5 Navorderingsaanslag inkomstenbelasting
Over de jaren 2007 en 2008 zal ik navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opleggen. Deze zijn gebaseerd op artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De aangifte inkomstenbelasting 2009 wordt vastgesteld conform de opstelling onder hoofdstuk 4.1 van dit verslag.
(…)
6.1
Boete inkomstenbelasting
Over de correcties over de jaren 2007, 2009 en 2009 leg ik een boete op.
6.2
Vergrijpboete inkomstenbelasting
Ik ben van mening dat er sprake is van opzet.
Belastingplichtige heeft bewust een andere voorstelling van zaken gegeven dan dat deze feitelijk zijn. Er is namelijk duidelijk sprake van een eenmanszaak waarvan het voordeel bij belastingplichtige dient te worden belast. Ten aanzien van de correcties in de kosten sfeer heeft belastingplichtige bewust kosten ten laste van het resultaat gebracht die geen betrekking hebben op de eigen onderneming.
De niet geboekte omzet is belastingplichtige te verwijten dat deze niet in de administratie is verwerkt. Belastingplichtige heeft bewust het risico genomen dat te weinig belasting zal worden betaald.
Bij opzet bedraagt de boete 50% bij een navordering over de jaren 2007 en 2008.
De boete bedraagt 25% bij primitieve aanslagregeling over het jaar 2009.
De grondslag van de boete is het bedrag van de navorderingsaanslag, dan wel indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de aanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met de verliezen; een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.
(…)
7.2
Vergrijpboete omzetbelasting
Naast de naheffingsaanslag leg een vergrijpboete ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.
Ik ben van mening dat er sprake is van opzet.
De correctie onder hoofdstuk 3.5.1 van dit verslag leg ik een boete op van 50% omdat ik van mening ben dat sprake is van opzet.
Belastingplichtige heeft bewust verkopen buiten de administratie gehouden met als enige doel dat te weinig belasting zal worden aangegeven.
Ten aanzien van de correcties onder hoofdstuk 3.5.2 van dit verslag leg ik een vergrijp boete op van 50% om dat ik van mening ben dat sprake is van opzet. Belastingplichtige heeft bewust facturen in de administratie verwerkt die geen betrekking hebben op de eigen onderneming en de in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting verrekend met als doel dat te weinig omzetbelasting zou worden aangegeven.
De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld va n de belastingplichtige niet of niet tijdig is betaald.
(…)”
2.6.
Overeenkomstig het bepaalde in punt 4. van het hiervoor genoemde rapport heeft de Inspecteur (navorderings)aanslagen IB/PVV 2007 tot en met 2009 en (navorderings)aanslagen Zwv 2007 tot en met 2009 en een naheffingsaanslag OB 2007-2009 opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
2.7.
De Inspecteur heeft in één geschrift met dagtekening 26 mei 2014 op de bezwaren beslist. Dit geschrift luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
Vergrijpboete inkomstenbelasting
Ik heb hiervoor reeds aangegeven dat belanghebbende over 2007 geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft ingediend (hoewel hij hiertoe wel was uitgenodigd) en dat belanghebbende over de jaren 2008 en 2009 niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Ik heb verder reeds aangegeven dat belanghebbende opzettelijk onjuiste aangiften indiende, door niet zijn volledige omzet te verantwoorden en door ten onrechte zeer substantiële aftrekposten op te voeren, waardoor zijn verzamelinkomen jaarlijks negatief uitkwam.
Met name de voorraadcorrectie van in totaal € 125.728 kan door belanghebbende niet anders dan opzettelijk zijn aangebracht. Belanghebbende moet hebben geweten dat hij ofwel inkoopkosten in aftrek bracht die hij in werkelijkheid niet had gemaakt dan wel dat hij een fors deel van zijn omzet verzweeg, met het oogmerk hierdoor opzettelijk te weinig belasting te betalen, in beide gevallen merk ik dit aan als opzet (dan wel voorwaardelijke opzet).
Ook het ten onrechte boeken van een veelheid aan kleinere en grotere aftrekposten merk ik aan als opzet, dan wel voorwaardelijke opzet. Belanghebbende moet hebben geweten dat hij, door allerlei kosten inzake het faillissement van andere ondernemingen of privékosten te boeken, de volledige winst van de onderneming in feite 'afroomde', waardoor zelfs een verlies resteerde.
De opgelegde vergrijpboeten bedragen 50% voor 2007 en 2009 en 25% voor 2009. Het is mij niet duidelijk waarom de controlerend ambtenaar voor 2009 een lager percentage heeft gehanteerd, terwijl voor elk van de jaren sprake is van opzet. Uiteraard zal ik op dit lagere percentage niet terugkomen. Ik zal dus de gehanteerde boetepercentages van 50% en 25% handhaven. Omdat de grondslag voor de vergrijpboeten omlaag gaat, zal ik de vergrijpboeten dienovereenkomstig verminderen.
