Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHSHE:2015:55

Gerechtshof 's-Hertogenbosch
13-01-2015
14-01-2015
HD 200.131.597_01
Civiel recht
Hoger beroep

Overeenkomst van opdracht tot het verzorgen van een uitvaart? De dochter van de erflater is zelf geen overeenkomst met de uitvaartondernemer aangegaan.

Rechtspraak.nl
Prg. 2015/48
ERF-Updates.nl 2015-0024

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer HD 200.131.597/01

arrest van 13 januari 2015

in de zaak van

[appellante], h.o.d.n. "Uitvaartverzorging [uitvaartverzorging]",

wonende te [woonplaats],

appellante,

hierna aan te duiden als [appellante],

advocaat: mr. A.J.M. van der Borst te Etten-Leur,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde],

advocaat: mr. S. van der Hoeven te 's-Hertogenbosch,

op het bij exploot van dagvaarding van 25 april 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 februari 2013, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 747622 CV EXPL 12-7219)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep;

- de memorie van grieven met vijf producties;

- de memorie van antwoord met twee producties;

- de akte van [appellante] met één productie;

- de antwoordakte van [geïntimeerde].

Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

3.1

[geïntimeerde] woont in het Verenigd Koninkrijk. Het geschil heeft dus internationale aspecten. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 24 van de EEX-verordening bevoegd voor zover het geschil onder het toepassingsgebied van die verordening valt, aangezien [geïntimeerde] deze bevoegdheid stilzwijgend heeft aanvaard door in eerste aanleg te verschijnen zonder de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te betwisten, terwijl op grond van artikel 22 van de EEX-verordening geen rechter in een andere lidstaat als exclusieve rechter is aangewezen. In deze zaak speelt ook de nalatenschap van de moeder van [geïntimeerde] een rol, maar deze valt buiten het toepassingsgebied van de verordening. Voor zover het hof over de nalatenschap dient te oordelen, is het daartoe op grond van artikel 6 aanhef en onder g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd, omdat de erflater haar laatste woonplaats in Nederland had.

3.2

Aan de vordering ligt een overeenkomst ten grondslag. Het op de vordering toepasselijke recht dient gelet op de datum van de gestelde overeenkomst te worden bepaald aan de hand van de Rome I-Verordening. Van een rechtskeuze als bedoeld in artikel 3 van de Rome I-Verordening blijkt niet. Op grond van artikel 4 lid 1 onder b van de Rome I-Verordening is van toepassing het recht van het land waar [appellante] (de dienstverlener) haar gewone verblijfplaats heeft. Dat is Nederland, zodat Nederlands recht op de vordering van toepassing is. Het Nederlands recht is op grond van artikel 10:149 van het Burgerlijk Wetboek ook van toepassing op de vereffening van de nalatenschap van de erflater.

3.3

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

  1. Op 24 februari 2011 heeft op initiatief van mevrouw [erflater] (verder ook te noemen: mevrouw [erflater]) tussen haar en [appellante] een gesprek plaatsgevonden over de uitvaart van mevrouw [erflater], die op dat moment terminaal ziek was. Mevrouw [erflater] wilde dat [appellante] haar uitvaart zou verzorgen. De vorm en kosten van de uitvaart werden daarbij besproken. Naast mevrouw [erflater] en [appellante] waren onder meer aanwezig [geïntimeerde] en [zus van geïntimeerde], de dochters van mevrouw [erflater].

  2. [appellante] heeft aan mevrouw [erflater] een gespecificeerde kostenopgave van 28 februari 2011 toegestuurd.

  3. Mevrouw [erflater] is op 12 juni 2011 overleden.

  4. [appellante] heeft een kostenopgave van 16 juni 2011 met vermelding “Geraamde kosten i.v.m. de uitvaart van Mevr. [erflater] t.a.v. Mevr. [geïntimeerde]” verstuurd naar de woning van de overledene. Dit stuk is door [geïntimeerde] voor akkoord getekend. Deze kostenopgave komt in grote lijnen overeen met de kostenopgave van 28 februari 2011.

  5. [appellante] heeft de uitvaart van mevrouw [erflater] verzorgd.

  6. [geïntimeerde] is door mevrouw [erflater] tot enig erfgenaam benoemd en als executeur aangewezen. [geïntimeerde] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard.

