [bedrijf 4] B.V. bestaan uit het exploiteren van een hotel en (wild)restaurant in het hogere segment en de verhuur van zalen.
2.6.
Belanghebbende beschikt over wapenvergunningen voor drie jachtgeweren. In Nederland beschikt hij in privé over een jachtrecht dat hij huurt van Staatsbosbeheer.
2.7.
In privé bezit belanghebbende een recreatiewoning in de gemeente [plaats 3] in het noordoosten van Duitsland, in de deelstaat [plaats 2].
Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar een ‘Jagdpachtvertrag’ gesloten met ‘der Jagdgenossenschaft’ in het ‘Jagdbezirk [plaats 3]’ waarvoor een bedrag is verschuldigd van € 8.761,50. Voormeld bedrag is voldaan door de BV.
2.8.
Tot de gedingstukken behoren twee facturen, te weten:
- -
Een factuur van ‘Wapenmakerij [naam 1]’ te [plaats 4] van 11 november 2006, aan ‘[bedrijf 3]’ betreffende de levering van een nachtkijker ten bedrage van € 5.165,63 (exclusief BTW);
- -
Een factuur van ‘[bedrijf 6] BV’ te [plaats 5] van 7 juli 2006, aan ‘Dhr. [belanghebbende]’ betreffende een Swarovski verrekijker ten bedrage van € 1.419 (inclusief BTW). Deze factuur is betaald door de BV op 11 juli 2006.
4 Gronden
Ten aanzien van vraag I (het hoger beroep van de Inspecteur)
4.1.
De Inspecteur heeft betoogd dat de uitgaven ter zake van het jachtpachtrecht en de nacht- en verrekijker bij de BV zijn gecorrigeerd, dat tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2006 geen bezwaar is ingediend en dat daarmee de onzakelijkheid van die kosten vast staat. Het Hof volgt de Inspecteur hierin niet, reeds omdat uit de gedingstukken blijkt dat het niet indienen van bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2006 geen verband houdt met een berusting van de BV in die correcties, maar bezwaar tegen die aanslag om andere reden achterwege is gebleven, te weten het feit dat sprake was van een verliesgevend jaar.
Aldus moet allereerst worden beoordeeld of genoemde uitgaven zijn aan te merken als zakelijke kosten van de BV.
4.2.
De Rechtbank heeft ten aanzien van het jachtpachtrecht, onder meer, het volgende overwogen:
“ 2.11. De inspecteur heeft de betaling van de kosten van het jachtpachtrecht door de BV aangemerkt als een uitdeling van winst door de vennootschap aan haar aandeelhouder. Hiervoor heeft hij aangevoerd dat belanghebbende de overeenkomst in privé heeft gesloten. Een causaal verband tussen het jachtpachtrecht en de omzet die daaruit gegenereerd zou zijn door de groepsvennootschappen is niet vast komen te staan, aldus de inspecteur.
2.12.
Belanghebbende heeft hiertegen ingebracht dat de jacht een onderdeel vormt van de bedrijfsvoering van de groepsvennootschappen. De jacht wordt onder meer gebruikt om nieuwe cliënten te acquireren. Ook worden bestaande relaties uitgenodigd. Zelf geschoten wild wordt in het eigen restaurant [bedrijf 4] verkocht. Er worden beurzen en congressen georganiseerd over de jacht en aan de jacht gerelateerde onderwerpen, waarbij ook een jacht wordt georganiseerd door de deelnemers. Het jachtpachtrecht is op eigen naam van belanghebbende gesteld, omdat een dergelijk recht uitsluitend op naam van een natuurlijke persoon wordt uitgegeven. Ter zitting heeft belanghebbende nog verklaard dat de jacht voor hem geen hobby is, maar een bedrijf. De jacht brengt geld op, omdat alle activiteiten die daarmee samenhangen en de nieuwe activiteiten die eruit voortvloeien in de eigen groepsvennootschappen zijn ondergebracht.
2.13.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, met hetgeen hij heeft aangedragen, aannemelijk heeft gemaakt dat het jachtpachtrecht voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende in Nederland over een eigen jachtlocatie bezit. De kosten hiervan worden kennelijk door belanghebbende zelf gedragen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat belanghebbende daarnaast ook het jachtpachtrecht uitsluitend ter bevrediging van zijn persoonlijke behoeften heeft aangeschaft. Dat is gelet op de activiteiten van de diverse groepsvennootschappen ook niet aannemelijk. Nu aannemelijk is dat het jachtpachtrecht is aangeschaft om de zakelijke belangen van de groepsvennootschappen te dienen is van een uitdeling van winst ten bedrage van € 8.761 geen sprake. De inspecteur heeft daarom dit voordeel ten onrechte als een uitdeling aangemerkt en tot het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang gerekend. Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang dient nader te worden vastgesteld op € 7.566 (€ 16.327 min € 8.761).”
