Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ5791

Gerechtshof 's-Hertogenbosch
17-05-2011
24-05-2011
HD 200.046.373
Civiel recht
Hoger beroep

Geen ongeschikt punt ( 6:225 lid 2 BW);

ongerechtvaardigde verrijking (6:212 BW).

Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer HD 200.046.373

arrest van de zesde kamer van 17 mei 2011

in de zaak van

CARDIF SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

appellante,

advocaat: mr. V. Kortenbach,

tegen:

[X.],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

advocaat: mr. drs. P.J.W. Vermunt,

op het bij exploot van dagvaarding van 16 oktober 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 30 september 2009 tussen appellante - Cardif - als eiseres en geïntimeerde - [X.]- als gedaagde.

1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 200618/HA ZA 09-358)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij memorie van grieven, voorzien van producties, heeft Cardif vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing alsnog van al hetgeen in eerste aanleg is gevorderd.

2.2. Bij memorie van antwoord, voorzien van een productie, heeft [X.] de grieven bestreden.

2.3. Vervolgens heeft Cardif zich bij akte uitgelaten op 30 maart 2010 en heeft [X.] hierop bij antwoordakte van 27 april 2010 gereageerd.

2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

3. De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4. De beoordeling

4.1. In overweging 3.1. (onder a. tot en met j.) heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Hiertegen zijn geen grieven gericht, zodat deze feiten ook het hof tot uitgangspunt strekken. Voorts staan nog enkele andere feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Voor de leesbaarheid van dit arrest zal het hof hierna een overzicht geven van de relevante feiten.

a. [X.] is een koopovereenkomst aangegaan die strekt tot verkrijging in eigendom van de woning [perceel] te [plaatsnaam].

b. [X.] heeft op 30 januari 2008 een “Verklaring t.b.v. garantiestelling” (hierna: de verklaring, prod. 1 inl. dagv.) ondertekend met het oog op een door Cardif te stellen garantie.

c. De verklaring is gericht op de totstandkoming van een door [X.] met Cardif te sluiten overeenkomst (hierna: de overeenkomst tussen Cardif en [X.]) waarbij Cardif zich garant stelt jegens de verkoper van de woning (hierna: de verkoper) tot betaling van een bedrag van € 15.100,-- (hierna: het garantiebedrag), te voldoen door Cardif op eerste verzoek van de notaris betrokken bij de overdracht van de woning (hierna: de notaris).

d. In de verklaring is als einddatum 26 maart 2008 vermeld.

e. In de verklaring is een contragarantie (hierna: de contragarantie) opgenomen, waarin [X.] zich verplicht tot betaling aan Cardif van al hetgeen Cardif uit hoofde van de garantiestelling heeft betaald.

f. Door Cardif is een “Garantiestelling waarborgsom” (hierna: de garantiestelling, prod. 1 inl. dagv.) opgemaakt, waarin Cardif verklaart zich voor koper garant te stellen ten behoeve van de verkoper en waarin is vermeld dat de garantie geldig is tot en met 1 mei 2008.

g. Op de overeenkomst tussen Cardif en [X.] zijn de Algemene Verzekeringsvoorwaarden GS0606 (prod. 2 bij memorie van grieven, hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing.

h. Een brief van 21 maart 2008 van de makelaar van de verkoper aan [X.] (prod. 4 bij memorie van grieven) luidt, voor zover hier relevant als volgt:

“(…) Via uw tussenpersoon (…) heb ik op 15 maart jl. een mail mogen ontvangen dat u de koopovereenkomst met betrekking tot [perceel] te [plaatsnaam] moet ontbinden omdat er geen financiering voor u mogelijk is. (…) Omdat uw tussenpersoon namens u de koop ontbindt, gaat Aramis (toevoeging hof: de verkoper) akkoord met het ontbinden van de onderhavige koopovereenkomst (…).U bent aan Aramis 10% van de koopsom verschuldigd, zijnde een bedrag van 15.100,00 euro. Dit bedrag staat gelijk aan de al door u afgegeven bankgarantie. Aramis wenst binnen 14 dagen dit bedrag te hebben ontvangen. (…)”

i. Bij brief van 1 april 2008 is door een medewerker van de notaris aan Cardif verzocht om over te gaan tot uitbetaling van het garantiebedrag aan de notaris.