  7. [appellante] heeft [geïntimeerde] een factuur van 29 juli 2011 toegestuurd voor de verzorging van de uitvaart van mevrouw [erflater]. Deze factuur bedroeg € 8.898,92. Daarvan is in totaal € 3.813,00 voldaan, waarvan het eerste deel uit de uitvaartverzekering en het tweede deel uit de nalatenschap.

3.4.1

In de onderhavige procedure vordert [appellante] van [geïntimeerde] betaling van een bedrag van € 5.885,92 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 oktober 2011 en met een bedrag van € 769,56 aan buitengerechtelijke kosten.

3.4.2

Aan deze vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat zij voor het verzorgen van de uitvaart een overeenkomst van opdracht met [geïntimeerde] heeft gesloten.

3.4.3

[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.4.4

In het vonnis waartegen beroep is ingesteld heeft de rechtbank de vordering van [appellante] afgewezen. Zij heeft kort gezegd het volgende overwogen. De ondertekening van de kostenopgave door [geïntimeerde] leidt er niet toe dat tussen [appellante] en [geïntimeerde] een verbintenis tot stand is gekomen. Er zijn daarnaast geen feiten en omstandigheden door [appellante] gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [geïntimeerde] zich persoonlijk aansprakelijk stelde voor de kosten van de uitvaart.

3.5

[appellante] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vordering.

3.6

Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. De grieven I, II en III zijn gericht tegen de overwegingen op grond waarvan de rechtbank – kort gezegd – geen overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] heeft aangenomen. Grief IV is gericht tegen een overweging van de rechtbank, inhoudende dat tussen [appellante] en mevrouw [erflater] wél een overeenkomst tot stand is gekomen, welke overeenkomst niet aan de vordering ten grondslag is gelegd. Met deze grieven wordt het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd.

3.7

Volgens [appellante] was [geïntimeerde] haar opdrachtgever, omdat [geïntimeerde] haar na het overlijden van [erflater] heeft benaderd om de uitvaart te verzorgen en vanwege de ondertekening van de kostenopgave van 16 juni 2011 door [geïntimeerde]. Van een eerder al met mevrouw [erflater] gesloten overeenkomst van opdracht tot verzorgen van de uitvaart kan volgens [appellante] geen sprake zijn, omdat volgens haar een wilsverklaring die bestemd is een regeling te treffen in geval van overlijden alleen bij testament en niet bij overeenkomst kan worden aangegaan.

3.8

[geïntimeerde] voert als verweer aan dat er met betrekking tot het verzorgen van de uitvaart van mevrouw [erflater] maar één overeenkomst tot stand is gekomen: die tussen mevrouw [erflater] en [appellante]. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij het volgende aangevoerd. Al op 24 februari 2011 zijn mevrouw [erflater] en [appellante] overeengekomen dat [appellante] de uitvaart zou verzorgen, tegen de betalingscondities die door [appellante] op 28 februari 2011 aan [erflater] zijn bevestigd. Aan die overeenkomst is ook al uitvoering gegeven doordat [appellante] aan [erflater] enveloppen heeft verstrekt voor de te verzenden rouwkaarten, zodat [erflater] deze nog zelf kon schrijven. [geïntimeerde] heeft als executeur-testamentair haar handtekening op de kostenopgave van 16 juni 2011 gezet. Zij heeft met het plaatsen van die handtekening geen overeenkomst willen sluiten of gesloten.

3.9

Het hof begrijpt uit de stellingen van partijen dat, voor zover de door mevrouw [erflater] afgesloten uitvaartverzekering en de omvang van haar nalatenschap daartoe de ruimte boden, de kosten van de uitvaart daaruit reeds gedeeltelijk zijn voldaan. Als gezegd, heeft [geïntimeerde] de nalatenschap beneficiair aanvaard. Dit brengt mee dat [appellante] alleen verhaal heeft op de nalatenschap (die ontoereikend is) maar in beginsel geen verhaal heeft op het privé-vermogen van [geïntimeerde] (als erfgename onder algemene titel). [appellante] heeft er - kennelijk gelet op het voorgaande - voor gekozen om [geïntimeerde] voor het resterende deel van de kosten van de uitvaart aan te spreken op grond van een (nieuwe) overeenkomst van opdracht die [geïntimeerde], volgens [appellante], zélf met haar is aangegaan.

