De grief richt zich kort weergegeven tegen het oordeel van de kantonrechter dat de schade bestaande uit de restschuld uit Overeenkomst II geheel door Dexia moet worden gedragen.
Dexia stelt dat in verband met haar zorgplichtschending twee derde deel van de op de eindafrekening van 11 september 2003 vermelde restschuld en van de betaalde termijnen ter zake Overeenkomst II voor rekening van Dexia komt en dat op grond van het bepaalde in artikel 6:101 BW een derde deel van deze schadeposten voor rekening van [geïntimeerde] dient te blijven. Het voordeel dat [geïntimeerde] heeft genoten uit hoofde van Overeenkomst I en de uitgekeerde dividenden ter zake Overeenkomst II dienen op de voet van artikel 6:100 BW op de schade in mindering te strekken.
Dexia heeft het door haar in hoger beroep gevorderde in de bij memorie van grieven overgelegde productie 19 als volgt berekend:
Dexia heeft het voordeel (het resultaat) dat [geïntimeerde] heeft genoten uit Overeenkomst I berekend op € 22.727,05 (batig saldo € 69.558,69 minus betaalde termijnen € 46.831,64). Dexia heeft het voordeel van € 22.727,05 en de uitgekeerde/verrekende dividenden tot een bedrag € 11.452,71 (€ 10.830,97 plus € 621,74) vervolgens in mindering gebracht op de volgens Dexia betaalde termijnen uit overeenkomst II van € 45.534,19, waarna een bedrag resteerde van € 11.354,43.
Op de openstaande post van € 45.473,52 ter zake Overeenkomst II (restschuld € 45.940,68 minus verrekend dividend € 467,26) is vervolgens twee derde deel (66,67%) van de restschuld van € 45.940,68, zijnde € 30.628,65, en twee derde deel (66,67%) van voormeld bedrag van € 11.354,43, zijnde 7.569,62, in mindering gebracht, waarna, aldus Dexia, een door [geïntimeerde] te betalen bedrag resteert van € 7.276,78.
6.9.1
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 5 juni 2009 (HR:2009:BH 2811, BH2815 en BH2822) uitgangspunten en het beoordelingskader neergelegd met betrekking tot de behandeling van en de beslissing in effectenleasezaken.
Uit deze arresten volgt dat op een professionele dienstverlener bij het aanbieden van producten als de onderhavige zowel een waarschuwingsplicht als een onderzoeksplicht rust teneinde te voorkomen dat de afnemer door het aangaan van de desbetreffende verplichtingen lichtvaardig ongewenste risico's of een te zware financiële last op zich neemt.
De verplichting van aanbieders van effectenleaseproducten de afnemer bij het aangaan van de overeenkomst indringend te waarschuwen voor het restschuldrisico strekt ertoe de potentiële particuliere wederpartij te informeren over en te waarschuwen tegen het lichtvaardig op zich nemen van onnodige risico's of van risico's die hij redelijkerwijze niet kan dragen. Op de aanbieder van effectenleaseproducten rust voorts de verplichting om alvorens de effectenlease-overeenkomst aan te gaan inlichtingen in te winnen over de financiële positie van de afnemer teneinde na te gaan of deze destijds naar redelijke verwachting de uit de overeenkomst voortvloeiende (periodieke) betalingsverplichtingen zou kunnen (blijven) voldoen.
6.9.2
Uit genoemde arresten volgt dat in een geval waarbij de aanbieder van effectenlease-overeenkomsten beide op hem rustende zorgplichten heeft geschonden deze in beginsel als schade dient te vergoeden de nadelige financiële gevolgen voor de afnemer van het aangaan van de overeenkomst. Onder die schade wordt niet alleen de gerealiseerde restschuld begrepen, maar tevens de reeds betaalde rente, aflossingen en eventuele kosten.
Daarbij zal als uitgangspunt kunnen dienen dat deze nadelige financiële gevolgen mede het gevolg zijn van aan de afnemer toe te rekenen omstandigheden, daarin bestaande dat uit de effectenlease-overeenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat werd belegd met geleend geld, dat de overeenkomst voorzag in een geldlening, dat over die lening rente moest worden betaald en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald, ongeacht de waarde van de effecten op het tijdstip van verkoop daarvan.
Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat van de afnemer mag worden verwacht dat hij alvorens de overeenkomst aan te gaan, zich redelijke inspanningen getroost om de effectenlease-overeenkomst te begrijpen. Er zal dan grond zijn voor vermindering van de vergoedingsplicht van de aanbieder in evenredigheid met de mate waarin de aan de aanbieder en de aan de afnemer toe te rekenen omstandigheden moeten worden geacht te hebben bijgedragen aan het ontstaan van deze schade, en vervolgens zal moeten worden onderzocht of op grond van de billijkheid een andere verdeling gerechtvaardigd is.
