Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHDHA:2015:531

Gerechtshof Den Haag
10-03-2015
12-03-2015
BK-14-00457, BK-14-00458 en BK-15-00116
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2014:4213, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Belastingrecht
Hoger beroep

Evenals voor de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende in de onderhavige jaren zijn fiscale woonplaats in Nederland heeft, en zo ja, over welk deel van het inkomen Nederland heffingsrecht heeft en of belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek ter voorkoming van dubbele belasting dan waar de Inspecteur reeds rekening mee heeft gehouden. Voorts is in geschil of sprake is van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur en of belanghebbende recht heeft op volledige vergoeding van de gemaakte kosten van rechtsbijstand.

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2015/548
Belastingadvies 2015/12.3
V-N 2015/32.12 met annotatie van Redactie
NTFR 2015/1248 met annotatie van Dr. A.W. Hofman

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-14/00457, BK-14/00458 en BK-15/00116

Uitspraak van 10 maart 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Terneuzen, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 april 2014, nummers SGR 13/8633 en SGR 13/8635, en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 november 2014, nummer SGR 14/4991, betreffende de hierna vermelde aanslagen.

Aanslagen, bezwaren en gedingen in eerste aanleg

BK-14/00457 en BK-14/00458

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.032, met inachtneming van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van € 5.963.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.867, met inachtneming van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van € 6.782.

1.3.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de hiervoor in 1.1 en 1.2 vermelde aanslagen afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank (SGR 13/8633 en SGR 13/8635) heeft de beroepen ongegrond verklaard.

BK-15/00116

1.5.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 91.432, met inachtneming van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van € 7.586.

1.6.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de hiervoor in 1.5 vermelde aanslag afgewezen.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank (SGR 14/4991) heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.

Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

2.2.

Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht tot voeging van de onderhavige zaken besloten.

2.3.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 januari 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat in hoger beroep het volgende vast:

3.1.

Belanghebbende is geboren [in] 1962 en heeft de Britse nationaliteit.

3.2.

Belanghebbende heeft uit een vorig huwelijk twee in het Verenigd Koninkrijk wonende zonen. Een van de zonen, [A], is geboren [in] 1992. De andere zoon scheelt enige jaren met zijn broer. Belanghebbende had zorgtaken als ouder van zijn kinderen. Zijn vader en overige familie is eveneens woonachting in het Verenigd Koninkrijk.

3.3.

Belanghebbende beschikt sinds [… 1] 2005 over een geldige verblijfstitel om te verblijven in Nederland, zoals bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 en beschikt vanaf die datum over een BSN-nummer. Voor de periode 23 februari 2005 tot 16 mei 2006 is in de administratie van de Belastingdienst als woonadres opgenomen [Y], England.

3.4.

Van 21 maart 2006 tot 5 juni 2008 stond belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) ingeschreven op het adres [B] in [C] Op voormeld adres stond van 1 april 1997 tot 5 juni 2008 tevens [D] ingeschreven.

3.5.

Belanghebbende heeft in 2008 samen met [D] een woning gekocht aan de [E] in [Z], waarvoor een hypothecaire verplichting is aangegaan. Belanghebbende en [D] staan vanaf 5 juni 2008 op voormeld adres in [Z] in het GBA ingeschreven.

3.6.

Vanaf 2 juni 2006 heeft belanghebbende in Nederland een auto (kenteken: [… 1]) op zijn naam staan. Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren tevens in het Verenigd Koninkrijk een auto (kenteken: [… 1] en een motor (kenteken: [… 1]) op zijn naam staan.

3.7.

Belanghebbende beschikt in de onderhavige jaren over Nederlandse bankrekeningen. Per 1 januari 2011 bedroegen de saldi van de ABN AMRO vermogensspaarrekening, de ABN AMRO internetspaarrekening en de ABN AMRO privérekening respectievelijk: € 20.000, € 27 en € 14.824.

3.8.

Belanghebbende was in de onderhavige jaren in dienstbetrekking bij een Britse werkgever, [F] (UK) Holding Ltd, waar hij zich bezig hield met de aankoop en installatie van raffinaderijen. Hij verbleef op projectbasis in het buitenland, waarbij steeds sprake was van een minimale verblijfsperiode van zes aaneengesloten weken ('zes weken op, twee af') en er tevens meerdere aaneengesloten uitzendperiodes per land zijn geweest. Als zo’n project in Nederland plaatsvond, dan verbleef de gehele projectgroep tijdens de duur van het project in een huisje, vaak in vakantieparken.