j. Naar aanleiding van genoemd verzoek, is Cardif overgegaan tot uitbetaling van het garantiebedrag op de derdengeldrekening van de notaris, ten behoeve van de verkoper.

k. Bij brief van 15 april 2008 heeft Cardif [X.] op de hoogte gesteld van het inroepen van de garantie door de notaris.

l. Cardif heeft bij brief van 23 oktober 2008 aan [X.] verzocht om, ter nakoming van haar verplichtingen uit de contragarantie, het garantiebedrag aan Cardif te betalen.

4.2. In eerste aanleg vordert Cardif -kort gezegd- [X.] te veroordelen om aan Cardif te betalen een bedrag van € 15.100,-- en een bedrag van € 200,--, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldag van de vordering tot aan de voldoening, alsmede te vermeerderen met een bedrag ad € 780,-- (inclusief BTW) aan buitengerechtelijke kosten. Cardif heeft aan de vordering in hoofdsom ad € 15.100,-- primair ten grondslag gelegd dat [X.] haar verplichtingen uit hoofde van de contragarantie niet is nagekomen en subsidiair dat [X.] ongerechtvaardigd is verrijkt tot genoemd bedrag. Ter onderbouwing van de vordering inzake de buitengerechtelijke kosten beroept Cardif zich op de algemene voorwaarden en voert zij aan dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht.

4.3. Nadat [X.] verweer heeft gevoerd, heeft de rechtbank in het bestreden vonnis de vordering ad € 200,-- ter zake verschuldigde premies uit hoofde van de overeenkomst tussen Cardif en [X.], vermeerderd met wettelijke rente als onbetwist toegewezen en de vordering van Cardif voor het overige afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank ten aanzien van de vordering in hoofdsom ad € 15.100,-- -kort samengevat- geoordeeld dat partijen zijn overeengekomen dat de overeenkomst tussen Cardif en [X.] zou eindigen op 26 maart 2008 en niet op de op de garantiestelling vermelde einddatum van 1 mei 2008, zodat de uitbetaling door Cardif na 26 maart 2008 niet kan worden aangemerkt als een betaling uit hoofde van de overeenkomst tussen Cardif en [X.]. Derhalve is [X.] naar het oordeel van de rechtbank niet tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de contragarantie. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van [X.]. De gevorderde buitengerechtelijke kosten heeft de rechtbank afgewezen, onder verwijzing naar de inhoud van de toepasselijke algemene voorwaarden en de uitkomst van het geding.

4.4. Geen grief is gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van de vordering ad € 200,--, zodat het bestreden vonnis voor zover het betrekking heeft op die vordering, niet aan het oordeel van het hof is onderworpen. De grieven zijn gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van zowel de vordering van in hoofdsom € 15.100,--, vermeerderd met de wettelijke rente, als de vordering inzake de buitengerechtelijke kosten. Het hof zal de grieven tegen de afwijzing van de vordering ad € 15.100,-- gezamenlijk behandelen. Daarna komen de grieven tegen de afwijzing van de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten aan de orde.

4.5. Cardif legt - kort samengevat - aan haar vordering ten grondslag dat [X.] haar verplichtingen uit hoofde van de contragarantie dient na te komen, aangezien de betaling van het garantiebedrag door Cardif op de derdengeldrekening van de notaris een betaling is uit hoofde van de overeenkomst tussen Cardif en [X.]. In dit verband stelt Cardif dat de einddatum van de garantie een ondergeschikt punt is zoals bedoeld in artikel 6:225 lid 2 BW. Cardif stelt verder dat [X.] in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid c.q. artikel 6:2 BW, door een beroep te doen op het verstrijken van de eindtermijn van de overeenkomst tussen Cardif en [X.]. Voorts brengt Cardif naar voren dat [X.] ongerechtvaardigd is verrijkt met een bedrag ter grootte van het garantiebedrag, waarvoor de verkoper Cardif heeft aangesproken. Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten beroept Cardif zich op de algemene voorwaarden en stelt zij daarnaast dat er sprake is van redelijke kosten ter voldoening buiten rechte, zoals genoemd in artikel 6:96 lid 2 sub c BW.