Jaar 2007 2008 2009
Boetegrondslag €51.025 € 11.683 €6.263
Boetepercentage 50% 50% 25%
Vergrijpboete €25.513 €5.841 €1.565
(…)
Vergrijpboete omzetbelasting
Ik heb hiervoor geconcludeerd dat belanghebbende opzettelijk een deel van zijn omzet niet fiscaal heeft verantwoord en dat belanghebbende opzettelijk ten onrechte grote bedragen aan vooraftrek heeft geclaimd. Belanghebbende heeft dat gedaan met het doel om te weinig belasting te betalen. Ik acht eén vergrijpboete van 50% dan ook op zijn plaats. Belanghebbende heeft geen strafverminderende omstandigheden aangevoerd en hiervan is mij ook niet gebleken, dus ik handhaaf het boetepercentage van 50%.
Aangezien de naheffingsaanslag weliswaar niet wordt verminderd, maar de samenstelling van de correcties en de verdeling over da jaren wel verandert, zal ik de vergrijpboete slechts handhaven voor zover deze ziet op de oorspronkelijk aangebrachte correcties welke door mij in stand worden gelaten. Dit resulteert in de volgende boetegrondslag:
Jaar 2007 2008 2009 Totaal
Aansluitverschillen € 956 -/- €12.317-/- € 7.729 € 5.544-/-
Omzetcorrectie € 9.514 € 3.705 € 2.470 €15.689
Correctie vooraftrek € 21.482 € 13.507 € 13.780 € 48.769
Totaal € 30.040 € 4.895 € 23.979 € 58.914
Ik verminder op basis van het voorgaande de vergrijpboete tot een bedrag van € 29.457.
(…)”
2.8.
Bij brief van 2 juli 2014 heeft belanghebbende beroep ingesteld. Het beroepschrift luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Betreft: Beroepschrift
(…)
1 Eiser had bezwaar ingediend tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2007-2009, aanslagnummer (…).
2. Op 26 mei 2014 heeft de Belastinginspecteur (…) een uitspraak gedaan op het bezwaar van eiser. Deze uitspraak wordt als Productie 1 aan U.E overgelegd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met deze beslissing en komt hier tegen nadrukkelijk sauverend in beroep.
4. Ter motivatie van het onderhavige beroepschrift verwijst eiser naar de inhoud van zijn bezwaarschrift en aanvullende gronden, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast kan gelden. Deze bescheiden zullen spoedig aan U.E. worden overgelegd.
5. Eiser betwist en ontkent al datgene door verweerder bij uitspraak is gesteld, voor zover een en ander in het hierna volgende niet uitdrukkelijk wordt erkend. Eiser wenst niet geacht te worden enige stelling van verweerder stilzwijgend te hebben erkend.
6. Eiser heeft tegen verweerder meerdere klachten ingediend bij de Nationale Ombudsman, Deze klachten zullen spoedig aan U.E worden overgelegd
7. Eiser acht de bestreden beschikking geheel in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (ex artikel 3:2 AWB), het motiveringsbeginsel (ex artikel 3:46 juncto 7:12 AWB) en het evenredigheidsbeginsel, nu de voor hem nadelige gevolgen van de beschikking onevenredig zijn in verhouding tot de met de beschikking beoogde doelen (ex artikel 3:4 lid 2 AWB). Eiser meent dat de belangenafweging anders- en wel in zijn voordeel - had dienen uit te pakken.
8. Eiser verzoekt u in deze het totale dossier aan hem te doen toekomen.
9. Eiser behoudt het recht om in een later stadium van deze procedure, indien gewenst, een aanvullend beroepschrift in te dienen
10 Eiser maakt voorts aanspraak op vergoeding van de in het kader van onderhavige procedure gemaakte/te maken kosten.
REDEN WAAROM eiser zich wendt tot uw Rechtbank met het verzoek de bestreden beschikking d.d. 26 mei 2014 te vernietigen, alsmede verweerder te veroordelen in de proceskosten.”
2.9.
