Het hof overweegt ten aanzien van de gevorderde schorsing als volgt.
Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] geen rechtens te respecteren belang erbij om het relatiebeding ook te betrekken op gemeenschappelijke cliënten, zoals gemeenten, hypotheekverstrekkers, bankinstellingen en makelaars. Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze cliënten bij allerlei verschillende notariskantoren in de regio voorkomen en vaak niet zelf de keuze voor een bepaald notariskantoor maken nu het meestal de koper/hypotheekgever is die die keuze maakt. Dit laatste is op zichzelf niet door [appellante] weersproken.
[appellante] heeft haar belang bij handhaving van het relatiebeding ook ten aanzien van gemeenschappelijke cliënten onderbouwd met een beroep op de directe concurrentie die zij van het nabijgelegen kantoor van [Notarissen 2] ondervindt en de reële vrees voor benadeling indien [geïntimeerde] zijn eerder bij (de rechtsvoorgangster van) [appellante] opgedane kennis en ervaring zal gaan inzetten ten behoeve van deze gemeenschappelijke cliënten bij [Notarissen 2]. Gelet op de hiervoor in r.o. 4.6 vermelde strekking van het relatiebeding is het hof voorshands van oordeel dat deze omstandigheden niet meebrengen dat het relatiebeding in de door [appellante] voorgestane zin moet worden gehandhaafd. Anders dan geldt ten aanzien van exclusieve cliënten kunnen gemeenschappelijke cliënten, bij gebreke van een door deze instellingen of ondernemingen gemaakte specifieke keuze voor een bepaald kantoor, niet zonder meer tot het te beschermen bedrijfsdebiet van de onderneming van de voormalig werkgever worden gerekend. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat deze cliënten (of een aantal daarvan) niettemin geacht moeten worden zich in het bijzonder te richten op de praktijk van [appellante] of dat daartoe in het verleden ook specifiek daarop gerichte acquisitie inspanningen zijn verricht, zijn in de onderhavige zaak niet gesteld of gebleken. Bij die stand van zaken valt niet in te zien welk redelijk doel is gediend met handhaving van het relatiebeding ten aanzien van die cliënten die vóór 1 januari 2014 ook reeds door [Notarissen 2] werden bediend. Dat de indiensttreding van [geïntimeerde] bij [Notarissen 2] ertoe kan leiden dat er mogelijk meer notariële zaken door (oorspronkelijk) gemeenschappelijke cliënten bij dat kantoor worden aangebracht, is naar het oordeel van het hof een normaal gevolg van vrije concurrentie waartegen het relatiebeding geen bescherming biedt of behoort te bieden. Dat [geïntimeerde] zichzelf of [Notarissen 2] een positie verschaft waarbij sprake is van ongerechtvaardigd voordeel in het concurrerend handelen, kan ten aanzien van het werken voor gemeenschappelijke cliënten in het onderhavige geval niet worden aangenomen.
Het hof acht daarbij verder van belang dat [geïntimeerde] in september 2013 zelf door [appellante] is aangeraden om in verband met de onzekere financiële positie van het kantoor uit te kijken naar een andere baan. Met betrekking tot de omstandigheden waaronder het beding is tot stand gekomen, is daarnaast in aanmerking te nemen dat er geen relatiebeding heeft gegolden gedurende de periode dat [geïntimeerde] werkzaam was voor De Notaris B.V. en dat het beding eerst in het kader van de overname van deze praktijk door [appellante] is bedongen en slechts korte tijd heeft gegolden in verhouding tot het aantal jaren dat [geïntimeerde] bij de rechtsvoorgangster van [appellante] werkzaam is geweest. Ten slotte is tussen partijen niet in geschil dat [geïntimeerde] zonder de gevorderde schorsing bij zijn huidige werkgever een groot aantal (regionale) klanten niet zal kunnen bedienen en dat hij daardoor in de uitoefening van zijn functie van notarisklerk bij [Notarissen 2] in belangrijke mate wordt belemmerd.
Op grond van het voorgaande is het hof dan ook voorshands van oordeel dat bij gebreke van een voldoende rechtens te respecteren belang van [appellante] [geïntimeerde] onbillijk door het relatiebeding wordt benadeeld voor zover het hem op grond van dit beding niet is toegestaan gedurende een jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij [Notarissen 2] werkzaam te zijn voor cliënten van [appellante] die vóór 1 januari 2014 ook al door [Notarissen 2] werden bediend. De overige door [appellante] nog aangevoerde omstandigheden, waaronder dat [geïntimeerde] voldoende mogelijkheden heeft om buiten het werkgebied van Peel en Maas werkzaam te zijn en dat aan [geïntimeerde] de mogelijkheid is geboden bij een andere vestiging van [appellante] werkzaam te zijn (vgl. e-mailbericht van 18 december 2013, vermeld hiervoor in rov. 4.1.5), zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.