4.6. Het verweer van [X.] houdt in dat zij niet is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit hoofde van de contragarantie omdat de einddatum van de overeenkomst tussen Cardif en [X.], 26 maart 2008, verstreken was toen de notaris ten behoeve van de verkoper jegens Cardif de garantie inriep. [X.] betwist dat zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld. Voorts voert zij aan dat zij niet ongerechtvaardigd is verrijkt als gevolg van de betaling door Cardif ten behoeve van de verkoper. Voor zover dit toch het geval zou zijn, is de omvang van de verrijking niet zonder meer gelijk aan het door Cardif betaalde garantiebedrag, aldus [X.]. Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten voert [X.] aan dat er geen sprake is van werkzaamheden van de kant van Cardif, die een dergelijke vergoeding rechtvaardigen.

4.7. Het hof dient te beoordelen wat de einddatum is van de overeenkomst tussen Cardif en [X.]. [X.] heeft met het verzenden van de ingevulde verklaring een aanbod gedaan aan Cardif. Cardif heeft dit aanbod aanvaard. De in de garantiestelling vermelde einddatum 1 mei 2008 stemt echter niet overeen met de in de verklaring vermelde einddatum 26 maart 2008.

4.8. Cardif betoogt dat de einddatum van de overeenkomst tussen Cardif en [X.] een ondergeschikt punt is, zodat de door Cardif bij aanvaarding op de garantiestelling vermelde, van het aanbod van [X.] (26 maart 2008) afwijkende, einddatum 1 mei 2008 ook de tussen partijen overeengekomen einddatum is. Anders dan Cardif, is het hof van oordeel dat de einddatum van de overeenkomst tussen Cardif en [X.] niet kan worden aangemerkt als een ondergeschikt punt zoals bedoeld in artikel 6:225 lid 2 BW. Die einddatum bepaalt immers de duur van de tussen partijen geldende, essentiële betalingsverplichtingen (garantie en contragarantie). Dat de einddatum over het algemeen ook van substantieel belang is voor de verkopende partij die een behoorlijke garantiestelling wenst, neemt niet weg dat voor [X.] de duur van de wederzijdse verplichtingen tussen haar en Cardif relevant is. Nog daargelaten of Cardif terecht stelt dat [X.], ongeacht de einddatum van de tussen [X.] en Cardif gesloten overeenkomst, bij een aan [X.] te verwijten ontbinding van de koopovereenkomst, in elk geval een bedrag ter grootte van het garantiebedrag verschuldigd is aan ofwel Cardif ofwel de verkoper, kan deze stelling niet tot een ander oordeel leiden. Zoals ook blijkt uit het betoog van [X.], is het voor haar relevant wie haar schuldeiser is en dit kan samenhangen met de einddatum van de overeenkomst tussen Cardif en [X.]. Nu het beroep van Cardif op de einddatum als ondergeschikt punt faalt, kan niet op grond van de op de garantiestelling vermelde einddatum 1 mei 2008 worden geoordeeld dat dit de einddatum is van de overeenkomst tussen Cardif en [X.].

Voorts wordt, onder verwijzing naar het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 3.6. van het bestreden vonnis, waartegen door Cardif niet is gegriefd, nog in aanmerking genomen dat [X.] door Cardif niet op de hoogte is gesteld van de inhoud van de garantiestelling. Ook gelet hierop kan van aanvaarding door [X.] van de einddatum 1 mei 2008 geen sprake zijn.

4.9. Afgezien van het betoog over de einddatum als ondergeschikt punt, stelt Cardif niets over een einddatum van 1 mei 2008 en betwist zij de door [X.] op de verklaring ingevulde einddatum van 26 maart 2008 niet. Derhalve is de einddatum van de overeenkomst tussen Cardif en [X.] 26 maart 2008.