3.9.

In de jaren 2008 en 2009 is belanghebbende werkzaam geweest in de volgende landen:

- vanaf medio januari tot en met april 2008: hoofdzakelijk in Noorwegen;

- vanaf mei tot begin september 2008: afwisselend in Spanje en België;

- vanaf de derde week van september tot de tweede week van december 2008: Spanje en België;

- vanaf medio januari tot en met juni 2009: België, met daaropvolgend Engeland, Frankrijk en Bahrein;

- vanaf juni tot de tweede week van september 2009: Korea en Duitsland;

- vanaf de tweede week van september tot medio december 2009: België.

3.10.

Over het jaar 2010 is geen informatie bekend met betrekking tot de diverse werklanden, maar partijen zijn het erover eens dat belanghebbende in dat jaar een met de jaren 2008 en 2009 vergelijkbaar werkpatroon had.

3.11.

Tot de gedingstukken behoren een drietal ten name van belanghebbende gestelde zogenoemde P60-eindejaarsoverzichten van zijn Britse werkgever over de Britse fiscale jaren:

- 2007-2008 (6 april 2007 - 5 april 2008),

- 2008-2009 (6 april 2008 - 5 april 2009) en

- 2009-2010 (6 april 2009 - 5 april 2010).

Voorts vermelden de overzichten een genoten loon respectievelijk ingehouden belasting ten bedrage van:

- 2007-2008 £ 63.369,84 £ 16.760,40,

- 2008-2009 £ 68.920,22 £ 18.192,00 en

- 2009-2010 £ 74.251,65 £ 19.628,40.

Op voormelde overzichten staan de adressen in [C] (2007-2008) en [Z] (2008-2009 en 2009-2010) als privéadres vermeld.

3.12.

Het door belanghebbende in onderhavige jaren van zijn Britse werkgever genoten loon is op één van zijn Nederlandse bankrekeningen gestort.

3.13.

Belanghebbende is in de onderhavige jaren in het Verenigd Koninkrijk verzekerd voor de sociale verzekeringen. Uit een brief van Prudential van 23 juli 2012 aan belanghebbende (nader stuk van belanghebbende voor de rechtbank (SGR 14/4991), bijlage 8), blijkt dat hij een "Prudential pension plan" heeft.

3.14.

Tot de gedingstukken behoort een verklaring van de broer van belanghebbende, [G] (nader stuk van belanghebbende voor de rechtbank (SGR 14/4991), bijlage 1), welke - voor zover hier van belang - als volgt luidt:

"I am writing to confirm that my brother [X] stayed with me at my address [… 1] and also [… 1] and other members of my family when he was not working from 2006-2012 at these address mentioned above."

3.15.

Tot de gedingstukken behoort een verklaring van de zoon van belanghebbende, [A] (nader stuk van belanghebbende voor de rechtbank (SGR 14/4991), bijlage 2), welke - voor zover hier van belang - als volgt luidt:

"I would like to confirm that [X] my farther stayed at my house with me on occasions during the prided from aril 2006 till December 2011, he would only stay for a few weeks each time then leave to start back working abroad in europe and middle east and some time the fear east, he travels all over working some time staying with other family members and sometimes friends"

3.16.

Tot de gedingstukken behoort een verklaring van een vriend van belanghebbende, [H](nader stuk van belanghebbende voor de rechtbank (SGR 14/4991), bijlage 3), welke - voor zover hier van belang - als volgt luidt:

"I am writing to confirm that whilst my friend, [X], was employed to work within the local area during 2008 en 2011, he resided at my property (…)."

3.17.

Belanghebbende heeft in hoger beroep (nader stuk, bijlage 1) het volgende verklaard:

"Because i did not vote in the government elections and i never stayed in one place for very long with moving about of my work i was never registered with the town all as the main reason for registering with the town all in england is for the right to voting in the elections"

3.18.

Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [D] (nader stuk van belanghebbende voor de rechtbank (SGR 14/4991), bijlage 7), welke - voor zover hier van belang - als volgt luidt:

"[Belanghebbende] is al ruim 25 jaar een vriend van de familie.

