GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 23 juli 2014
Zaaknummers : 200.098.131/01 en 200.098.132/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 09-4901
Zaaknummer rechtbank : 340305
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N.P.J.M. Kreté-Marres te Den Haag,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.I.W.A.M. van Roy-Vissers te Leiden.
Als deskundige is opgeroepen:
prof. dr. H.J.C. van Marle.
Als Informant is aangemerkt:
De Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland-Rijnland,
gevestigd en kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikkingen van 30 mei 2012, 19 december 2012, 17 april 2013 en 8 mei 2013, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Bij tussenbeschikking van 30 mei 2012 is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 23 februari 2013, in afwachting van de resultaten van het uit te voeren deskundigenonderzoek. Het hof heeft hiertoe benoemd prof. dr. H.J.C. van Marle.
Het deskundigenrapport is medio januari 2014 bij het hof ingekomen.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 25 oktober 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 28 februari 2014, door middel van een V-formulier van diezelfde datum, een brief van 28 februari 2014;
- op 6 juni 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 13 juni 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- -
op 9 januari 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- -
op 28 februari 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- -
op 5 juni 2014 een faxbericht van diezelfde datum;
- -
op 11 juni 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
- -
op 16 juni 2014 een faxbericht van diezelfde datum;
- -
op 18 juni 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De mondelinge behandeling is op 20 juni 2014 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer J. Boonk (gezinsvoogd) namens Jeugdzorg;
- mevrouw E.K.M. Bakker namens de raad.
De beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1.In geschil zijn thans nog de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling). en met betrekking tot de voormalige echtelijke woning: de in aanmerking te nemen waarde bij de verdeling en of de vrouw ter zake van een schuld van € 4.000,- nog een bedrag van € 2.000,- aan de man dient te betalen.
2.Partijen zijn op 22 november 2001 met elkaar in het huwelijk getreden. Uit dit huwelijk zijn de minderjarigen geboren. De minderjarigen verblijven bij de vrouw. Zij zijn vanaf 2010 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg. Op 21 januari 2014 is de ondertoezichtstelling verlengd door de rechtbank. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen.
Hoofdverblijfplaats minderjarigen en zorgregeling
3.De man voert - kort samengevat - aan dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem dient te worden bepaald dan wel dat er een onbegeleide contactregeling dient te worden opgelegd op straffe van een dwangsom. Volgens de man is er sprake van een ernstige vechtscheiding waarvan vast staat dat de kinderen sinds in ieder geval juli 2009 zich in een ernstig loyaliteitsconflict bevinden. Volgens de man is de vrouw niet in staat om over haar eigen kwetsingen heen te stappen en de kinderen toe te laten een band met hun vader te hebben en een positief vaderbeeld te ontwikkelen waardoor de persoonlijkheidsontwikkeling van de kinderen al lang ernstig worden belemmerd. De man meent dat de vrouw de belangen van de kinderen inmiddels al vijf jaar lang op een dermate ernstige wijze heeft geschaad dat hier per direct een einde aan dient te komen. Nu er geen verzoek van de raad tot uithuisplaatsing is gedaan, dient de hoofdverblijfplaats volgens de man bij hem te worden bepaald
4.De vrouw stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat de minderjarigen sinds het vertrek van de man in een veilig opvoedingsklimaat verkeren bij haar en haar steunsysteem, zodat terecht is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn. Volgens haar geeft zij de man genoeg ruimte om zijn vaderschap invulling te geven.