In het dossier zit een niet-ondertekend concept-beroepschrift van eveneens 2 juli 2014, waarop in plaats van het faxnummer @@@@ is vermeld. Dit concept-beroepschrift is niet verstuurd en is behoudens punt 1 identiek aan het hiervoor vermelde beroepschrift van eveneens 2 juli 2014. Onder punt 1 wordt vermeld:
1. Eiser had bezwaar ingediend tegen:
- Navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007, [H.77];
- Navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008, [H.87];
- Aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009, [H.96];
- Navorderingsaanslag Zorgverzekeringswet 2007, [W.77];
- Navorderingsaanslag Zorgverzekeringswet 2008, [W.87];
- Aanslag Zorgverzekeringswet 2009, [W.96];
- Naheffingsaanslag omzetbelasting 2007-2009, aanslagnummer (…)”
2.10.
In het aanvullend beroepschrift van 10 augustus 2014 van belanghebbende voert belanghebbende onder verwijzing naar het beroepschrift van 2 juli 2014 grieven aan die specifiek zien op de (navorderings)aanslagen IB/PVV.
2.11.
In het dossier bevindt zich een telefoonnotitie van de griffier van de Rechtbank van 9 februari 2015. Deze notitie vermeldt het volgende:
“gemachtigde eiser gesproken, beroep is inderdaad alleen ingesteld tegen de aanslag OB. Voor IB zijn ze nog in overleg met de inspecteur voor evt. herziening. Cliënt had wel gevraagd of IB nog kon meeliften, maar ik heb aangegeven dat daar apart beroep tegen moet worden ingesteld.”
2.12.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2007 opgelegd met dagtekening 30 juni 2010. Belanghebbende heeft eerst in de bezwaarfase een aangifte IB/PVV 2007 ingediend.
2.13.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2008 opgelegd met dagtekening 22 oktober 2010. Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2008 ingediend, waarin hij al resultaat uit overige werkzaamheden enkel het privégebruik auto van een Mercedes en een Fiat heeft aangegeven. Door de aftrek van de kosten van de eigen woning beliep het aangegeven verzamelinkomen € 4.193 negatief.
2.14.
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2009 ingediend, waarin hij als resultaat uit overige werkzaamheden een bedrag van € 60.226 negatief heeft opgenomen. Het aangegeven verzamelinkomen is eveneens € 60.226 negatief.
4 Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw met beschikkingen heffingsrente en vergrijpboetes
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende heeft tijdig bezwaarschriften ingediend tegen de besluiten betreffende de IB/PVV en Zvw. Bij één uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op de bezwaarschriften. Binnen zes weken heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar en de uitspraak op bezwaar als bijlage bijgevoegd. Dat belanghebbende in punt 1 van het beroepschrift aangeeft dat hij een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de naheffingsaanslag OB 2007-2009 maakt niet dat daarmee het beroep alleen op de OB kan zien. Onder punt 5 staat immers dat belanghebbende alles ontkent en betwist wat de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar stelt. Dit kan niet anders worden opgevat dan dat belanghebbende zich niet kan verenigen met het geheel van de uitspraak op bezwaar. Dit kan ook worden afgeleid uit punt 7 van het beroepschrift, waarin belanghebbende aangeeft dat de gehele uitspraak op bezwaar in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank het beroep terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard. Het beroepschrift van 2 juli 2014 ziet alleen op de OB. De telefoonnotitie en het niet verzonden concept-beroepschrift van 2 juli 2014 bevestigen deze lezing. Belanghebbende heeft eerst op 10 augustus 2014, buiten de zeswekentermijn, beroep aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2007, 2008 en 2009, inclusief boetes en heffingsrente.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof ziet het tijdig ingediende beroepschrift van 2 juli 2014 (2.8.) niet alleen op de naheffingsaanslag OB 2007-2009 met daarbij horende vergrijpboete en beschikking heffingsrente, maar ook op de andere belastingaanslagen (IB/PVV en Zvw) met bijbehorende vergrijpboetes en beschikkingen heffingsrente. Alhoewel de verwijzing onder punt 1 van het beroepschrift naar het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag OB 2007-2009 op dit punt onduidelijkheid schept, is het Hof van oordeel dat uit de verdere tekst van het beroepschrift – onder andere de punten 2 en 3 in onderling samenhang bezien – desondanks voldoende blijkt dat het beroepschrift ook betrekking heeft op de overige belastingaanslagen. In de punten 2 en 3 van het beroepschrift maakt belanghebbende immers duidelijk dat hij zich niet kan verenigen met het geschrift van 26 mei 2014, hetgeen alle uitspraken op bezwaar ten aanzien van alle aanslagen met boetes en beschikkingen heffingsrente omvat. Dat belanghebbende in het beroepschrift onder punt 1 verwijst naar het tegen de naheffingsaanslag OB 2007-2009 ingediende bezwaar en onder punt 4 voor de motivering verwijst naar dit bezwaarschrift maakt dat niet anders. De in bezwaar in het kader van de naheffingsaanslag OB 2007-2009 gevoerde discussie omtrent de correctie van de voorraad is immers ook relevant voor de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw. Bovendien vermeldt het aanvullende bezwaarschrift ten aanzien van alle aanslagen opmerkingen. De verwijzing beperkt daarmee het geschil niet tot de OB. Dit volgt verder uit de punten 5 (“al datgeen”), 7 (“geheel in strijd”) en 8 (“het totale dossier”) alsmede de slotoverweging, waarin om vernietiging van de bestreden beschikking wordt gevraagd. Dat het beroepschrift ook de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw met beschikkingen omvat, vindt bevestiging in de kort daarna ingediende nadere motivering van het beroepschrift van 10 augustus 2014. De nadere motivering werkt ook gronden uit die specifiek zien op de (navorderings)aanslagen IB/PVV. Belanghebbende heeft derhalve tijdig beroep ingesteld tegen alle belastingaanslagen, boetes en beschikkingen waarop bij geschrift van 26 mei 2014 uitspraak op bezwaar is gedaan.