3.10

De vraag die dus centraal staat, is of tussen [geïntimeerde] als opdrachtgever en [appellante] als opdrachtnemer een overeenkomst tot het verzorgen van de uitvaart van mevrouw [erflater] tot stand is gekomen. Hetgeen het hof in het navolgende overweegt, geldt voor alle door [appellante] aan [geïntimeerde] in rekening gebrachte posten, met uitzondering van de post ‘bloemenmand met veldboeket’. Op die post zal het hof in overweging 3.16 afzonderlijk ingaan.

3.11

Of [geïntimeerde] en [appellante] een overeenkomst hebben gesloten, dient te worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van de bespreking van 24 februari 2001 en hetgeen partijen daarbuiten nog over en weer hebben verklaard, hoe zij zich over en weer hebben gedragen en hetgeen zij, rekening houden met de wederzijdse belangen, redelijkerwijs uit die verklaringen en gedragingen mochten begrijpen en verwachten. Daarbij dient ook te worden beoordeeld welke betekenis toekomt aan de door [appellante] verzonden kostenopgaven en de ondertekening door [geïntimeerde] van de kostenopgave van 16 juni 2011.

3.12

De bespreking van 24 februari 2011 vond op initiatief van mevrouw [erflater] plaats, omdat zij wilde dat [appellante] de uitvaart zou verzorgen. Daarbij zijn de vorm en prijs van de uitvaart besproken. [geïntimeerde] en haar zus waren bij die bespreking aanwezig. Het hof neemt op grond van de onbetwiste stellingen van [geïntimeerde] als vaststaand aan dat mevrouw [erflater] tijdens die bespreking aan [appellante] het volgende heeft verteld: mevrouw [erflater] had een uitvaartverzekering, maar deze verzekering was niet toereikend om alle kosten te dekken en het restant zou komen uit de verkoop van het huis van [erflater]. Uit hetgeen over en weer is gesteld, blijkt niet dat een mogelijke eigen contractuele aansprakelijkheid van [geïntimeerde] tijdens die bespreking aan de orde is geweest. Het hof gaat er daarom van uit dat daar niet over is gesproken en dat partijen er (naar later blijkt: ten onrechte) van uit zijn gegaan dat de verzekering en de nalatenschap toereikend zouden zijn om de kosten van de uitvaart daaruit te voldoen. Er bestond dus ook geen noodzaak voor [geïntimeerde] om zichzelf te binden. Na het overlijden van mevrouw [erflater] moest uit de aard der zaak iemand anders dan [erflater] het contact met [appellante] voortzetten (uitvoeren). Dat [geïntimeerde] toen contact met [appellante] heeft opgenomen, en dat [geïntimeerde] heeft meegewerkt aan de uitvoering, maakt haar nog geen opdrachtgever. [appellante] hecht verder veel belang aan de kostenopgave van 16 juni 2011, die zij ter attentie van [geïntimeerde] naar het adres van de overledene heeft verzonden en aan de ondertekening van dat stuk door [geïntimeerde]. Het verstrekken van de kostenopgave moet hier worden aangemerkt als een uitvoeringshandeling en kan niet met een (nieuwe) opdrachtbevestiging gelijk worden gesteld. In dit verband is mede van belang dat [appellante] [geïntimeerde] geen (schriftelijke) overeenkomst van opdracht heeft toegezonden, zodat [geïntimeerde] niet hoefde te verwachten dat haar eigen vermogen (behoudens hetgeen zij onder algemene titel had geërfd) zou kunnen worden aangesproken.

3.13

Uit de inhoud van de bespreking van 24 februari 2011 mocht [appellante] niet afleiden dat [geïntimeerde] zich zelf contractueel tegenover [appellante] wilde binden. Uit de omstandigheid dat [geïntimeerde] na het overlijden van haar moeder contact met [appellante] heeft opgenomen om de uitvaart te verzorgen en dat zij de (ten opzichte van de eerder aan [erflater] verstuurde opgave slechts op ondergeschikte onderdelen aangepaste) prijsopgave heeft ondertekend, mocht [appellante] evenmin afleiden dat [geïntimeerde] daarmee ook zelf een overeenkomst van opdracht met haar wenste aan te gaan voor het verzorgen van de uitvaart van haar moeder.