Bij de toepassing van de maatstaf van art. 6:101 BW zullen fouten van de afnemer die uit lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht voortvloeien in beginsel minder zwaar wegen dan fouten aan de zijde van de aanbieder waardoor deze in de zorgplicht is tekortgeschoten.
In voormelde arresten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat indien de aanbieder tekort is geschoten in beide zorgplichten, terwijl de financiële verplichtingen uit de overeenkomst voor de afnemer een onaanvaardbaar zware financiële last vormen, tot uitgangspunt kan worden genomen dat 40% van zowel de restschuld als van het saldo van de inleg (betaalde termijnen, aflossingen, ontvangen dividend etc.) voor rekening van de afnemer worden gelaten, zodat de verplichting tot schadevergoeding van de aanbieder in de gegeven situatie tot 60% van de nadelige gevolgen is beperkt.
De Hoge Raad heeft in genoemd arrest van 5 juni 2009 (HR:2009:BH2815, rov. 4.1) beslist dat bij de beoordeling van geschillen omtrent effectenleaseproducten uiteindelijk in individuele zaken niet in onbeperkte mate kan worden geabstraheerd van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van het desbetreffende product, de wijze waarop dit product is aangeboden en de persoonlijke omstandigheden van de afnemer van het product.
6.9.3
Het hof Amsterdam heeft in zijn arresten van 1 december 2009 (GHAMS:2009: BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983) - kort weergegeven - als volgt geoordeeld. In het geval de aanbieder van effectenleaseproducten tekort is geschoten in zowel de waarschuwings- als de onderzoeksplicht, terwijl de financiële positie van de afnemer destijds van dien aard was dat de financiële verplichtingen uit de overeenkomst voor de afnemer een onaanvaardbaar zware financiële last vormen, zal op grond van het bepaalde in artikel 6:101 BW de vergoedingsplicht van de aanbieder in beginsel - behoudens bijzondere, van de betrokken individuele zaak afhankelijke omstandigheden die tot een andere schadeverdeling aanleiding kunnen geven - moeten worden verminderd. Deze vermindering houdt in dat de aanbieder een derde deel van de schade, bestaande uit de gerealiseerde restschuld enerzijds en betaalde rente en eventuele aflossingen anderzijds, niet hoeft te vergoeden. De verplichting tot schadevergoeding van de aanbieder is dus tot twee derde deel van de nadelige gevolgen beperkt.
6.9.4
Het hof Amsterdam heeft in voormelde arresten van 1 december 2009 aan de hand van een door dat hof ontwikkelde algemene formule beoordeeld of de uit de overeenkomst tot effectenlease voortvloeiende financiële verplichtingen naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware last op de wederpartij van Dexia legden. Het hof Amsterdam heeft in het eerstgenoemde arrest van 1 december 2009 (GHAMS:2009: BK4978) geoordeeld dat het genoten voordeel uit eerdere effectenlease-overeenkomsten die met een batig saldo zijn geëindigd, bij de vaststelling van de te vergoeden schade uit de overeenkomsten op de voet van artikel 6:100 BW daarop in mindering moet worden gebracht.
6.9.5
Tegen twee arresten van het hof Amsterdam van 1 december 2009 (GHAMS:2009: BK4978 en BK4981) is cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft bij arresten van 29 april 2011 (HR:2011:BP4003 en BP4012) het beroep tegen die arresten verworpen.
De Hoge Raad heeft in beide arresten geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last, de rechter mag uitgaan van een algemene formule aan de hand waarvan de financiële ruimte van de afnemer wordt getoetst, mits die formule voldoende ruimte laat om ook met individuele omstandigheden van de afnemer rekening te houden. In het arrest van 29 april 2011 (HR: 2011:BP4003) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het uitgangspunt van het hof Amsterdam in het arrest van 1 december 2009 (GHAMS:2009:4981) dat bij de beantwoording van de vraag of de overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legde, alle verplichtingen moeten worden meegewogen die deze op grond van de overeenkomst diende na te komen, ervan uitgaande dat de overeenkomst tot de overeengekomen einddatum, dus gedurende de gehele overeengekomen looptijd, in stand zou blijven, juist is.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 29 april 2011 (HR:2011:BP4012, rov. 4.4) geoordeeld dat in gevallen waarin onderzoek zou hebben uitgewezen dat de overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer zou hebben gelegd - en Dexia daarom gehouden was het aangaan van de overeenkomst aan de afnemer te ontraden - het te verrekenen voordeel op de totale schade (betaalde inleg en restschuld) in mindering moet worden gebracht, voordat op het dan resterende bedrag de vermindering wegens eigen schuld wordt toegepast.