Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHDHA:2015:530

Gerechtshof Den Haag
03-03-2015
12-03-2015
BK-14-01214 en BK-14-01215
Belastingrecht
Hoger beroep

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten, en zo ja, hoe hoog de betreffende inkomsten zijn.

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2015/522
V-N 2015/26.11.10
NTFR 2015/2616 met annotatie van mr. W. Verstijnen

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-14/01214 en BK-14/01215

Uitspraak van 3 maart 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2014, nummers SGR 14/2917 en SGR 14/2926, betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.

Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

BK-14/01214

1.1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de Inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw 2010) opgelegd, welke is berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.189. Tegelijkertijd is bij beschikking heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht.

BK-14/01215

1.1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV 2010) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.329. Tegelijkertijd is bij beschikking heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht. De Inspecteur heeft voorts bij beschikking op de voet van artikel 67d, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aan belanghebbende een boete opgelegd van € 16.410.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de in 1.1.1 vermelde aanslag afgewezen en belanghebbendes bezwaar tegen de in 1.1.2 vermelde aanslag gedeeltelijk toegewezen, deze aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.459 en de vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 6.891.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep, voor zover het is gericht tegen de aanslag Zvw 2010 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente, ongegrond verklaard en het beroep, voor zover het is gericht tegen de aanslag IB/PVV 2010 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente en de boetebeschikking, gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2010 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente en de boetebeschikking vernietigd, de aanslag IB/PVV 2010 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.124, de vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 6.849, de Inspecteur opgedragen de heffingsrente dienovereenkomstig te verminderen, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 974 en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 gelast.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.

Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 januari 2015 te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vaststaan:

3.1.

Belanghebbende was vanaf 12 augustus 2009 huurder van een woning op het adres [Y] te [Z] (de woning).

3.2.

Op 13 juli 2010 is door een ambtenaar van de politie Rotterdam – Rijnmond op de slaapetage van de woning in twee kamers een hennepkwekerij met 395 planten aangetroffen (de hennepkwekerij).

3.3.

In verband met het aantreffen van de hennepkwekerij is op 13 juli 2010 [A] (hierna: D) als verdachte gehoord. Het proces-verbaal van dit verhoor behoort in kopie tot de gedingstukken en daarin is onder meer het volgende vermeld:

"Ik ben vanaf januari 2010 kankerpatiënt. Ik heb nu zes maanden een chemokuur gehad. (…).

U vraagt mij wat ik vandaag aan de [Y] te [Z] deed.

Ik kan u vertellen dat op dit adres een vriend van mij woont. Mijn vriend is nu op vakantie in Ankara in Turkije. Ik zou de post sorteren en mocht als dank af en toe gebruik maken van zijn computer.

(…)

U confronteert mij met het feit dat de hennepkwekerij er verzorgd uitzag. U vraagt mij hoe dit kan als er al drie weken niemand komt om deze te verzorgen. Ik kan u vertellen dat ik niet eens wist dat er een hennepkwekerij zat. U vraagt mij of ik weet dat er andere personen een sleutel hebben van de woning van [belanghebbende]. Ik weet dit niet."

3.4.

In een "rapportage diefstal en energie", die is opgemaakt op 15 juli 2010 door [B], fraudespecialist van Stedin Netbeheer B.V. (Stedin; welke vennootschap op haar beurt onderdeel is van energiebedrijf Eneco), te Rotterdam en die in kopie tot de gedingstukken behoort, is hierover – voor zover hier van belang - het volgende vermeld:

"Aanwezige getuigen: De politieambtenaren (…)

Aangifte: Op dinsdag 13 juli 2010 omstreeks 11.05 uur was ik tezamen met politieambtenaren van politie Rotterdam-Rijnmond bij het pand [Y] te [Z].

Het vermoeden bestond dat er in dat pand een hennepkwekerij aanwezig was.

Nadat de politieambtenaren in diverse kamers van dat pand twee (2) hennepkwekerijen hadden aangetroffen werd mij verzocht de elektriciteitsvoorziening te controleren.