4.4.
Dat de toenmalige gemachtigde blijkens een telefoonnotitie (2.11.) eerst op 9 februari 2015 zou hebben verklaard dat het de bedoeling was alleen voor de naheffingsaanslag OB 2007-2009 beroep in te stellen doet aan het vorenstaande niet af. Niet alleen is die telefoonnotitie strijdig met de aard en inhoud van het beroepschrift en de nadere motivering daarvan, maar ook met de latere verklaringen van belanghebbende dat wel degelijk bedoeld was beroep in te stellen tegen alle belastingaanslagen, boetes en beschikkingen. Ook het in het dossier aanwezige niet verzonden concept-beroepschrift van eveneens 2 juli 2014 waarbij onder punt 1 alle belastingaanslagen waarover op 26 mei 2014 is beslist worden vermeld, maakt dit niet anders. Weliswaar laat dit concept-beroepschrift aan duidelijkheid niets te wensen over, maar dit niet verstuurde document kan niet bewerkstelligen dat de ontvankelijkheid van een minder duidelijk verwoord beroep teniet gaat. Het telefoongesprek, het concept-beroepschrift noch enig ander stuk in het dossier kan worden gezien als een intrekking van het beroep betreffende de IB/PVV en Zvw met bijbehorende boetes en beschikkingen heffingsrente. De Rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen de beslissingen van 26 mei 2014 betreffende de IB/PVV en Zvw met boetes en beschikkingen heffingsrente derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.5.
Partijen hebben ter zitting het Hof verzocht de zaken niet terug te wijzen naar de beroepsfase, maar de zaken inhoudelijk te beoordelen. Het Hof ziet geen aanleiding om niet aan dit verzoek te voldoen.
Toerekening van de handel in computers en computeronderdelen aan belanghebbende
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de handel in computers en computeronderdelen een onderneming vormt als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Ook is niet in geschil dat met deze handel sprake is van het verrichten van een economische activiteit als bedoeld in artikel 9 van de Btw-richtlijn. Tussen partijen is slechts in geschil voor wiens rekening en risico de handel in computers en computeronderdelen heeft plaatsgevonden.
4.7.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de handel in computers en computeronderdelen, onder de handelsnaam [C] (CV), rechtstreeks werd gedreven voor rekening en risico van belanghebbende. De resultaten van de onderneming zijn daarom terecht bij belanghebbende in aanmerking genomen in de IB/PVV en belanghebbende is terecht als belastingplichtige voor de OB aangemerkt.
4.8.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zijn werkzaamheden ten onrechte voor de IB/PVV worden aangemerkt als eenmanszaak. Ten aanzien van de handel in computers en computeronderdelen heeft belanghebbende verklaard dat hij voor het beheer van de twee computerwinkels overeenkomsten is aangegaan met de heer [B] en dat hij daarvoor een managementfee ontvangt, zijnde 65% van de winst. Slechts na aandringen van de controlerend ambtenaar heeft belanghebbende aangiftebiljetten ingestuurd waarbij de resultaten van [C] CV zijn weergegeven als resultaat uit overige werkzaamheden bij belanghebbende. Dit slechts om de resultaten van [C] CV zichtbaar te maken. De Inspecteur had aan de beherend vennoot een aanslag IB/PVV voor de onderhavige jaren moeten opleggen. Het feit dat belanghebbende namens [C] CV handelde, maakt belanghebbende geen ondernemer voor de IB/PVV. Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat de naheffingsaanslag OB 2007‑2009 ten onrechte aan hem is opgelegd. De naheffingsaanslag had aan [C] CV moeten worden opgelegd. [C] CV is degene die op eigen naam overeenkomsten sluit, facturen uitreikt, correspondeert, facturen ontvangt en meerdere bankrekening aanhoudt. Dit maakt [C] CV een zelfstandige ondernemer voor de OB. [C] CV heeft een eigen btw‑nummer en heeft per tijdvak aangifte OB gedaan. De door de Rechtbank genoemde omstandigheden kunnen niet leiden tot het oordeel dat materieel sprake is van een eenmanszaak.