Door mijn werk heb ik [belanghebbende] leren kennen die regelmatig met mijn (overleden) vader kontakt had op de lokaties waar hij werkzaam was.

[Belanghebbende] was tzt een jong mens die graag wou leren van een ervaren persoon in de zelfde branche. Wanneer hij in NL was had hij altijd contact met mijn vader en zo is er een vriendschappelijke relatie ontstaan. Als bedrijfsleider en ondernemer woonde ik regelmatig op een andere locatie dan mijn huisadres op de Ireneplaats te [C], wat er voor zorgde dat mijn woning onbewoond was.

(…)

[Belanghebbende] was in 2005 ondernemer in NL en maakte soms gebruik van mijn leeg staande woning. Het adres gebruikte hij tevens als postadres.

Bij terugkeer naar Engeland heeft hij zich niet laten uitschrijven, zijn post stuurde ik door of gaf het af als hij in NL was.

[Belanghebbende] heeft zich laten inschrijven in NL omdat hij mijn auto met kenteken [… 1] als borg voor een lening heeft overgenomen en moest een adres in NL hebben om de auto op naam te kunnen zetten. Hij heeft daarvoor mijn adres gebruikt.

(…)

[Belanghebbende] was op zoek naar een pand of een huis in Nederland als investering, ik wou niet meer in het huis wonen waar ik al 15 jaar niet meer was geweest dus deed [belanghebbende] mij een voorstel om samen een huis te kopen (omdat hij alleen geen hypotheek kon krijgen). Ik mocht daar zonder kosten wonen met het idee dat het pand bewoond was.

(…)

[Belanghebbende] is in 2008 twee keer met zijn zoon langs geweest en heeft noodzakelijke werkzaamheden aan het huis gedaan. In 2009 en 2010 is hij een paar keer geweest en heeft hij wederom werkzaamheden aan de garage en het huis gedaan.

Wanneer [belanghebbende] in NL verblijft, verblijft hij in hotels, vakantieparken of woningen die gehuurd worden door het bedrijf waar hij werkzaam voor is. Ik zie [belanghebbende] soms maanden niet, soms tot een half jaar niet.

Door zijn functie heeft [belanghebbende] 24 hours verantwoording over vele mensen van buiten NL die projecten uitvoeren in zijn tak van werk en hij verblijft daar waar deze mensen ook onder gebracht worden. Dit zowel in NL als alle andere landen over de wereld.

(…)

Hij is een Engelse burger en is niet alleen in nederland maar zit over de heel de wereld voor zijn werk, een wereld burger dus.

3.19.

Tot de gedingstukken behoort een tweede verklaring van [D] (nader stuk van belanghebbende aan het gerechtshof Den Haag van 16 januari 2015, bijlage 3), welke - voor zover hier van belang - als volgt luidt:

"Wederom verklaar ik dat Dhr. [X] vele jaren een vriend van de Familie is.

[X] heeft mij geholpen in tijden dat ik financieel in de problemen zat.

Door mijn werk woonde ik niet op het adres, [B] te [C] en heb toestemming gegeven aan Dhr. [X] voor het gebruik van mijn deze woning als postadres.

Ik verbleef aan de [… 1] te [… 1] later aan de [… 1] te [… 1], in de bedrijfswoningen van mijn werkg[ever]

[X] heeft mijn auto op naam gekregen als borg voor een bedrag wat hij mij heeft geleend.

[X] heeft een afsluitbare ruimte bij het huis waar hij opslag heeft en kan verblijven.

De relatie tussen [X] en mij kan niet gezien worden als een Tafel en bed relatie.

Wij hebben en hadden geen gezamelijk huishouden."

3.20.

Belanghebbende spreekt geen Nederlands. In Nederland heeft hij geen binding met andere personen, met uitzondering van [D]. Zijn vriendenkring bevindt zich in het Verenigd Koninkrijk.

3.21.

Nadat de Inspecteur hem aangiftebiljetten had uitgereikt is namens belanghebbende aangifte in de IB/PVV over de jaren 2008, 2009 en 2010 gedaan naar een buitenlands inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking van respectievelijk € 78.032, € 84.867 en € 91.432, zijnde het van de Britse werkgever ontvangen loon. Hij heeft daarbij voor datzelfde bedrag om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verzocht.