5.Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof de bestreden beschikking op goede gronden gegeven. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel moeten leiden. Het hof overweegt in dit kader voorts dat er sprake is van een jarenlange strijd tussen de ouders, maar er geen aanwijzingen zijn gevonden dat de man beter dan de vrouw in staat zou zijn de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. Evenmin heeft het hof redenen gevonden om de voor de kinderen belangrijke bestaande continuïteit in hun dagelijkse verzorging te verbreken ten gunste van de man. Het gaat relatief goed met de minderjarigen, ook op school. De minderjarigen hebben behoefte aan rust en stabiliteit. Het hof acht het in het licht van bovengenoemde omstandigheden niet in het belang van de minderjarigen indien zij thans van woonplaats (en school) zouden moeten veranderen. De eerste grond van de man faalt derhalve
6.Ten aanzien van de zorgregeling heeft het hof ter zitting partijen er op gewezen dat uit recente rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat slechts onder uitzonderlijke omstandigheden de omgang tussen de ouder die niet de dagelijkse zorg heeft en het kind kan worden beperkt (Hoge Raad 17 januari 2014 ECLI:NL:HR:2014:91).
7.Het hof stelt voorop dat de feitenrechter actief dient op te treden om omgang te realiseren. Partijen dienen zich terdege te realiseren dat de rechter actief gaat ingrijpen in het gezinssysteem indien één partij een omgangsregeling blokkeert. De rechter kan om omgang af te dwingen als verplicht middel inzetten:
- -
verwijzing naar mediation, al dan niet onder verbeurte van een dwangsom;
- -
het gelasten van een onderzoek door een derde, zoals een onderzoek door de raad van de kinderbescherming;
- -
het gelasten van een deskundigenbericht (Forensische mediation) waarbij het onderzoek plaatsvindt onder leiding van een rechter-commissaris;
- -
het toewijzen van de feitelijke verblijfplaats van het kind aan de niet verzorgende ouder;
- -
het gezag met betrekking tot de minderjarige wijzigen.
8.Ter zitting heeft de vrouw haar ernstige zorgen en bezwaren geformuleerd tegen een (uitgebreide) zorgregeling. De man heeft deze bezwaren gemotiveerd bestreden.
9.Blijkens het psychiatrisch rapport van prof. dr. H.J.C. van Marle, ingekomen bij het hof medio 2014, komt de deskundige met betrekking tot de problematiek - resumerend - tot de conclusie dat de moeder handelt vanuit een gevoel voor controle op grond van bezorgdheid voor de kinderen en voorzichtig probeert te bemiddelen. Dat de vader handelt vanuit het gevoel tekort te zijn gedaan in zijn vaderschap, daarin teleurgesteld is en verbetering van de omgang eist; dat de kinderen in hun gedrag van het afwijzen van de omgang met de vader oprecht en consistent overkomen, dat hun motieven om dit gedrag te laten zien niet zijn te exploreren gezien hun leeftijd en hun leeftijdsadequate ontwikkeling, en dat de redenen ervoor niet zijn te achterhalen en te verifiëren.
10.De raad heeft ter zitting verklaard dat zij geen recente bemoeienis heeft gehad met de ouders. De raad acht het van belang dat er contacten zijn tussen de man en de minderjarigen.
11.Jeugdzorg heeft ter zitting verklaard dat er op dit moment geen problemen zijn met de kinderen. Jeugdzorg acht het van belang dat de kinderen een goed vaderbeeld krijgen. De door Jeugdzorg waargenomen contacten deden geforceerd aan. Jeugdzorg acht het in casu moeilijk om te adviseren over de zorgregeling.
12.Het hof is noch uit het hiervoor genoemde psychiatrisch rapport, noch uit enig ander processtuk, gebleken dat zich hier een uitzonderingsgrond voordoet als vermeld onder rechtsoverweging 6. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat genoegzaam is komen vast te staan dat omgang in het belang van de minderjarigen is, althans dat niet van contra-indicaties is gebleken. Het hof is van oordeel dat de door de vrouw opgesomde bezwaren geen grond vormen om de omgang te beperken laat staan te ontzeggen. Dat partijen over en weer een andere visie hebben over de opvoeding kan geen grond zijn om de omgang tussen de man en de kinderen te beperken. Dat geldt eveneens voor de verstoorde verhouding tussen de man en de vrouw. Van beide ouders mag worden verlangd dat zij hun onderlinge conflict niet projecteren op het wel en wee van de minderjarige kinderen. Zij dienen zich verder te realiseren dat het over en weer elkaar demoniseren geen positief effect heeft op de zorgregeling, zoals ook ter zitting met partijen is besproken.