4.9.
Het Hof overweegt als volgt. Uit geen enkel stuk blijkt dat belanghebbende bevoegd is namens [C] CV te handelen of dat [C] CV ten aanzien van de handel in computers en computeronderdelen zelfstandig onder eigen naam naar buiten treedt en voor eigen risico overeenkomsten sluit. Niet is gebleken dat anderen dan belanghebbende rechtstreeks worden gebonden door de verbintenissen die belanghebbende sluit in het kader van de hiervoor beschreven handel. Evenmin is gebleken dat anderen kapitaal hebben gestort of onttrekkingen hebben gedaan. Ten aanzien van de webshop heeft belanghebbende wisselende verklaringen afgelegd. Daarvan heeft hij zowel gesteld dat deze onder [C] CV viel als dat hij zelf de webshop exploiteerde. Ook alle vragen en correspondentie lopen via belanghebbende. In het dossier zitten enkel facturen op naam van [C] . Dat met betrekking tot de handel in computers en computeronderdelen facturen bestaan op naam van [C] CV is niet gebleken, maar ook niet relevant. Het enkele feit dat belanghebbende als handelsnaam [C] dan wel [C] CV gebruikt, maakt niet dat deze activiteiten tot de onderneming van [C] CV kunnen worden gerekend. Van een link tussen de door belanghebbende uitgevoerde handel in computers en computeronderdelen en [C] CV is niet gebleken. Uit de in het dossier aanwezige stukken blijkt slechts dat belanghebbende feitelijk alle werkzaamheden verricht en zich hierbij van de naam [C] bedient. Belanghebbende heeft daarbij toegang tot de bankrekening waarop de inkomsten uit de handel in computers en computeronderdelen binnenkomen en doet hiervan ook zijn privé‑uitgaven. Dat anderen toegang hebben tot deze rekening is gesteld noch gebleken. Dat anderen dan belanghebbende recht hebben op de inkomsten of een deel ervan blijkt ook niet uit de stukken. Het is daarmee belanghebbende die handelt in computers en computeronderdelen en niet [C] CV.
4.10.
Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat belanghebbende ten aanzien van de handel in computers en computeronderdelen als ondernemer dient te worden aangemerkt voor de Wet inkomstenbelasting 2001 en voor de Wet op de omzetbelasting 1968.
(Navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw
Navorderingsbevoegdheid 2007 en 2008
4.11.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), kan – voor zover van belang – indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.12.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur niet tot navorderen mag overgaan omdat hij geen nieuw feit heeft. De primitieve aanslagen zijn vastgesteld na de start van het boekenonderzoek in 2010. De Inspecteur heeft de uitkomsten van dit onderzoek niet afgewacht. Evenmin heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht uitstel te verlenen voor het vaststellen van de aanslagen. Indien de Inspecteur het boekenonderzoek had afgewacht, was de Inspecteur bekend geweest met het feit dat sprake was van een eenmanszaak. Daarmee is sprake van een ambtelijk verzuim dat navordering verhindert. Belanghebbende is van mening dat geen sprake is van kwade trouw. Belanghebbende is van mening dat de omzet hem niet toekomt maar bij [C] CV thuishoort. De afgetrokken kosten zijn zakelijk en aldus aftrekbaar, zodat geen sprake is van opzet.
4.13.
De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van een nieuw feit waarmee hij ten tijde van het regelen van de aangiften niet bekend was en ook niet redelijkerwijs bekend kon zijn. De primitieve aanslagen IB/PVV 2007 en 2008 zijn met dagtekening 30 juni 2010 (2007) en 22 oktober 2010 (2008) conform de aangiften van belanghebbende opgelegd. Dit was weliswaar tijdens het boekenonderzoek bij [C] CV, maar toch is geen sprake van een ambtelijk verzuim. Het boekenonderzoek betrof immers in eerste instantie niet belanghebbende in privé, maar [C] CV. Pas in de loop van 2011 werd duidelijk dat de onderneming voor rekening en risico van belanghebbende werd gedreven en dat de winst bij belanghebbende diende te worden belast. Belanghebbende nam eerst vanaf 18 mei 2011 ook zelf het standpunt in dat deze winst bij hem moest worden belast. Voor zover het Hof van oordeel is dat geen sprake is van een nieuw feit, stelt de Inspecteur zich subsidiair op het standpunt dat sprake is van kwade trouw. Belanghebbende heeft opzettelijk onjuiste aangiften ingediend door het niet vermelden van de winst van zijn handel in computers en computeronderdelen. Belanghebbende heeft bewust onjuiste aangiften gedaan door omzet ten onrechte niet aan te geven en een veelheid aan kosten ten onrechte af te trekken en opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken te geven door het te doen voorkomen alsof de resultaten van de handel in computers en computeronderdelen bij [C] CV thuishoren.