4.10. De op de verklaring vermelde tekst van de contragarantie luidt, voor zover hier relevant:“door afgifte van onderstaande contragarantie verbindt de Koper (hof: bedoeld wordt [X.]) zich hoofdelijk tegenover de Verzekeraar (hof: bedoeld wordt Cardif): A. op eerste verzoek van de Verzekeraar aan de Verzekeraar te betalen al hetgeen de Verzekeraar uit hoofde van deze garantiestelling heeft betaald (…).” Tussen partijen is niet in geschil dat een verzoek door de notaris ten behoeve van de verkoper aan Cardif tot uitbetaling van het garantiebedrag, uiterlijk op de einddatum van de garantie door Cardif ontvangen diende te zijn, zodat ook het hof hiervan uit gaat. Het verzoek (van 1 april 2008) van de notaris tot uitbetaling is door Cardif na 26 maart 2008 ontvangen en derhalve nadat de overeenkomst tussen Cardif en [X.] was geëindigd. Gelet op het voorgaande vormde de overeenkomst tussen Cardif en [X.] niet de rechtsgrond voor de betaling door Cardif aan de notaris ten behoeve van de verkoper. Derhalve is het hof met [X.] van oordeel dat de betaling door Cardif geen betaling is (uit hoofde van de garantstelling) als bedoeld in de contragarantie, zodat op [X.] ook geen verplichting uit hoofde van de contragarantie rust om het garantiebedrag aan Cardif te betalen.

4.11. Het hof begrijpt het beroep van Cardif op de redelijkheid en billijkheid als een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW, nu het betrekking heeft op een in de overeenkomst tussen Cardif en [X.] opgenomen bepaling.

Er is slechts sprake van de bedoelde beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, indien het beroep van [X.] op het verstrijken van de einddatum van de overeenkomst tussen Cardif en [X.] in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Genoemde bepaling dient terughoudend te worden toegepast.

Het valt niet in te zien waarom de enkele omstandigheid dat [X.] na ontvangst van brief van 21 maart 2008 van de makelaar van de verkoper niet overging tot betaling van de boete aan de verkoper, het beroep van [X.] op het verstrijken van de met Cardif overeengekomen einddatum naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou maken. Voor zover het betoog van Cardif aldus dient te worden begrepen, dat [X.] er bewust op heeft aangestuurd dat de verkoper de garantie zou inroepen jegens Cardif op een moment dat Cardif [X.] niet meer kon aanspreken op grond van haar verplichtingen uit hoofde van de contragarantie, had Cardif dit in het licht van de betwisting door [X.] nader dienen te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [X.] wist dat de verkoper zich tegenover Cardif nog op de garantie kon beroepen toen de overeenkomst tussen Cardif en [X.] al was geëindigd.

De door Cardif aangevoerde omstandigheid dat de notaris ten behoeve van de verkoper tijdig vóór 26 maart 2008 een beroep zou hebben gedaan op de garantiestelling, indien deze datum daarop zou zijn vermeld, leidt evenmin tot het oordeel dat het beroep van [X.] op het verstrijken van de met Cardif overeengekomen einddatum naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de op de garantiestelling vermelde onjuiste einddatum voor rekening en risico van Cardif dient te komen en dat [X.] zich in beginsel in haar verweer mag beroepen op de juiste, overeengekomen einddatum. De gestelde handelwijze van de notaris is wel relevant in het kader van het beroep op ongerechtvaardigde verrijking en zal bij de beoordeling daarvan nader aan de orde komen.

Gelet op het voorgaande, faalt het beroep van Cardif op artikel 6:248 lid 2 BW en wordt in dit kader niet toegekomen aan bewijslevering.

4.12. Indien de betaling van Cardif ten behoeve van de verkoper er toe heeft geleid dat [X.] ongerechtvaardigd is verrijkt en Cardif is verarmd en er tussen verrijking en verarming voldoende verband bestaat, is [X.] verplicht, voor zover dit redelijk is, aan Cardif de door Cardif geleden schade te vergoeden. Het is aan Cardif om te stellen en, bij voldoende betwisting door [X.], te bewijzen dat aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor een succesvol beroep op ongerechtvaardigde verrijking is voldaan.