3.22.

Bij de regeling van de onderhavige aanslagen heeft de Inspecteur belanghebbende aangemerkt als inwoner van Nederland en geschat dat belanghebbende 25 percent van de gewerkte tijd voor zijn Britse werkgever in Engeland heeft gewerkt. Dit een en ander resulteerde bij de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in een buitenlands inkomen van respectievelijk € 19.508 (2008: 25% van € 78.032), € 21.217 (2009: 25% van € 84.867) en € 22.858 (2010: 25% van € 91.432). Hiervoor is een aftrek elders belast inkomen verleend van respectievelijk € 5.963, € 6.782 en € 7.586. Er zijn geen premies volksverzekeringen geheven.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.

Evenals voor de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende in de onderhavige jaren zijn fiscale woonplaats in Nederland heeft, en zo ja, over welk deel van het inkomen Nederland heffingsrecht heeft en of belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek ter voorkoming van dubbele belasting dan waar de Inspecteur reeds rekening mee heeft gehouden. Voorts is in geschil of sprake is van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur en of belanghebbende recht heeft op volledige vergoeding van de gemaakte kosten van rechtsbijstand.

4.2.

Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.

Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de aanslagen, en toekenning van een integrale vergoeding van de proceskosten.

5.2.

De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. Voor de overwegingen die aan deze beslissing ten grondslag liggen verwijst het Hof naar de uitspraken van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.

Een binnenlandse belastingplichtige wordt in Nederland in de belastingheffing betrokken naar zijn wereldinkomen. Ingevolge het bepaalde in artikel 2.1, lid 1, letter a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) wordt als binnenlands belastingplichtige aangemerkt een natuurlijk persoon die in Nederland woont.

7.2.

Het Hof ziet zich derhalve in de eerste plaats voor de vraag gesteld of belanghebbende in de onderhavige jaren in Nederland woonachtig was. Ingevolge het bepaalde in artikel 4, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Daarbij moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er volgens vaste rechtspraak op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt (zie HR 21 januari 2011, nr. 10/00563, ECLI:NL:HR:2011:BP1466, BNB 2011/98, HR 4 maart 2011, nr. 10/04026, ECLI:NL:HR:2011:BP6285, BNB 2011/127 en HR 12 april 2013, nr. 12/02980, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824, BNB 2013/123). Uit deze vaste rechtspraak volgt voorts dat de wetgever geen bijzondere betekenis heeft willen toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals bijvoorbeeld iemands sociale of economische binding met een land. De term 'naar de omstandigheden' heeft betrekking op de feitelijke ofwel objectieve omstandigheden. Het gaat om de materiële werkelijkheid en niet uitsluitend om formele aanwijzingen, zoals de inschrijving in het bevolkingsregister of de nationaliteit van een belastingplichtige.

7.3.

Aangezien de Inspecteur belanghebbende als binnenlands belastingplichtig heeft aangemerkt, heeft de Inspecteur de last te bewijzen dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Nederland. Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur niet geslaagd in het leveren van het van hem verlangde bewijs. De Inspecteur heeft weliswaar gewezen op een aantal formele aanknopingspunten die wijzen op een band van belanghebbende met Nederland, namelijk: het BSN-nummer (zie 3.3), de inschrijving in het GBA (zie 3.4 en 3.5), de auto (zie 3.6), de aankoop van de woning met [X], waarbij belanghebbende tevens een hypothecaire verplichting is aangegaan (zie 3.5), de Nederlandse bankrekeningen (zie 3.7) en de vermelding van de Nederlandse privéadressen op de zogenoemde P60-eindejaarsoverzichten (zie 3.11). Dit betreffen echter in hoofdzaak formele aanwijzingen en stemmen niet overeen met het beeld van de materiële werkelijkheid waarvan het Hof - mede naar aanleiding van de geloofwaardige verklaringen van de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof - overtuigd is geraakt.

7.4.