4.14.
Het Hof zal eerst het subsidiaire standpunt behandelen. Een belastingplichtige is te kwader trouw in de zin van artikel 16, eerste lid, laatste volzin, van de AWR, indien hij de Inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt (HR 11 juni 1997, nr. 32 299, BNB 1997/384). Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende opzettelijk zijn bron van inkomen heeft verzwegen en heeft getracht te doen voorkomen dat de voordelen uit die bron door [C] CV werden genoten. Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren nagenoeg fulltime gewerkt voor [C] . Belanghebbende heeft over het jaar 2007 geen aangifte gedaan en heeft over het jaar 2008 uitsluitend aangifte gedaan van resultaat uit overige werkzaamheden in de vorm van het gebruik van personenauto’s, zonder daarbij te vermelden wie deze auto’s ter beschikking heeft gesteld. Andere inkomsten zijn door hem niet aangegeven. Belanghebbende heeft wel uitgaven in geld moeten doen. De meeste privé-uitgaven, zoals de betaling van de eigenwoningrente en de energiekosten van de woning van belanghebbende zijn uit de zakelijke bankrekening betaald. Belanghebbende heeft verklaard dat de privé opnames en betalingen die vanuit [C] zijn betaald, zijn salaris vormen en dat naar behoefte werd betaald. Deze inkomsten zijn niet door belanghebbende aangegeven. Uit hetgeen is overwogen onder 4.9. volgt dat deze inkomsten zijn genoten uit een door belanghebbende in 2007 en 2008 gedreven eenmanszaak, zodat de resultaten bij belanghebbende als winst uit onderneming in aanmerking hadden moeten worden genomen. Daarmee is sprake van kwade trouw, zodat de Inspecteur gerechtigd was tot navordering. Gelet hierop behoeft het primaire standpunt van de Inspecteur geen bespreking meer.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
4.15.
Artikel 27h, tweede lid, van de AWR in samenhang met artikel 27e, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover van belang, dat het hoger beroep van de belastingplichtige ongegrond moet worden verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.16.
De Inspecteur heeft zich er ten aanzien van alle jaren (2007, 2008 en 2009) op beroepen dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De Inspecteur onderbouwt dat als volgt. Belanghebbende heeft over de jaren 2007 geen aangifte gedaan en voor de jaren 2008 en 2009 aangiften gedaan van een negatief inkomen. Dit wordt voor 2008 veroorzaakt door het niet aangeven van inkomen en voor 2009 met name veroorzaakt doordat belanghebbende ten onrechte grote aftrekposten claimt. Doordat belanghebbende niets dan wel een verlies heeft aangegeven, terwijl met hetgeen de Inspecteur heeft aangedragen hij aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende jaarlijks een positief inkomen heeft genoten, wijkt de over het door belanghebbende aangegeven inkomen verschuldigde belasting zowel relatief als absoluut aanzienlijk af van belasting die belanghebbende verschuldigd is over het inkomen dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt. Het gevolg hiervan is dat belanghebbende over de jaren 2007 tot en met 2009 niet de vereiste aangiften heeft gedaan.
4.17.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat voor omkering en verzwaring van de bewijslast het aan de Inspecteur is aannemelijk te maken dat de door belanghebbende ingediende aangiften zowel absoluut als relatief gezien in aanzienlijke mate bewust te laag zijn gedaan en dat de Inspecteur daarin niet is geslaagd.
4.18.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.14. heeft belanghebbende opzettelijk de omzet van de handel in computers en computeronderdelen niet aangegeven voor de jaren 2007 en 2008. Daarnaast zijn voor het jaar 2009 privé-uitgaven en kosten die niet zien op de eenmanszaak in aftrek gebracht. De combinatie van de niet aangegeven omzet, de ten onrechte in aftrek gebrachte kosten en de ervaring van belanghebbende, leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een relatief en absoluut aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. De ervaring van belanghebbende blijkt uit zijn betrokkenheid bij andere vennootschappen, zoals [Y] B.V. en [AA] B.V. De Inspecteur heeft zich naar het oordeel van het Hof daarom terecht op het standpunt gesteld dat belanghebbende voor de jaren 2007, 2008 en 2009 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit brengt mee dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.