(…)

Ik zag dat de kappen van de in de hennepkwekerijen aanwezige assimilatielampen onder een laag stof zaten, wat duidt dat deze al een langere tijd aanwezig waren. (zie foto’s)

Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters waren door het gebruik in de hennepkwekerijen dermate vervuild op een wijze dat de filters minimaal twee (2) hennepoogsten in werking moeten zijn geweest. Het filtermateriaal van de koolstoffilters waren door het gebruik ter plaatse matig vervuild. Dit blijkt onder andere uit het feit dat op de contactplaatsen tussen de kettingen en koolstoffilters geen vervuiling is aangetroffen. (zie foto’s)

Op de vloer in de hennepkwekerijen zag ik droge afvalbladeren en resten van hennepplanten liggen, kennelijk afkomstig van een eerdere hennepoogst.

Ik zag dat het zeil dat op de vloer lag voorzien was van een kalkaanslag, wat duidt op een langdurige tijd in bedrijf van de hennepkwekerijen.

De in de hennepkwekerijen aanwezige hennepplanten waren ongeveer twee weken oud.

Gelet op bovenstaande bevindingen moeten deze hennepkwekerijen al een geruime periode in het pand aanwezig zijn.

Daarom wordt door Stedin Netbeheer BV een periode van inwerking zijnde hennepkwekerijen aangehouden van 154 dagen, te weten de periode vanaf 9 februari 2010 tot en met 13 juli 2010.

In dit geval zijn het twee (2) volledige hennepoogsten van 70 dagen en een deel van een hennepoogst van 14 dagen."

3.5.

Tot de stukken van het geding behoort tevens een rapportage "Ontmanteling hennepkwekerij [Y]" van de Roteb Service Ongediertebestrijding, welke rapportage is opgemaakt op 13 juli 2010 in opdracht van de heer [C] van dS+V afdeling Toezicht Gebouwen, waarin een overzicht wordt gegeven hetgeen is aangetroffen in het pand, alsmede van de werkzaamheden ter zake van de ontmanteling van de kwekerij.

3.6.

Op 19 augustus 2010 is belanghebbende in verband met de hennepkwekerij als verdachte verhoord. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort en daarin is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:

"Ik ben gescheiden van mijn vrouw. Ik heb twee kinderen, deze wonen bij mijn ex-vrouw. Ik zie mijn kinderen ongeveer twee keer per week. Ik woon momenteel bij een vriend, in [Z]. (…) Ik heb geen werk (…). Ik heb voorheen in de kassen gewerkt. (…) Ik heb geen schulden meer. Ik woonde aan de [Y]te [Z]. Ik woonde daar al vanaf augustus 2009 tot heden. Ik woonde daar alleen. (…)

Ik ben op 30 juni 2010 op vakantie gegaan naar Ankara te Turkije. Ik ben samen met mijn twee kinderen geweest. Ik ben met de auto gegaan. Ik ben 13 augustus 2010 weer teruggekomen. Ik heb de auto geleend, ik kan u vertellen dat ik nu geen auto heb en ook geen auto op mijn naam heb staan. Op 30 juni 2010 heb ik mijn huissleutel aan mijn kennis [D], gegeven om de post voor mij te bekijken en te sorteren. Ik heb voor de rest geen afspraken gemaakt met hem. Het is een kennis, ik vertrouw hem dus hij doet het voor niets voor mij. Ik ken [D], van de coffeeshop (…). Ik zie hem per week ongeveer twee keer. De relatie tussen ons was gewoon goed.

[D] heeft mij tijdens mijn vakantie gebeld en verteld dat er in de woning politie was geweest en dat de woning weg was, vervolgens heeft hij opgehangen voordat ik wat kon vragen. Ik begreep niet wat hij had bedoeld.

Omdat ik niet wist waar het om ging en heb ik een Nederlandse vrouw (…) gebeld. Zij helpt mensen met brieven lezen, die de Nederlandse taal niet goed beheerst. Zij heeft met de politie contact opgenomen en doorgegeven dat ik mij gelijk moest melden zodra ik terug kwam van vakantie. Ik wist toen niet dat het om een hennepkwekerij ging.

(…) U confronteert mij met het feit dat de buren verklaren dat er niemand woont en alleen in de ochtend iemand langs komt. Dat kan niet, mijn buren zien mij altijd.