4.3.
Behoudens de hiervoor onder 2.12 geciteerde passage betreffende het zelf geschoten wild dat in het eigen restaurant [bedrijf 4] wordt verkocht (2.12, vierde zin), sluit het Hof aan bij het door de Rechtbank overwogene. Het Hof zondert genoemde passage uit, omdat de Inspecteur uitdrukkelijk heeft betwist dat geschoten wild in het restaurant [bedrijf 4] wordt verkocht en belanghebbende ter zake geen bewijs heeft bijgebracht. Aan het hiervoor overwogene voegt het Hof nog toe dat het geloof hecht aan de verklaringen van belanghebbende ter zitting voor het Hof, inhoudend dat belanghebbende al 18 jaar met (potentiële) zakelijke relaties op jacht gaat, deze activiteit heeft uitgebouwd naar het buitenland, dat zakelijk wilde gaan aanpakken en daarom de kosten van het jachtpachtrecht in Duitsland als zakelijke kosten heeft verantwoord. Daarbij komt dat belanghebbende desgevraagd ter zitting kon aangeven dat bepaalde personen die in het Jagdbuch waren vermeld, als jager of als niet-jager waren meegegaan naar [plaats 3]. De Inspecteur heeft weliswaar betwist dat het vlees van geschoten wild naar Nederland is vervoerd en in het restaurant [bedrijf 4] is gebruikt, maar dat laat onverlet ’s Hofs oordeel dat het aannemelijk is dat ondernemingen binnen belanghebbendes bedrijf profijt hebben gehad van de buitenlandse jachtactiviteiten. Dit laat zich kennelijk niet vertalen in een aantoonbare directe, aan de jachtactiviteiten te relateren, omzetstijging van één of meerdere vennootschappen, maar het Hof acht eveneens geloofwaardig de verklaring van belanghebbende dat het bedrijf is uitgegroeid mede door de door belanghebbende geëntameerde jacht- en jachtgerelateerde activiteiten in het buitenland. Daarmee zijn de uitgaven gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de middellijk door belanghebbende gehouden vennootschappen.
Ten aanzien van vraag II ( het incidentele hoger beroep van belanghebbende)
4.4.
Ten aanzien van de verre- en nachtkijker heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
“ 2.8. De inspecteur heeft de uitgaven aan de verre- en nachtkijker door de BV aangemerkt als een uitdeling van winst door de BV aan haar aandeelhouder. Hiervoor heeft hij in het kort aangevoerd dat de verre- en nachtkijker gekocht zijn bij een bedrijf dat gespecialiseerd is in de jacht- en schietsport. De nachtkijker mag niet worden blootgesteld aan dag- en/of kunstlicht. Het bedrijventerrein is ’s nachts omgeven door kunstlicht. Dit kunstlicht maakt de nachtkijker ongeschikt voor het door belanghebbende aangevoerde gebruik ten behoeve van de beveiliging van de onderneming. Ter zitting heeft de inspecteur aan de hand van een overzichtsfoto van het bedrijventerrein een toelichting gegeven. De nachtkijker is enkel geschikt voor gebruik tijdens de jacht. Jacht gedurende de nacht is op het door belanghebbende gepachte jachtterrein toegestaan. De verre- en nachtkijker zijn door belanghebbende in privé gekocht. De kosten hiervan behoren dan ook voor rekening van belanghebbende in privé te komen en niet ten laste van het resultaat van de BV.
2.9.