4.19.
Deze zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast laten evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het vaststellen van de aanslag uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld door een inspecteur (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). In dat kader rust op een inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39872, ECLI:NL:HR:2006:AV0401). Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.20.
De schatting door de Inspecteur dient, zoals gezegd de redelijkheidstoets te kunnen doorstaan. In het onderhavige geval is de Inspecteur uitgegaan van door belanghebbende verstrekte gegevens, van gegevens uit de administratie van [A] B.V. en van de in het rapport van het boekenonderzoek (2.5.) vermelde gegevens. Daarmee heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof niet naar willekeur gehandeld. De vaststelling van het verzamelinkomen door de Inspecteur voor de jaren 2007, 2008 en 2009 kan de redelijkheidstoets dan ook doorstaan.
4.21.
Het Hof acht belanghebbende er niet in geslaagd het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren dat de geschatte omzet lager is en tot welk bedrag belanghebbende kosten heeft gemaakt. De Inspecteur heeft dan ook het resultaat uit overige werkzaamheden en het verzamelinkomen voor de jaren 2007, 2008 en 2009 niet te hoog geschat.
(Navorderings)aanslagen Zvw
4.22.
Het beroep is mede gericht tegen de (navorderings)aanslagen Zvw 2007, 2008 en 2009. Belanghebbende heeft tegen die aanslagen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu het verzamelinkomen voor de jaren 2007, 2008 en 2009 niet wijzigt, ziet het Hof geen grond voor een vermindering van de (navorderings)aanslagen Zvw 2007, 2008 en 2009.
4.23.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2007, 2008 en 2009 vergrijpboetes van respectievelijk 50% (€ 25.513 voor 2007 en € 5.841 voor 2008) en 25% (€ 1.565 voor 2009) opgelegd. Redengevend daarvoor is dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e van de AWR). De Inspecteur heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat belanghebbende opzettelijk een deel van zijn omzet heeft verzwegen en opzettelijk ten onrechte grote kostenposten heeft geclaimd. Iedere ondernemer weet dat hij zijn volledige winst dient te verantwoorden en dat het te weinig verantwoorden leidt tot een te lage heffing van IB/PVV. Van een ervaren ondernemer mag voorts worden verwacht dat hij weet dat hij uitsluitend kostenaftrek kan claimen voor zakelijke kosten, daarbij horen niet de privé-uitgaven en kosten die betrekking hebben op andere ondernemingen. Ter zitting bij het Hof heeft de Inspecteur aangegeven dat rekening houdend met de redelijke termijn, met het feit dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast en samenloop met een boete in de OB, de vergrijpboetes kunnen worden verminderd tot 20%.
4.24.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het feit dat bepaalde kosten niet in aftrek worden toegelaten, niet de conclusie rechtvaardigt dat belanghebbende opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan. Zij wijst er in dit verband op dat het om zakelijke kosten ging, die slechts door één onderneming in aftrek zijn gebracht.
4.25.
Het Hof is van oordeel onder verwijzing naar 4.9. en 4.14. dat belanghebbende wist of zich ervan bewust moest zijn dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven en dat het daarmee aan het (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld danwel anderszins te weinig belasting is geheven. Gelet op alle feiten en omstandigheden acht het Hof – conform het standpunt van de Inspecteur in hoger beroep – boetes van 20% passend en geboden (€ 10.205 voor 2007, € 2.336 voor 2008 en € 1.252 voor 2009), waarbij het Hof rekening houdt met de omstandigheid, dat in dit bedrag al een vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn is opgenomen.
Naheffingsaanslag OB 2007-2009
4.26.
De Inspecteur heeft in de naheffingsaanslag een correctie begrepen van OB die verschuldigd is vanwege de verkoop van niet door belanghebbende geboekte inkopen. Het Hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van niet-geboekte inkopen. Er is geen enkel stuk waaruit het tegendeel blijkt. Dit betekent dat de feitelijke grondslag is ontvallen aan de correctie wegens extra verkopen. Dit heeft tot gevolg dat de naheffingsaanslag OB 2007-2009 dient te worden vastgesteld op het niet in geschil zijnde bedrag van € 50.719 (-/- € 5.544 voor aansluitverschillen, € 6.426 voor de ontvangen managementfee, € 1.068 in verband met een creditfactuur van [DD] en € 48.769 in verband met ten onrechte geclaimde vooraftrek). Het Hof zal de naheffingsaanslag OB op dit bedrag vaststellen.
4.27.