(…)

Hoe kan het dat de buren vertellen dat er in de zomertijd als het warm is de deuren en ramen altijd gesloten zijn bij u? Dat kan niet, de deuren en ramen zijn altijd open.

U confronteert mij met het feit dat het onbewoonbaar was, er lag niet eens een bed. Ik weet niet wat hij allemaal gedaan heeft, toen ik wegging lag alles er nog.

(…)

U confronteert mij met het feit hoe het kan dat de buren hebben gezien dat er vorig jaar een maand lang verbouwd is in de woning. Dat kan niet.

U confronteert mij met het feit dat de buren al voor 30 juni 2010 tot twee keer toe een henneplucht hebben geroken. Dat kan niet.

U confronteert mij met het feit, gezien de inrichting, stof op de lampkappen. En rapporten van Stedin dat de hennepkwekerij er voor 30 juni 2010 al was. Dat weet ik echt niet.

(…)"

3.7.

Belanghebbende heeft in totaal tien ongedateerde verklaringen van diverse familieleden en bekenden overgelegd, welke in kopie tot de gedingstukken behoren en (telkens) onder meer als volgt luiden (vier verklaringen):

"dat ik uit eigen wetenschap weet dat de heer [X] begin juli 2010 naar Turkije op vakantie is geweest en omstreeks medio augustus 2010 is teruggekeerd."

dan wel (zes verklaringen):

"dat ik uit eigen wetenschap weet dat de heer [X] geen hennepplantage had in zijn woning aan de Omloopdijk nummer 10 te [Z] op het moment dat hij begin juli 2010 op vakantie ging. Dit weet ik omdat ik vlak voor het vertrek in alle kamers van de woning van de heer [X] ben geweest.

Verder weet ik dat de heer [X] aan de heer [D] heeft verzocht gedurende zijn vakantie zijn post in de gaten te houden.

Ook weet ik dat de heer [D] omstreeks eind 2010 is overleden in het Ikazia ziekenhuis te Rotterdam."

3.8.

Belanghebbende heeft het aanbod van het Openbaar Ministerie om een bedrag van € 100 te voldoen ter afkoop van strafvervolging, geaccepteerd.

3.9.

Voor het jaar 2010 heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 15.589. Dit betreffen inkomsten die hij door middel van een tweetal uitkeringen heeft genoten.

3.10.

Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2010 heeft de Inspecteur geschat dat belanghebbende (395 (het aantal planten) x 28,2 gram (de opbrengst per plant) x € 3,31 (de prijs per gram in het jaar 2010) x 2 (het aantal geslaagde oogsten) =) € 73.740 aan inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten.

3.11.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2010 en de boete verminderd, waarbij hij ervan is uitgegaan dat de inkomsten uit de hennepkwekerij voor de helft aan D en voor de helft aan belanghebbende (½ x € 73.740 = € 36.870) ten goede zijn gekomen. In beroep heeft hij zich nader op het standpunt gesteld dat de bruto-opbrengst van de oogsten € 36.535 bedraagt, omdat in plaats van de aanvankelijk door hem gehanteerde verkoopprijs van € 3,31 per gram, uitgegaan dient te worden van de verkoopprijs van € 3,28 per gram die in het rapport 'Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht' van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (het BOOM-rapport) voor het onderhavige jaar wordt gehanteerd.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten, en zo ja, hoe hoog de betreffende inkomsten zijn.

4.2.

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen hennepkwekerij heeft gehad en dat hij evenmin inkomsten uit de hennepkwekerij heeft gegenereerd. Hij voert daartoe aan dat hij begin juli tot eind augustus met zijn ex-echtgenote en zijn twee kinderen op vakantie naar Turkije is geweest en dat D gedurende deze vakantie buiten zijn medeweten de hennepkwekerij heeft ingericht (grief 1). In hoger beroep betoogt belanghebbende meer in het bijzonder dat de rechtbank ten onrechte belang zou hebben gehecht aan het niet-gedateerd zijn van de door hem overgelegde, in 3.7 weergegeven verklaringen (grief 2) en voorts dat de rechtbank ten onrechte haar oordeel alleen zou hebben gebaseerd op het in 3.4 vermelde rapport van Stedin, welk rapport slechts door één persoon is opgesteld (grief 3).

