Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHARL:2016:2481

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
30-03-2016
08-04-2016
15/01001
Belastingrecht
Hoger beroep

Wet Woz. Ontvankelijkheid bezwaar. Ontbreken gronden?

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2016/792
V-N 2016/31.22.6

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/01001

uitspraakdatum: 30 maart 2016

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 juni 2015, nummer Awb 14/2327, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2011 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2012 vastgesteld op € 316.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2012 (OZB) opgelegd.

1.2

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2014 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de eerder vastgestelde waarde ambtshalve verminderd tot € 305.000.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 juni 2015 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2016 te Arnhem. Partijen zijn op de voorgeschreven wijze door het Hof uitgenodigd voor de zitting. Uit de brief van de gemachtigde (mr. [A] ) van 18 februari 2016 blijkt dat deze op de hoogte was van de geplande mondelinge behandeling. Belanghebbende en de gemachtigde zijn zonder voorafgaande kennisgeving aan het Hof niet verschenen. De heffingsambtenaar is met voorafgaande kennisgeving aan het Hof niet ter zitting verschenen.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is eigenaar van de woning. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 30 april 2014 de waarde van de woning vastgesteld op € 316.000.

2.2

Bij brief van 6 juni 2014 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking. In het bezwaarschrift is het volgende vermeld:

“Ik maak bezwaar tegen de WOZ-waarde 2012 (van € 316.000) van bovenstaande woning. Ter onderbouwing van mijn bezwaar ontvang ik graag het taxatieverslag. Verder wil ik graag de WOZ-waarden ontvangen van vergelijkbare woningen aan de [a-straat] , [b-straat] en [c-straat] . Nadat ik de gevraagde documentatie heb ontvangen, zal ik zo spoedig mogelijk mijn bezwaarschrift nader motiveren. Naar mijn mening is de door u vastgestelde WOZ-waarde te hoog.”

2.3

Bij brief van 23 juni 2014 heeft de heffingsambtenaar de taxatiekaart verstrekt en de WOZ-waarde van enkele andere woningen opgegeven. In deze brief wordt opgemerkt dat is geconstateerd dat voor de woning van belanghebbende is uitgegaan van een te hoge prijs per kubieke meter en dat daarom de vastgestelde waarde moet worden verlaagd tot € 305.000. Tevens wordt opgemerkt dat als belanghebbende niet kan instemmen met deze waarde, hij tot 21 juli 2014 in de gelegenheid wordt gesteld het bezwaarschrift te motiveren. Als dat achterwege blijft, zal de waarde van de woning worden verlaagd tot € 305.000.

2.4

Bij uitspraak van 28 juli 2014 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet is gemotiveerd en belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot herstel. Daarnaast is vermeld dat de vastgestelde waarde overeenkomstig de brief van de heffingsambtenaar van 23 juni 2014 wordt verlaagd tot € 305.000.

2.5

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen voormelde uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van een motivering. Hieraan doet volgens de Rechtbank niet af dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning ambtshalve heeft verlaagd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast is de waarde van de woning in geschil.

3.2

Belanghebbende is primair van mening dat het bezwaarschrift geen nadere motivering behoefde. Subsidiair is belanghebbende van mening dat de heffingsambtenaar hem een tweede termijn voor de motivering van het bezwaarschrift had moeten geven.

3.3

De heffingsambtenaar stelt onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtbank dat hij het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar, en tot terugwijzing naar de heffingsambtenaar voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar.

3.6

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

4.1

Op grond van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht dient een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. In een geval waarin de WOZ-beschikking niet meer bevat dan de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde en de betreffende belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift niet door middel van een taxatieverslag of op andere wijze op de hoogte is van de onderbouwing van de vastgestelde waarde, kan aan het bezwaar tegen de vastgestelde waarde geen verdere eis worden gesteld dan dat uit het bezwaarschrift blijkt dat de indiener daarvan zich niet met de vastgestelde waarde kan verenigen (zie HR 24 januari 2014, nr. 13/03868, ECLI:NL:HR:2014:86). Die situatie doet zich hier voor, zodat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.2

Het vorenstaande betekent dat de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. Belanghebbende heeft verzocht bij gegrondverklaring van zijn grief tegen de niet-ontvankelijkverklaring de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar. Het Hof zal aldus beslissen.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5 Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 248 (1 punt x € 496 x wegingsfactor 0,5) voor de kosten in eerste aanleg en € 248 (idem) voor de kosten in hoger beroep, ofwel in totaal op € 496.

6 Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,

– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar;

– wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar en bepaalt dat deze opnieuw op het bezwaar dient te beslissen,

– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 496,

– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 123 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Wasch als griffier.

De beslissing is op 30 maart 2016 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(N.G.U. Wasch) (A.I. van Amsterdam)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 30 maart 2016

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.