BELASTINGKAMER
Nr. 95/01550
14 juli 2000
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, heeft inzake het beroep van de heer J te M tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te R van de rijksbelastingdienst (hierna de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989 , na de vierde mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 30 juni 2000, gehouden te Roermond, alwaar namens de Inspecteur is verschenen en gehoord mr. R Gillissen en alwaar is geconstateerd dat belanghebbendes gemachtigde met schriftelijk bericht daaromtrent niet is verschenen, heden, 14 juli 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan:
DE BESLISSING
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
DE GRONDEN
1. Ter zitting van 20 november 1999 heeft mevrouw S. die van 1 januari 1 januari 1988 tot 1 april 1988 als caissière in het casino werkzaam is geweest en die op verzoek van belanghebbende door het Hof als getuige is gehoord, het volgende verklaard.
"De verklaring zoals ik die heb opgesteld, is onjuist. Ik heb nooit huur betaald aan de heer
J. Ik heb door dit te verklaren, een grote fout gemaakt. De fout die ik gemaakt heb bestaat hierin dat ik wel verklaard heb dat ik die huur betaald heb, maar ik verklaar nu dat dit niet juist was. Ik heb nooit geld aan mijnheer J. betaald. Op de vraag van de gemachtigde van belanghebbende wat ik dan wel heb betaald, verklaar ik dat ik fiches moest inwisselen en moest zorgen dat de kassa klopte. Ik weet niet meer precies wanneer ik de verklaring zoals ik die nu hier zie, heb opgeschreven. Ik dacht een jaar of twee, drie geleden. Zo iets. Op de vraag van de gemachtigde van belanghebbende op wiens verzoek deze verklaring is opgesteld, antwoord ik dat dat op verzoek van mijnheer J. was. Op de vraag van de gemachtigde van belanghebbende of ik geld voor het afleggen van deze verklaring heb ontvangen, antwoord ik dat ik toen mijnheer J. mij om deze verklaring vroeg, heb gezegd dat ik hem wilde helpen. Ik wilde dat doen omdat ik medelijden met hem had. Hij was hartpatiënt en ik heb gezegd dat deze verklaring niet gebruikt mocht worden voor de rechtbank. Ik zie nu in dat dit fout was. Ik heb voor de verklaring duizend gulden gekregen. Op de vraag van de Inspecteur wie mij heeft aangenomen antwoord ik dat er drie bazen waren, Big Charley, Romeo en de derde weet ik niet meer. Toen ik gestopt ben op 1 april 1988, waren de eigenaren van het casino nog steeds hetzelfde. Ik heb er twee of drie maanden gewerkt. Nadat ik mijn dienstverband met het casino had verbroken, was ik niet meer op de hoogte wie de eigenaar was of eigenaren waren van het casino. De verklaring zoals die ter zitting is overgelegd door de gemachtigde van belanghebbende, heb ik overgeschreven van een papier dat door mijnheer J. aan mij werd gegeven. Op dat papier stond al wat ik heb verklaard.".
2. Het Hof hecht geloof aan de door mevrouw S. ter voormelde zitting afgelegde verklaringen. Gelet op de inhoud van die verklaringen hecht het Hof geen waarde aan de eerder opgestelde verklaring van mevrouw S. welke door belanghebbende is overgelegd. Voorts heeft belanghebbende ook van de heren H. en de heer V schriftelijke verklaringen in het geding gebracht waarin is vermeld dat aan belanghebbende maandelijks fl. 1.600,-- aan huur werd betaald. Deze verklaringen zijn door de heren H. en V., die ter zitting van 19 september 1997 op verzoek van belanghebbende door het Hof als getuigen zijn gehoord, mondeling bevestigd. Die zowel schriftelijk als mondeling afgelegde verklaringen acht het Hof , in het licht van de door mevrouw S. ter zitting van 20 november 1999 afgelegde verklaringen, niet geloofwaardig. Verder is ter zitting van 19 september 1997 nog mevrouw O. op verzoek van belanghebbende door het Hof als getuige gehoord. Zij was in de jaren 1988 en 1989 werkzaam in het café van belanghebbende. Ook mevrouw O. heeft verklaringen afgelegd omtrent door haar, twee of drie keer, ontvangen bedragen van fl. 1.600,--. Ook die verklaringen acht het Hof, in het licht van de door mevrouw S. ter zitting van 20 november 1999 afgelegde verklaringen, ongeloofwaardig.