4.3.

De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden en zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, dat belanghebbende een resultaat uit een werkzaamheid heeft genoten van ten minste een bedrag van € 36.535 en dat de vergrijpboete terecht is opgelegd en niet te hoog is.

Conclusies van partijen

5.1.

Het hoger beroep van belanghebbende strekt – naar het hof begrijpt tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2010 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.589 met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente, vernietiging van de aanslag Zvw 2010 en de hierin begrepen heffingsrente, en vernietiging van de vergrijpboete.

5.2.

De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft in haar uitspraak, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen:

"5. In geschil is of [belanghebbende] inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten. [Belanghebbende] stelt dat dit niet het geval is en dat de hennepkwekerij is opgezet door D toen [belanghebbende] op vakantie was in Turkije. [Belanghebbende] heeft hiertoe enige ongedateerde verklaringen van bekenden overgelegd waarin staat dat zij kort voor [belanghebbendes] vertrek naar Turkije op 30 juni 2010 in de woning zijn geweest en dat toen geen hennepkwekerij in de woning aanwezig was. [Belanghebbende] concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en – naar de rechtbank begrijpt – tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.589.

6. [ De Inspecteur] stelt dat de kwekerij al ruim voor begin juli 2010 in bedrijf was en dat uit de feiten en de omstandigheden aannemelijk is geworden dat [belanghebbende] en D die samen hebben gerund. Omdat [belanghebbende] in zijn aangifte geen melding heeft gemaakt van de inkomsten uit de hennepkwekerij heeft hij de vereiste aangifte niet gedaan en moest het bezwaar worden afgewezen tenzij zou zijn gebleken dat en in hoeverre de aanslag onjuist is. [Belanghebbende] heeft voorts niet aan die bewijslast voldaan, aldus [de Inspecteur]. In de loop van het geding heeft [de Inspecteur] zich nader op het standpunt gesteld dat voor de inkomsten uit de hennepkwekerij moet worden uitgegaan van een lagere verkoopopbrengst per plant. [De Inspecteur] concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.124.

7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] evenmin in beroep zijn stelling dat de hennepkwekerij door D in juli 2010 gedurende [belanghebbende]s vakantie in Turkije is opgezet en is geactiveerd, aannemelijk gemaakt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen in het in 1 geciteerde rapport van Stedin [zie 3.4, Hof] op basis van een uitgebreid onderzoek ter plaatse is geconcludeerd voor wat betreft de periode waarin de kwekerij in de woning aanwezig en actief moet zijn geweest. De rechtbank acht niet aannemelijk dat binnen een zodanig kort tijdsbestek door D een hennepkwekerij van deze omvang kan zijn opgezet en in gebruik kan zijn genomen, ook gezien de leeftijd van de planten die aldaar zijn aangetroffen. Gelet op het voornoemde rapport en de verklaring van [belanghebbende] dat hij vanaf 12 augustus 2009 tot 24 augustus 2010 alleen in de woning heeft gewoond, acht de rechtbank aannemelijk dat de hennepkwekerij door of met medeweten van [belanghebbende] is opgezet en dat de opbrengsten van de hennepkwekerij daarom voor ten minste de helft aan [belanghebbende] ten goede moeten zijn gekomen.

8. Nu [belanghebbende] derhalve kennelijk bewust deze inkomsten uit de hennepteelt niet in zijn aangifte heeft opgenomen, hetgeen tot een lager inkomen uit werk en woning heeft geleid, waardoor relatief en absoluut gezien een aanzienlijk lager bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen wordt geheven, heeft [belanghebbende] naar het oordeel van de rechtbank niet de vereiste aangifte gedaan (vergelijk Hoge Raad 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). [De Inspecteur] heeft dan ook terecht op grond van de wettelijke regeling de bewijslast omgekeerd en verzwaard en voorts het bezwaar afgewezen. Artikel 27e van de AWR bepaalt vervolgens dat, indien niet de vereiste aangifte is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. [Belanghebbende] is niet in die bewijslast geslaagd. In beroep heeft [belanghebbende] verder ook geen feiten en omstandigheden aangevoerd waarmee hij de juistheid van zijn stelling heeft doen blijken. [Belanghebbende] heeft weliswaar schriftelijke verklaringen overgelegd van bekenden die aangeven dat tot het vertrek van [belanghebbende] naar Turkije geen hennepplantage in de woning aanwezig was. Deze verklaringen leiden de rechtbank echter niet tot een ander oordeel omdat niet aannemelijk is dat al deze personen kort voor het vertrek van [belanghebbende] daadwerkelijk in alle kamers van de woning zijn geweest. Daarbij zijn de verklaringen ongedateerd.