4.13. Tussen partijen is niet in geschil dat Cardif door de betaling ten behoeve van de verkoper is verarmd voor een bedrag gelijk aan het garantiebedrag.

4.14. Partijen twisten over de vraag of [X.] ongerechtvaardigd is verrijkt en zo ja, tot welk bedrag. Het hof overweegt als volgt. Als verrijking geldt niet alleen behaald voordeel maar ook afgewend nadeel, zoals betaling door Cardif van een schuld van [X.] aan een derde. De verrijking is ongerechtvaardigd indien daarvoor geen redelijke grond aanwezig is. Bepalend voor het bedrag van de verrijking is het tijdstip van de verrijking.

Vaststaat dat de koopovereenkomst inzake de woning is ontbonden omdat [X.] haar verplichting tot afname van de woning niet is nagekomen. Eveneens staat vast dat hieruit voor [X.] de verplichting voortvloeide om aan de verkoper een boete van € 15.100,-- te betalen. Het was de bedoeling van [X.], de verkoper én Cardif, dat Cardif in een dergelijke situatie het bedrag van deze boete zou betalen op grond van de garantiestelling, met als gevolg dat er voor [X.] een verplichting zou ontstaan om dit bedrag op grond van de contragarantie aan Cardif te betalen. Dat de verkoper [X.] daadwerkelijk zou hebben aangesproken indien Cardif niet zou betalen, blijkt uit de in rechtsoverweging 4.1. onder h aangehaalde brief van 21 maart 2008 van de makelaar van de verkoper aan [X.], waarvan de inhoud door [X.] onvoldoende wordt betwist.

Op de datum van de betaling door Cardif ten behoeve van de verkoper, kon [X.] niet meer door de verkoper worden aangesproken tot betaling van de boete en evenmin kon [X.] nog door Cardif worden aangesproken uit hoofde van de contragarantie. Derhalve is [X.] op de datum van de betaling door Cardif verrijkt voor een bedrag van € 15.100,--. Het hof gaat daarbij uit van de door Cardif in de dagvaarding in eerste aanleg (nr. 7.) en door [X.] niet betwiste betaaldatum 17 april 2008.

De verrijking is niet gerechtvaardigd, nu de grond daarvan uitsluitend is gelegen in de onjuiste vermelding door Cardif van de einddatum 1 mei 2008 op de garantiestelling, welke onjuiste vermelding het mogelijk maakte dat de verkoper tot die datum (en na het verstrijken van de overeenkomst tussen Cardif en [X.]) de garantie zou inroepen. Aldus is voor de verrijking geen redelijke grond aanwezig.

4.15. Het volgens Cardif tussen de verrijking van [X.] en de verarming van Cardif bestaande verband wordt als zodanig door [X.] niet betwist. Derhalve is er voldoende verband tussen de verrijking van [X.] en de verarming van Cardif en is [X.], voor zover dit redelijk is, op grond van de ongerechtvaardigde verrijking schadeplichtig jegens Cardif.