3.14

Het hof komt dus tot de conclusie dat tussen [geïntimeerde] en [appellante] geen overeenkomst van opdracht tot het verzorgen van het uitvaart van [erflater] tot stand is gekomen.

3.15

[appellante] heeft bij akte nog een door [geïntimeerde] ondertekend verzoek tot het begraven van mevrouw [erflater] overgelegd. Het verzoek, gedateerd 15 juni 2011, is gericht aan de protestantse gemeente te [plaats]. Toelichting bij het in het geding gebrachte stuk ontbreekt. Het verzoek van [geïntimeerde] aan de kerk leidt niet tot een ander oordeel omtrent de vraag of [geïntimeerde] aan [appellante] een opdracht heeft verstrekt.

3.16

Voor het verzorgen van de bloemen geldt in afwijking van het voorgaande dat [geïntimeerde] daar wél opdracht toe aan [appellante] heeft verstrekt. Aanvankelijk was de bedoeling dat de nabestaanden zelf de bloemen zouden verzorgen en zo is dat ook nog in de kostenopgave van 16 juni 2011 opgenomen. Nadien heeft [geïntimeerde] echter nog een bloemenmand met veldboeket bij [appellante] besteld. Dit is door [appellante] aangevoerd en wordt door [geïntimeerde] ook niet betwist. De prijs die daarvoor in rekening wordt gebracht, te weten € 120,00, staat evenmin ter discussie. Deze dient nog door [geïntimeerde] te worden betaald.

3.17

De eerste drie grieven treffen slechts doel voor zover deze zien op de post ‘bloemenmand met veldboeket’ van € 120,00. Dat leidt wel tot vernietiging van het vonnis, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van dit bedrag, te verhogen met de daarover gevorderde wettelijke rente. Gelet op de wanverhouding tussen de gevorderde buitengerechtelijke kosten en het toegewezen bedrag, worden die kosten niet redelijk geacht en zullen deze worden afgewezen.

3.18

De vierde grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat tussen mevrouw [erflater] en [appellante] wél een overeenkomst tot stand is gekomen. Wat betreft de redenering van [appellante] dat een overeenkomst waarbij mevrouw [erflater] zelf als opdrachtgever optrad onbestaanbaar is, omdat uitsluitend bij testament een regeling kan worden getroffen voor het geval van overlijden, overweegt het hof het volgende. Mogelijk is deze redenering van [appellante] op artikel 4:4 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek gestoeld, maar die bepaling staat alleen in de weg aan overeenkomsten die ertoe strekken over het geheel of een evenredig deel (bijvoorbeeld de helft of een kwart) van een opengevallen nalatenschap te beschikken. Die bepaling speelt in deze zaak geen rol. Er is ook geen ander beletsel tegen het sluiten van een overeenkomst tot het verzorgen van de uitvaart van de opdrachtgever zelf door de aanstaand te overlijden persoon, ook niet indien vooraf duidelijk is dat de bedoeling is dat deze uitvaart uit de nalatenschap zou worden betaald. Het hof zal die grief hier niet verder bespreken, omdat [appellante] daarbij geen belang heeft. [appellante] heeft aansprakelijkheid van [geïntimeerde] als erfgenaam op grond van een overeenkomst tussen [appellante] en mevrouw [erflater] namelijk uitdrukkelijk niet aan de vordering ten grondslag gelegd.

3.19

Hoewel slechts een klein deel van de vordering in hoger beroep alsnog wordt toegewezen, leidt dit tot vernietiging van het vonnis. De rechtbank heeft de vordering immers volledig afgewezen. [appellante] geldt gelet op de zeer beperkte hoogte van het toegewezen bedrag ten opzichte van het gevorderde bedrag niettemin als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, alsook in de door [geïntimeerde] gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskostenveroordeling.

4 De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis van 6 februari 2013;

en opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 120,00 (zegge: honderdtwintig euro) aan [appellante], te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 15 oktober 2011 tot de dag der voldoening;

wijst af hetgeen [appellante] meer of anders heeft gevorderd;

veroordeelt [appellante] in de proceskosten, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 299,00 aan verschotten en op € 632,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;

bepaalt dat de aan [geïntimeerde] te betalen bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;

verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, W.H.B. den Hartog Jager en J.F.M. Pols en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 januari 2015.

griffier rolraadsheer

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.