9. Dit oordeel neemt niet weg dat wanneer het inkomen op basis waarvan een aanslag wordt berekend geheel of gedeeltelijk ambtshalve wordt vastgesteld, dit dient te gebeuren op grond van een redelijke schatting. Voor het bepalen van de inkomsten uit de hennepteelt is [de Inspecteur] aanvankelijk uitgegaan van twee geslaagde oogsten van elk 395 planten, een groeicyclus van 10 weken, een opbrengst van 28,2 gram per plant en een gemiddelde verkoopopbrengst van € 3,31 per gram. [De Inspecteur] heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt en kunstlicht” van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) van 1 november 2010. Van dit rapport behoort een kopie tot de gedingstukken. Voor zijn stelling dat er tenminste twee keer moet zijn geoogst heeft [de Inspecteur] zich voorts gebaseerd op het in 1 geciteerde rapport van Stedin. Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze rapporten goede uitgangspunten voor het (schattenderwijs) bepalen van de hoogte van de inkomsten uit hennepteelt. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de bruikbaarheid van de rapporten. Hierbij merkt de rechtbank op dat [de Inspecteur] uiteindelijk slechts de helft van de berekende inkomsten aan [belanghebbende] heeft toegerekend. Gelet hierop komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat [de Inspecteur] de aanslagen IB en Zvw 2010 niet te hoog heeft vastgesteld.

10. Aangaande de boetebeschikking overweegt de rechtbank dat de bewijslast daarvoor bij [de Inspecteur] ligt. In zijn brief aan [belanghebbende] van 16 januari 2013 heeft [de Inspecteur] zijn voornemen tot het opleggen van de vergrijpboete als volgt gemotiveerd:

“Ik kom tot de conclusie dat er sprake is van (voorwaardelijke) opzet. U heeft inkomsten gegenereerd uit de illegale kweek van hennep. Vervolgens heeft u geen aangifte gedaan van deze inkomsten. Door deze inkomsten buiten het zicht te houden van de Belastingdienst wordt uw inkomen te laag vastgesteld. Door het niet aangeven van deze inkomsten heeft u willens en wetens de kans aanvaard dat het gevolg daarvan zou kunnen zijn dat er geen of te weinig belasting zou kunnen worden geheven. Immers het is niet aannemelijk dat u te goeder trouw kon menen dat het vorenstaande niet tot het inkomen zou behoren en niet in enige belastingheffing diende te worden betrokken.”

Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur], in samenhang bezien met hetgeen is overwogen in 7 en 8, bewezen dat [belanghebbende] opzettelijk een onjuiste aangifte heeft ingediend.

Op grond van artikel 67d, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] terecht een vergrijpboete van vijftig procent opgelegd. De rechtbank acht de boete passend en geboden. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven de boete te matigen wegens wanverhouding tussen de boete en het beboetbare feit, zijn gesteld noch gebleken. Wel dient de boete te worden verminderd op grond van hetgeen is vermeld in 6.

11. Op grond van hetgeen is vermeld in 6 is het beroep gegrond verklaard. De aanslag IB is verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.124. Na de uitspraak op bezwaar bedraagt de verschuldigde belasting, na vermindering met de gecombineerde heffingskorting en verrekening van loonheffing, € 13.783 en de boete vijftig procent daarvan, oftewel € 6.891. Na vermindering ingevolge deze uitspraak van de rechtbank bedraagt de verschuldigde IB, mutatis mutandis, € 13.699. De boete is daarom verminderd tot vijftig procent daarvan, oftewel € 6.849. De aanslag Zvw is berekend naar het maximale bijdrage-inkomen van € 33.189. Na vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning blijft het bijdrage-inkomen hoger dan het maximale bijdrage-inkomen waarnaar de aanslag is berekend. Voorzover het beroep is gericht tegen de aanslag Zvw, is het derhalve ongegrond verklaard.

12. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen heffingsrente. [Belanghebbende] heeft geen afzonderlijke grieven tegen de beschikkingen heffingsrente aangevoerd. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat de heffingsrente is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen of enige andere rechtsregel. Derhalve bestaat geen aanleiding om de heffingsrente verder te verminderen dan overeenkomstig de vermindering van de aanslag IB/PVV 2010. Nu de aanslag Zvw niet wordt verminderd, is er voorts geen aanleiding voor een vermindering van de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de opbrengst uit de hennepkwekerij dient te worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Aangezien belanghebbende heeft betwist dat hij in 2010 hennep heeft geteeld, heeft de Inspecteur de last te bewijzen dat belanghebbende deze door de Inspecteur gestelde bron van inkomen heeft gehad.

7.2.

De Inspecteur is afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2010, omdat hij op basis van onderzoek en bevindingen van Stedin B.V., de gemeente Rotterdam afdeling dS+V en de Roteb tot de conclusie is gekomen dat de hennepkwekerij in werking is geweest gedurende de periode 9 februari 2010 tot en met de datum van de ontmanteling daarvan op 13 juli 2010 en dat belanghebbende uit de exploitatie daarvan inkomsten heeft genoten. De Inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de kwekerij al geruime tijd in de woning van belanghebbende aanwezig was, verwezen naar waarnemingen van de buren, alsmede naar de in 3.4 respectievelijk 3.5 vermelde rapporten van Stedin en de Roteb. Hij stelt verder dat belanghebbende elders woonde en zijn woning gebruikte voor de exploitatie van de kwekerij. Hij baseert deze stelling op (i) belanghebbendes eigen, op 19 augustus 2010 gegeven verklaring dat hij ten tijde van het verhoor - derhalve na de ontmanteling van de kwekerij – niet in de woning, maar bij een vriend woont (zie 3.6), en (ii) het feit dat uit het proces-verbaal van de politie zou blijken dat de woning in feite onbewoonbaar was (zie 3.6). De Inspecteur acht bovendien niet aannemelijk dat belanghebbendes kennis, de heer D, de kwekerij in de periode van de vakantie van belanghebbende op eigen houtje heeft opgezet, aangezien dat niet zou lonen voor zo'n korte tijdsperiode (de duur van de vakantie van belanghebbende), waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat het opzetten van een kwekerij enige tijd in beslag neemt en een kweekperiode gemiddeld tien weken duurt.

7.3.

Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur geslaagd in het leveren van het van hem verlangde bewijs. Vaststaat dat op 13 juli 2010 de hennepkwekerij in de woning van belanghebbende is aangetroffen. Het Hof hecht verder met name waarde aan de bevindingen van de fraudespecialist van Stedin. Gelet op het stof op de lampen, de vervuiling van de koolstoffilters, de van een eerdere hennepoogst afkomstige, droge afvalbladeren en resten van hennepplanten op de vloer, alsmede de kalkaanslag op de zeilvloer, is deze fraudespecialist tot de conclusie gekomen dat de hennepkwekerij al een geruime periode in de woning van belanghebbende aanwezig was. Het Hof acht niet aannemelijk dat D, die overigens op dat moment ernstig ziek was, de hennepkwekerij (inclusief alle elektrische en mechanische voorzieningen) in feite in min of meer één dag heeft opgezet, hetgeen belanghebbendes standpunt impliceert: belanghebbende is immers naar eigen zeggen op 30 juni 2010 met vakantie gegaan en heeft niet bestreden dat de hennepplanten welke zijn aangetroffen in zijn woning ten tijde van de ontmanteling op 13 juli 2010 veertien dagen oud waren. Het Hof acht daarbij van belang dat belanghebbende de woning kennelijk niet had bestemd om te bewonen - er ontbrak immers een bed en ten tijde van de ontmanteling van de kwekerij was de woning onbewoonbaar - en na de ontmanteling is belanghebbende de woning niet gaan bewonen. Zulks duidt erop dat belanghebbende de woning had bestemd om te gebruiken voor de kwekerij.