13.Met inachtneming van het vorenstaande, acht het hof het in het belang van de minderjarigen een (opbouwende) zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de man gerechtigd is de minderjarigen één dag per veertien dagen onbegeleid bij zich te hebben, te weten op een zaterdag of zondag van 09.00 uur ’s-ochtends tot 19.00 uur ’s avonds, gedurende de eerste twee maanden; na de eerste twee maanden zal een reguliere contactregeling gelden van één weekend per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot zondagavond 19.00 uur.
Ten aanzien van de vakanties en feestdagenregeling:
- -
Zomervakantie: het ene jaar de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw, het andere jaar de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man;
- -
Kerst en Pasen en overige vakanties: de helft bij de man, de helft bij de vrouw.
- -
Moederdag bij de vrouw en Vaderdag bij de man; verjaardag van de vrouw bij de vrouw en verjaardag van de man bij de man.
Met betrekking tot de overdracht van de kinderen is ter zitting gebleken dat de vrouw geen inschakeling wenst van een derde. Gezien de wens van de vrouw acht het hof het redelijk dat de vrouw de kinderen naar de man brengt, en dat de partner van de man de kinderen gedurende de eerste twee maanden terugbrengt. Bij aanvang van de weekendregeling zal de man de kinderen terugbrengen.
14.De man heeft verder in zijn beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij de kinderen voor de periode van een jaar slechts eenmaal per vier weken onder begeleiding zou mogen zien. Nu de periode van een jaar inmiddels is verstreken, heeft de man geen belang meer bij zijn derde grief. grond.
15.De houding van de vrouw tot en met de voortgezette mondelinge behandeling geeft naar het oordeel van het hof grond om te vrezen dat zij niet zonder meer haar medewerking zal verlenen aan de uitvoering van de contactregeling. Derhalve acht het hof in dit geval het ambtshalve opleggen van een dwangsom noodzakelijk om omgang te realiseren. Het hof ziet aanleiding om de vrouw een dwangsom op te leggen van € 500,- voor iedere keer dat zij weigert haar medewerking te verlenen aan de contactregeling tussen de man en de minderjarigen met een maximum van € 25.000,-- in totaal. Het hof neemt daarbij in aanmerking, gelet op het grote belang dat minderjarigen hebben bij de instandhouding van de band met beide ouders en nu niet van andere daar tegenover staande meer zwaarwichtige belangen is gebleken, dat het belang van de minderjarigen zich daartegen niet verzet. De vierde grond van de man slaagt derhalve.
16.In zijn vijfde grief grond stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld voor de waarde op de dag van de taxatie, alsmede dat de man de helft van de onderwaarde dient te voldoen. De man meent dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om voor het bepalen van de waarde van de woning uit te gaan van het moment van de taxatie, zijnde 13 oktober 2011. De man stelt zich op het standpunt dat de woning aan de vrouw dient te worden toebedeeld voor de waarde op 9 juli 2009, dan wel voor
€ 475.000,-, hetgeen de vrouw betwist.