Het BSN-nummer houdt, naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld, verband met door belanghebbende in Nederland verrichte werkzaamheden welke in een deel van het jaar 2005 tot en met januari 2006 bij een Nederlands bedrijf in Nederland door hem zijn uitgevoerd. Naar het Hof aanneemt beschikte belanghebbende ook om die reden over een geldige verblijfstitel in Nederland. In de onderhavige jaren was belanghebbende echter in dienst bij een Britse werkgever en heeft hij werkzaamheden verricht in zowel Europa, als in het Midden-Oosten en in Azië (zie 3.8 tot en met 3.10). Belanghebbende werkte op projectbasis in havens waarbij hij reisde over de wereld en waarbij sprake was van verblijf van langere aaneengesloten periodes in het buitenland. Voorts staat vast dat belanghebbende in de onderhavige jaren niet of nauwelijks heeft gewerkt in Nederland. Het Hof acht verder van belang dat de enkele keer dat belanghebbende in 2010 in Nederland werkzaam was in het kader van projecten, hij tezamen met de gehele projectgroep verbleef in een woning in een vakantiepark.

7.5.

Belanghebbende bracht zijn vrije tijd voornamelijk door bij zijn vader en met zijn kinderen in Engeland. In de (korte) periodes waarin belanghebbende vrij had, verbleef hij vanaf het moment dat hij is gescheiden tot het overlijden van zijn vader (in 2013) in de eengezinswoning van zijn vader en daarnaast ook bij andere familieleden en vrienden in het Verenigd Koninkrijk. Het Hof acht in dit verband de onder 3.14 tot en met 3.16 opgenomen verklaringen geloofwaardig. Belanghebbende bezat in de onderhavige jaren een auto en motor in Engeland. Naar het oordeel van het Hof kan overigens gelet op het mede door zijn werk ingegeven, nomade-achtige bestaan niet worden gezegd dat belanghebbende in de onderhavige jaren ergens woonde op een vast adres.

7.6.

Dat belanghebbende en [X] in de onderhavige jaren een affectieve relatie hebben en/of een gezamenlijke huishouding voeren, wordt door beiden ontkend, en het Hof heeft geen reden daaraan te twijfelen. De vriendschap met [X] dateert uit een vroegere familierelatie. Belanghebbende heeft voorts verklaard dat hij het in 3.5 vermelde pand heeft gekocht als beleggingsobject en om [X] te helpen. In dat kader is een hypothecaire lening afgesloten, in verband waarmee naar mag worden aangenomen enerzijds de in 3.7 vermelde bankrekeningen werden aangehouden en anderzijds in verband met de hypothecaire betalingen, belanghebbendes salaris op de privérekening werd gestort. Het Hof acht de verklaring van belanghebbende niet ongeloofwaardig. Weliswaar is deze gang van zaken geen alledaagse, doch onder de gegeven omstandigheden - waaronder het feit dat belanghebbende een nomade-achtig bestaan leidt en geen affectieve relatie onderhoudt - betekent het aanhouden van een woning in Nederland, het ingeschreven zijn in het bevolkingsregister in Nederland en het adres van de woning gebruiken als postadres (zie ook hierna onder 7.7) nog niet dat sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland.

7.7.

Belanghebbende heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij in de onderhavige jaren per jaar slechts maximaal twee à drie weken (niet onafgebroken) in Nederland verbleef. Dit stemt overeen met de verklaring van [X] dat zij belanghebbende soms een half jaar niet ziet (zie 3.18). Tussen zijn werkprojecten in heeft hij een aantal keer aan het in 3.5 vermelde pand onderhoudswerkzaamheden verricht, in 2008 met één van zijn zonen. Toen zijn vader op vergevorderde leeftijd geraakte, heeft belanghebbende zijn postadres naar Nederland overgezet, omdat hij niet wilde dat post verdween. [X] heeft verklaard dat zij de post doorstuurde of deze aan belanghebbende gaf als hij in Nederland was. De auto met kenteken [… 1] (zie 3.6) behoorde toe aan [D] en is op belanghebbendes naam gezet als borg voor een lening. Het Hof acht de door belanghebbende gegeven uitleg betreffende zijn verblijf en postadres in Nederland en Nederlandse auto geloofwaardig.

7.8.

Belanghebbende heeft bovendien nimmer de intentie geuit zich in Nederland te willen vestigen, welke intentie naar het oordeel van het Hof ook niet valt af te leiden uit de omstandigheden (vgl. het hiervoor in 7.2 vermelde arrest HR BNB 2013/123).

7.9.