4.16. Ten aanzien van de omvang van de in redelijkheid door [X.] aan Cardif te betalen schadevergoeding wordt als volgt overwogen. De stelling van Cardif dat het door haar (Cardif) betaalde garantiebedrag van € 15.100,-- geheel door [X.] aan haar vergoed dient te worden, wordt door [X.] betwist. Anders dan [X.] aanvoert, kan hier voorbij worden gegaan aan de vraag in hoeverre de verkoper [X.] zou hebben aangesproken indien Cardif op 17 april 2008 niet tot betaling van het garantiebedrag ten behoeve van de verkoper zou zijn overgegaan. Hiertoe wordt als volgt overwogen. Tegenover de onderbouwde stelling van Cardif hierover heeft [X.] slechts betoogd dat het niet relevant is of de notaris dit wel eerder zou hebben gedaan als hij op de hoogte zou zijn geweest van de einddatum van 26 maart 2008. Gelet op deze onvoldoende betwisting door [X.], wordt als vaststaand aangenomen dat indien Cardif conform de bedoeling van [X.] de juiste einddatum 26 maart 2008 op de garantiestelling had vermeld, de notaris tijdig en dus vóór die datum een beroep op de garantie had gedaan. Cardif zou dan, zoals zij onbetwist stelt, tijdig het garantiebedrag ten behoeve van de verkoper hebben betaald. Van een besluit van de verkoper om [X.] al dan niet aan te spreken zou dan geen sprake zijn geweest en [X.] zou uit hoofde van de contragarantie het gehele garantiebedrag aan Cardif verschuldigd zijn geweest. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat het redelijk is dat [X.] wegens ongerechtvaardigde verrijking de door Cardif geleden schade ad € 15.100,-- geheel aan Cardif vergoedt. Derhalve slagen de grieven voor zover zij betrekking hebben op afwijzing van de vordering op basis van ongerechtvaardigde verrijking en zal de vordering van Cardif voor een bedrag van € 15.100,-- worden toegewezen.

4.17. De door Cardif gevorderde wettelijke rente is door [X.] verschuldigd vanaf het moment dat de verbintenis van [X.] tot betaling van de door Cardif geleden schade opeisbaar is. Dit is de datum waarop de verrijking en de verarming hebben plaatsgevonden, derhalve 17 april 2008, zodat de wettelijke rente vanaf die datum verschuldigd is. De grief ten aanzien van de wettelijke rente slaagt.

4.18. In de algemene voorwaarden is bepaald dat [X.] (15% van het garantiebedrag aan) buitengerechtelijke kosten aan Cardif dient te vergoeden, indien [X.] de termijn overschrijdt voor de terugbetaling aan Cardif. Nu de verplichting van [X.] tot betaling van

€ 15.100,-- aan Cardif een verplichting tot schadevergoeding is en niet de contractuele betalingsverplichting zoals bedoeld in de algemene voorwaarden, vloeit uit de algemene voorwaarden geen verplichting voor [X.] voort om buitengerechtelijke kosten aan Cardif te voldoen.

In hoger beroep heeft Cardif de grondslag van haar vordering inzake buitengerechtelijke kosten in die zin aangevuld, dat zij zich tevens beroept op artikel 6:96 lid 2 BW. Als uitgangspunt voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten op deze grondslag geldt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Geoordeeld wordt dat Cardif met de door haar als productie 4 bij inleidende dagvaarding overgelegde brieven voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij werkzaamheden heeft verricht die in overeenstemming met bovengenoemd uitgangspunt voor vergoeding in aanmerking komen. Nu voorts [X.] het door Cardif gevorderde bedrag van € 780,-- als zodanig niet betwist, zal dit bedrag worden toegewezen. De grief ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten slaagt.

4.19. Gelet op al het bovenstaande, slagen de grieven voor zover zij betrekking hebben op de afwijzing van de vordering van Cardif ad € 15.100,-- uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking alsmede voor zover zij de wettelijke rente over voornoemd bedrag en de buitengerechtelijke kosten betreffen. Derhalve dient het bestreden vonnis van 30 september 2009 te worden vernietigd voor zover het genoemde vorderingen betreft en zal het hof in zoverre zelf rechtdoen en genoemde vorderingen van Cardif toewijzen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [X.] worden verwezen in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in appèl.

5. De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis van 30 september 2009 waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen, met betrekking tot de afwijzing van de vorderingen van Cardif ad € 15.100,-- vermeerderd met wettelijke rente en ad € 780,--,

uitsluitend in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [X.] tot betaling aan Cardif van een bedrag van € 15.100,-- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 april 2008 tot de dag van algehele voldoening;

veroordeelt [X.] tot betaling aan Cardif van een bedrag van € 780,--;

veroordeelt [X.] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Cardif worden begroot op € 427,25 aan verschotten en € 904,-- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 565,98 aan verschotten en € 1.341,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep.

Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, C.N.M. Antens en P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 mei 2011.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.