Belanghebbende heeft hiertegen ingebracht dat zakelijke motieven een rol hebben gespeeld bij de aanschaf van de verre- en nachtkijker. Belanghebbende heeft gesteld dat de verre- en nachtkijker gebruikt worden voor de beveiliging van het bedrijventerrein. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat wanneer het alarm afgaat hij daarvan een melding krijgt. Vervolgens gaat hij naar het bedrijf toe om poolshoogte te nemen en indien nodig de politie te bellen. Daarbij betreedt hij het terrein niet, maar bekijkt van een afstand met de verre- en/of nachtkijker of hij op het terrein verdachte personen ziet. Ter zitting heeft belanghebbende een en ander toegelicht aan de hand van een sterk vereenvoudigde situatieschets van het bedrijventerrein.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, met hetgeen hij heeft aangedragen, aannemelijk heeft gemaakt, dat de verre- en nachtkijker niet voor zakelijke doeleinden van de BV zijn aangekocht maar ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende onvoldoende bewijs aangedragen voor het tegendeel. Gelet op de overzichtsfoto van het bedrijventerrein is onvoldoende aannemelijk geworden dat de verre- en nachtkijker (mede) bruikbaar zijn voor de beveiliging van het bedrijventerrein. Daarentegen is door belanghebbende niet weersproken dat de verre- en nachtkijker geschikt zijn voor gebruik tijdens de jacht. Belanghebbende houdt zich bezig met de jacht. Belanghebbende heeft een eigen jachtlocatie in Nederland. Belanghebbende beschikt over wapenvergunningen voor 3 jachtgeweren en drie richttelescopen. Daarnaast bezit belanghebbende een jachtlocatie en tweede woning in [plaats 3], Duitsland. Belanghebbende heeft aldaar op eigen naam een jachtpachtrecht, ‘Jagdpachtvertrag’, verworven voor een periode van 12 jaar voor de jacht op grof wild. Een en ander in onderlinge samenhang bezien brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vergoeding van de aanschaf van de verre- en nachtkijker door de BV is gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende als haar aandeelhouder. Hiermee heeft de BV naar het oordeel van de rechtbank bewust een voordeel aan belanghebbende doen toekomen. De inspecteur heeft niet, dan wel onvoldoende weersproken, gesteld dat voldaan is aan de overige voorwaarden voor een uitdeling. De inspecteur heeft daarom terecht dit voordeel als een uitdeling aangemerkt en tot het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang gerekend.”
4.5.
Het Hof sluit aan bij deze overwegingen van de Rechtbank, maakt die tot de zijne en voegt daar nog het volgende aan toe. Belanghebbende heeft ook in hoger beroep niet weersproken de stelling van de Inspecteur dat de nachtkijker niet gebruikt mag worden bij dag- en kunstlicht. Hetgeen in het bezwaarschift van 5 april 2011 (pagina 2) is vermeld omtrent de nachtkijker, erop neerkomend dat die aanschaf verband hield met de jacht, doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van belanghebbendes in beroep en hoger beroep ingenomen standpunt dat de nachtkijker voor beveiligingsdoeleinden is aangeschaft. Ter zitting voor het Hof heeft belanghebbende nog gesteld dat in Nederland gebruik van de nachtkijker ‘op het geweer’ is verboden. Vast staat echter dat de nachtkijker is gekocht bij een wapenhandel en in ieder geval wel kan worden gebruikt voor observatie van wild. Gelet op het voorgaande acht het Hof de aanschaf voor beveiliging van het bedrijfsterrein niet aannemelijk.
4.6.
Gelet op het onder 4.4 en 4.5. overwogene is het Hof van oordeel dat het voordeel ten bedrage van € 7.566 als een uitdeling moet worden aangemerkt en tot belanghebbendes belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang moet worden gerekend. Het incidentele hoger beroep van belanghebbende is dan ook ongegrond.
Ten aanzien van vraag III (de vergrijpboete)
4.7.
Aan belanghebbende is een vergrijpboete opgelegd ter hoogte van 25% van de niet betaalde belasting wegens aan hem te wijten grove schuld. De Rechtbank heeft deze boete verminderd tot € 472, zijnde 25% van de niet betaalde belasting over de uitdeling ter zake van de nacht- en verrekijker.
4.8.
Naar het oordeel van het Hof is het aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting is geheven. Zoals hiervoor is overwogen (4.4 en 4.5) is niet aannemelijk dat de aanschaf van de nacht- en verrekijker is geschied ter beveiliging van het bedrijfsterrein. Belanghebbende was zich ervan bewust dat deze kosten niet ten laste van de BV konden worden gebracht, alsmede dat, door desondanks deze kosten ten laste van het resultaat van de BV te brengen, dit tot gevolg zou hebben dat van hem, belanghebbende, te weinig belasting zou worden geheven. Gelet hierop is naar het oordeel van het Hof belanghebbende grove schuld, in de zin van in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid, te verwijten (HR 23 juni 1976, BNB 1976/199). Van een pleitbaar standpunt is geen sprake. Een vergrijpboete tot een percentage van 25%, € 472, acht het Hof een passende en geboden sanctie.
4.9.
De slotsom is dat zowel het hoger beroep van de Inspecteur als het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Omdat de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 478.
Ten aanzien van de kosten in de bezwaarfase en de proceskosten
4.11.
Belanghebbende verzoekt in het verweerschrift in hoger beroep vergoeding van de kosten in de bezwaarfase. Aangezien belanghebbende niet op de voet van artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tijdig een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
4.12.
Aangezien het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.13.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 974.
4.14.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5 Beslissing
- -
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974;
- -
bepaalt dat van de Inspecteur ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep een griffierecht wordt geheven van € 478.
Aldus gedaan op 26 februari 2015 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en H.A. Wiggers, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
-
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
-
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
-
de naam en het adres van de indiener;
-
een dagtekening;
-
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.