De Inspecteur heeft er in hoger beroep nog op gewezen dat belanghebbende niet met enig bewijsstuk heeft onderbouwd dat hij in het Verenigd Koninkrijk als inwoner dan wel als binnenlands belastingplichtige wordt aangemerkt. Belanghebbende heeft daartoe verklaard dat hij niet in een Engelse gemeente staat ingeschreven, omdat hij wegens zijn werk nooit lang op een bepaalde plaats verblijft en dat alleen van nut is om mee te kunnen doen aan verkiezingen en hij daarvan geen gebruik wil maken (zie 3.17). Deze verklaring illustreert naar het oordeel van het Hof belanghebbendes nomade-achtige bestaan.

7.10.

Voorts verdient opmerking dat over belanghebbendes salaris Britse loonbelasting is ingehouden (zie 3.11). Wat hier overigens verder van zij, het al dan niet inwoner, dan wel binnenlands belastingplichtig zijn in het Verenigd Koninkrijk, zegt naar het oordeel van het Hof in dit geval - waarin de belanghebbende steeds voor langere periodes voor zijn werk noch in Engeland, noch in Nederland verbleef - niets over het aanwezig zijn van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland.

7.11.

Alle hiervoor opgesomde omstandigheden afwegende, leiden het Hof tot de conclusie dat in de onderhavige jaren geen duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Nederland. De Inspecteur heeft belanghebbende derhalve ten onrechte als binnenlands belastingplichtige aangemerkt. Dit betekent dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is. Het beroep van belanghebbende op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan mitsdien onbehandeld blijven.

Slotsom

7.12.

Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende als buitenlandse belastingplichtige een zodanig saldo aan Nederlandse bezittingen heeft als bedoeld in artikel 7.7, lid 2, letter a, van de Wet IB 2001 dat hij in Nederland een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen geniet. Voorts is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende in de onderhavige jaren jaarlijks meer dan 183 dagen in Nederland arbeid in loondienst heeft verricht. Zo derhalve al zou moeten worden geoordeeld dat op de voet van het bepaalde in artikel 7.2, lid 2, letter b, van de Wet IB 2001 aan Nederland heffingsrecht toekomt, dan kan dit heffingsrecht gelet op het bepaalde in artikel 15, lid 2, letter a, van het Belastingverdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk van 7 november 1980 (het belastingverdrag) niet worden geëffectueerd omdat het belastingverdrag de inkomsten ter belastingheffing toewijst aan de 'woonstaat' en belanghebbende niet kan worden aangemerkt als inwoner van de staat Nederland als bedoeld in artikel 4 van het belastingverdrag. Beslist dient te worden zoals hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8.1.

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, de onderhavige zaken aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 5.880 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (2 punten voor de beroepschriften, 2 punten voor het verschijnen ter zittingen van de rechtbank, 1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof, een wegingsfactor van 2 voor het gewicht van de zaak en een bedrag per punt van € 490) en € 976 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (2 punten voor de bezwaarschriften, een wegingsfactor van 2 voor het gewicht van de zaak en een bedrag per punt van € 244), in totaal derhalve op € 6.856.

8.2.

Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur bij het opleggen van de onderhavige aanslagen niet zozeer in strijd gekomen met de aan zijn taakuitoefening te stellen zorgvuldigheidseisen, dat ruimte bestaat voor het aannemen van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit, op grond waarvan kan worden afgeweken van het forfaitaire tarief als bedoeld in artikel 2, lid 1, letter a, van het Besluit met de daarbij behorende bijlage. Het Hof acht derhalve geen termen aanwezig voor een hogere vergoeding dan hiervoor in 8.1 is vermeld.

8.3.

Voorts dient aan belanghebbende de voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierechten van € 44 en € 45, in totaal derhalve € 89, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 122 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

  • -

    vernietigt de uitspraken van de rechtbank;

  • -

    vernietigt de uitspraken op bezwaar;

  • -

    vernietigt de aanslagen 2008, 2009 en 2010 en de bijbehorende beschikkingen inzake heffingsrente;

  • -

    veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op (voor alle drie de zaken tezamen) € 6.856; en

  • -

    gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 211 aan griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, W.M.G. Visser en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 10 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- - de naam en het adres van de indiener;

- - de dagtekening;

- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- - de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.