Aan belanghebbende is een boete van 50% percent opgelegd ter zake van het vergrijp dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de omzetbelasting welke op aangifte moet worden voldaan, niet is betaald (artikel 67f van de AWR). De grondslag voor de boete is € 58.914 (zijnde de correctie omzet op niet geboekte inkopen (€15.689) + de correctie ten aanzien van de ten onrechte in aftrek gebrachte voorbelasting (€ 48.769) + de correctie aansluitverschillen (-/-€ 5.544)). De Rechtbank heeft de boete wegens samenloop met boetes die zijn opgelegd ter zake van de belastingaanslagen IB/PVV en wegens overschrijding van de redelijke termijn gematigd tot 20%.
4.28.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat iedere ervaren ondernemer zoals belanghebbende weet dat hij uitsluitend die vooraftrek mag claimen welke op een correct te naam gestelde factuur aan hem in rekening wordt gebracht en welke betrekking heeft op zijn onderneming. De Inspecteur acht bewezen dat belanghebbende opzettelijk niet aan deze verplichting heeft voldaan door vooraftrek te claimen ten aanzien van facturen die op naam van anderen staan en ten aanzien van facturen die niet in zijn onderneming thuishoren, teneinde daardoor te weinig omzetbelasting te betalen. Inspecteur acht gelet op de redelijke termijn en de samenloop een boete van 20% van de grondslag redelijk.
4.29.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat geen mededeling is gedaan van het opleggen van de boete. Deze grief mist feitelijke grondslag. Mededeling van het voornemen tot het op van een boete is gedaan in het rapport boekenonderzoek (2.5). Vervolgens is bij brief van 3 augustus 2012 de boete opgelegd en meegedeeld gelijktijdig met de naheffingsaanslag OB 2007-2009.
4.30.
Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat hij, omdat niet hij maar [C] CV was uitgenodigd tot het voldoen van omzetbelasting op aangifte, niet verweten kan worden dat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit heeft tot gevolg dat hem geen opzet of grove schuld kan worden verweten als bedoeld in artikel 67f van de AWR. Bovendien is geen bewijs geleverd van opzet.
4.31.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet op aangifte worden voldaan degene die naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is, uitnodigen tot het doen van aangifte. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt degene die een daartoe strekkend verzoek bij de inspecteur indient, in elk geval uitgenodigd tot het doen van aangifte. Ingevolge het derde lid kan bij ministeriële regeling degene, die in de daarbij omschreven omstandigheden verkeert, worden verplicht om binnen een te stellen termijn om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling AWR is met betrekking tot de belastingen welke op aangifte moeten worden voldaan de belastingplichtige, die niet reeds is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden vóór het tijdstip waarop de belasting moet worden betaald, de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.
4.32.
Het Hof volgt het standpunt van belanghebbende ten aanzien van het niet kunnen voldoen op aangifte wegens het ontbreken van een uitnodiging niet. Op grond van artikel 6, tweede en derde lid, van de AWR in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling AWR was belanghebbende, die omzetbelasting moest betalen en die niet reeds was uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de Inspecteur te verzoeken te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte. Dit verzoek diende belanghebbende te doen vóór het moment waarop de omzetbelasting moest worden betaald (vgl. HR 15 december 2017, nr. 15/05937, ECLI:NL:HR:2017:3127, r.o.2.3.3).
4.33.
Voorts leiden de omvang van de in aftrek gebrachte voorbelasting ten aanzien van facturen die op naam van anderen staan of facturen die niet in de onderneming thuishoren en de ervaring van belanghebbende (zie 4.18), bij het Hof tot het oordeel dat het aan het opzet van belanghebbende te wijten is dat de omzetbelasting niet is betaald. Aan belanghebbende is derhalve terecht op grond van artikel 67f van de AWR een vergrijpboete opgelegd.
4.34.
Gelet op het vorenstaande is de grondslag voor de boete € 43.225 (€ 48.769 (ten onrechte geclaimde vooraftrek) -/- € 5.544 (correctie aansluitverschillen)). Gelet op alle feiten en omstandigheden van het specifieke geval acht het Hof een boete van 25% passend en geboden. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, zal het Hof deze boete - overeenkomstig de Rechtbank - verder verminderen met 20%. Het Hof zal de boete derhalve verminderen tot € 8.645 (€ 43.225 x 20% = € 8.645).
4.35.
Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de beschikkingen inzake de heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen die beschikkingen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw 2007, 2008 en 2009 in stand worden gelaten, ziet het Hof geen grond voor een vermindering van de ten aanzien van die (navorderings)aanslagen in rekening gebrachte heffingsrente. Nu de naheffingsaanslag OB 2007-2009 zal worden vastgesteld op € 50.719 zal de daarbij behorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig worden vastgesteld.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep gegrond.