7.4.

Aan voormeld oordeel doen de door belanghebbende ingebrachte, in 3.7 weergegeven verklaringen niet af. In algemene zin verdient opmerking dat het Hof vrij is in de keuze en waardering van het bewijs. Het Hof kent aan bedoelde verklaringen niet de door belanghebbende verlangde bewijskracht toe, omdat zij ongedateerd zijn, alle zijn afgegeven door personen die in nauwe relatie met belanghebbende staan en steeds eenzelfde tekst behelzen. Het Hof tekent daarbij aan dat, anders dan waar belanghebbende kennelijk vanuit gaat, in dit verband niet van belang is dat belanghebbende tegenover het rapport van Stedin dat is opgesteld door één persoon, tien verklaringen stelt.

7.5.

Gelet op het vorenoverwogene is aannemelijk dat belanghebbende in 2010 hennep heeft geteeld en dat hij uit die teelt opbrengsten heeft genoten. De Inspecteur heeft de hoogte van de door belanghebbende uit de hennepteelt verkregen inkomsten geschat en daarbij gebruik gemaakt van een standaardberekening en normen volgens het BOOM-rapport (zie 3.10 en 3.11). De berekening van de Inspecteur is gebaseerd op het aantal bij de ontmanteling van de hennepkwekerij aanwezige planten van 395 stuks en twee oogsten, waarbij ervan uit is gegaan dat de betreffende hennepplanten een groeicyclus hebben van tien weken. De kweek welke is aangetroffen tijdens de ontmanteling is derhalve niet betrokken in de heffing. Daarvan uitgaande heeft de Inspecteur de bruto-opbrengst van de oogsten berekend op € 73.071 (395 planten x 28,2 gram x € 3,28 x 2 oogsten) en daarvan de helft toegerekend aan belanghebbende, zijnde € 36.535.

7.6.

Belanghebbende heeft door de inkomsten niet in zijn aangifte op te nemen - hetgeen heeft geleid tot een lager bij aanslag vastgesteld bedrag aan inkomen uit werk en woning, waardoor zowel relatief als absoluut bezien een aanzienlijk lager bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen is geheven dan werkelijk is verschuldigd - niet de vereiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 27e, aanhef en letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zodat beoordeeld dient te worden of de Inspecteur bij de ambtshalve vaststelling van de aanslag het inkomen willekeurig heeft geschat, en zo nee, of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Bij het beoordelen van de vraag of de schatting van de Inspecteur redelijk is, toetst het Hof slechts of de Inspecteur bij afweging van de in aanmerking komende belangen in redelijkheid tot de onderhavige schatting, zoals hierboven is beschreven, heeft kunnen komen. Belanghebbende heeft geen grieven tegen de schatting aangevoerd. Naar het oordeel van het Hof is de berekening van de Inspecteur, zoals vermeld in 7.5, redelijk, zodat niet kan worden geoordeeld dat de aanslag naar willekeur is vastgesteld. Het is vervolgens aan belanghebbende om te doen blijken dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft niet aan die bewijslast voldaan.

7.7.

Met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde vergrijpboete en de beschikkingen heffingsrente overweegt het Hof als volgt. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke grieven tegen de beschikkingen heffingsrente aangevoerd en ook anderszins is het Hof niet gebleken dat de heffingsrente is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen of enige andere rechtsregel of beginsel van behoorlijk bestuur. Belanghebbende heeft evenmin gronden tegen de boete aangevoerd. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat hij voor het jaar 2010 een onjuiste aangifte heeft gedaan. Het Hof acht de door de rechtbank vastgestelde boete ten bedrage van € 6.849 passend en geboden. Het Hof heeft bij dit oordeel rekening gehouden met de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan, namelijk dat de bewijslast is omgekeerd en verzwaard.

7.8.

Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, W.M.G. Visser en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 3 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- - de naam en het adres van de indiener;

- - de dagtekening;

- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- - de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.