3. Tot de gedingstukken behoort in fotocopie een proces-verbaal van bevindingen
opgemaakt door de opperwachtmeester der rijkspolitie P. waarin melding wordt gedaan van een door belanghebbende op 27 oktober 1986 afgelegde verklaring met betrekking tot door deze "als huur van het zaaltje aan een casino-exploitant" ontvangen bedragen. In dat proces-verbaal wordt verwezen naar de inhoud van een interne politierapportage welke rapportage in fotokopie eveneens tot de gedingstukken behoort. Deze rapportage luidt als volgt.
""Onder ons gezegd en gezwegen" deelde J. mede dat hij, nu het casino iets is uitgebreid, een maandelijkse huur ontvangt van f. 5.500,-. J. had van deurwaarder X vernomen dat het hooguit drie maanden kon duren en dan werden alle casino's gesloten. J. wilde het café verkopen omdat hij er nu een goede prijs voor kon krijgen, gelet op de huur die hij van de casino-exploitant ontvangt. Verder wist J. te vertellen dat de vorige exploitant er maanden bij had dat hij
fl. 100.000,-- schoon in de maand over had.".
4. In de procedures van belanghebbende met betrekking tot de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1986 en 1987 hebben de in voormelde rapportage vermelde uitlatingen van belanghebbende, met betrekking tot welke uitlatingen door belanghebbende niet is bestreden dat die uitlatingen door hem zijn gedaan, geleid tot het oordeel van het Hof dat belanghebbende van de exploitant(en) van het casino maandelijks ten minste fl. 5.500,-- als huur ontving, een en ander na het oordeel dat de administratie van belanghebbende niet kon dienen als betrouwbare grondslag voor de winstberekening. In dit verband heeft het Hof in zijn uitspraken met betrekking tot die procedures overwogen dat belanghebbende tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij het doen door hem van vorenbedoelde uitlatingen sprake was van een geval van een "staaltje grootspreken".
5. Belanghebbende heeft ook gedurende de jaren 1988 en 1989 ruimte verhuurd ten behoeve van de exploitatie daarin van een casino. Omtrent feiten en/of omstandigheden die er op wijzen dat de huurontvangsten in 1989 minder bedroegen dan die in 1986 en 1987, is niets aannemelijk geworden. Mede gelet op de hiervoor vermelde uitlatingen van belanghebbende rust dan op belanghebbende de bewijslast aannemelijk te maken dat zijn huurontvangsten in 1989 minder dan (12 x fl. 5.500,-- =) fl. 66.000,-- bedroegen. Het Hof kent bij dat oordeel dus mede betekenis toe aan die uitlatingen van belanghebbende. Niet aannemelijk is geworden dat bij het doen van die uitlatingen sprake was van een geval van een "staaltje grootspreken". In dit verband merkt het Hof op dat het aan de door belanghebbende overlegde schriftelijke verklaringen en aan de afgelegde getuigenverklaringen van de heren H. en V. en van mevrouw O., gelet op hetgeen daaromtrent door het Hof onder 2 is geoordeeld, geen betekenis toekent.
6. Belanghebbende is in bedoelde bewijslast niet geslaagd. Ook in dit verband kent het Hof aan de door belanghebbende overgelegde schriftelijke verklaringen en aan de afgelegde getuigenverklaringen van de heren H. en V. en van mevrouw O., gelet op hetgeen daaromtrent onder 2 is geoordeeld, geen betekenis toe. Er moet van worden uitgegaan dat de huurontvangsten van belanghebbende in 1988 ten minste
(12 x fl. 5.500,-- =) fl. 66.000,-- hebben bedragen. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 14 juli 2000 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 25 juli 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ¦ 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van
¦ 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het door de belanghebbende ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het door deze voor het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.