17.Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op de juiste gronden geoordeeld zoals in de bestreden beschikking weergegeven. Het hof neemt deze gronden over en maakt hen tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof overweegt in dit kader dat ten aanzien van de omvang en samenstelling van de te verdelen huwelijksgemeenschap als peildatum dient te worden gehanteerd de datum van de ontbinding van het huwelijk. Dat is in dit geval de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, te weten 9 juli 2009. Voor wat betreft de bij de verdeling in aanmerking te nemen waarde van de goederen moet in beginsel worden uitgegaan van de waarde respectievelijk het bedrag ten tijde van de verdeling. De rechtbank heeft overwogen dat als (waarde)peildatum van de woning de datum van de na de vaststelling van de verdeling door de rechtbank nog uit te voeren bindende en door partijen op te dragen taxatie zal gelden. Aldus heeft de rechtbank een waarde peildatum bepaald die zo dicht mogelijk bij verdeling ligt. Nu geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld die nopen om af te wijken van de hoofdregel, faalt de grief van de man. Het betoog van de man dat de vrouw bleef weigeren aan de verkoop van de woning mee te werken en toen de woning in oktober 2011 wederom getaxeerd werd, minder waard bleek, kan de man niet baten, nu het hof is gebleken dat partijen elkaar over en weer de afwikkeling van de vastgestelde verdeling door de rechtbank hebben getraineerd.
18.De man voert in zijn zesde grond aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de lening van de man bij zijn ouders van € 4.000,-, terwijl de rechtbank bij de verdeling wel rekening heeft gehouden met de waarde van de auto die met deze lening is gekocht. De waarde van de auto ten tijde van de verdeling was € 4.000,-. De vrouw dient alsdan de waarde aan de man te vergoeden nu deze auto aan haar is toegedeeld. De vrouw dient derhalve nog € 2000,- aan de man te voldoen, aldus de man.
19.Vast staat dat partijen met uitsluiting van gemeenschap zijn gehuwd. Niet in geschil is dat de aanschaf van de auto is gefinancierd met door de man geleende gelden. Partijen hebben de auto echter als gemeenschappelijk goed beschouwd. Dit vermogensbestanddeel behoort de man toe. Nu de auto volledig is gefinancierd door de man en is overgedragen aan de vrouw, dient de vrouw het door de man gevorderde bedrag van € 2.000,- aan de man te betalen. De grond van de man slaagt derhalve.
20.De kosten van de deskundige dienen door beide partijen ieder voor een gelijk deel worden betaald. Het honorarium van de deskundige bedraagt in totaal € 13.943,10. Partijen hebben ieder in totaal € 6.971,55 betaald aan voorschotten. Het hof stelt de schadeloosstelling van de deskundige vast op het door de deskundige gevraagde bedrag van € 13.943,10. Het hof heeft de schadeloosstelling reeds aan de deskundige betaalbaar gesteld.
21.Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken en de lening van de man bij zijn ouders in het kader van de verdeling betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt een contactregeling tussen de man en de minderjarigen vast, inhoudende dat de man gerechtigd is de minderjarigen één dag per veertien dagen onbegeleid bij zich te hebben, te weten op een zaterdag of zondag van 09.00 uur ’s-ochtends tot 19.00 uur ’s avonds, gedurende de eerste twee maanden; na de eerste twee maanden geldt een reguliere contactregeling van één weekend per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot zondagavond 19.00 uur; en ten aanzien van de vakanties en feestdagenregeling:
- -
Zomervakantie: het ene jaar de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw, het andere jaar de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man;
- -
Kerst en Pasen en overige vakanties: de helft bij de man, de helft bij de vrouw.
- -
Moederdag bij de vrouw en Vaderdag bij de man; verjaardag van de vrouw bij de vrouw en verjaardag van de man bij de man;
stelt in het kader van de contactregeling vast dat de vrouw de kinderen naar de man zal brengen, en dat de partner van de man de kinderen gedurende de eerste twee maanden terugbrengt. Bij aanvang van de weekendregeling zal de man de kinderen terugbrengen;
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een dwangsom van € 500,- per keer dat de vrouw in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het opstarten en uitvoeren van contacten tussen de man en de minderjarigen, tot een maximum van € 25.000,-;
bepaalt dat de vrouw aan de man nog dient te voldoen een bedrag van € 2.000,- in verband met de toedeling van de autolening aan de man;
stelt de schadeloosstelling van de deskundige vast op € 13.943,10;
bepaalt dat partijen ieder voor een gelijk deel de schadeloosstelling van de deskundige dienen te dragen.
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2014.