Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 januari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W. Anker, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen ten aanzien van de strafoplegging. Het hof zal in zoverre opnieuw rechtdoen. Voor het overige is het hof van oordeel dat de eerste rechter op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist zodat het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden dient te worden bevestigd, behalve voor wat betreft een deel van de bewijsoverweging van de rechtbank op pagina 4 van het vonnis waarvan beroep, te weten:
‘Verder ziet de rechtbank ook in de verschillende ‘methoden’ die verdachte heeft gebruikt om het slachtoffer te wurgen, te weten met zijn handen en vervolgens met zijn broekriem, geen aanleiding om voorbedachte raad aan te nemen. Het enkele gegeven dat met het toepassen van deze twee methoden enige tijd verstreek, maakt niet, mede in het licht van de hiervoor genoemde contra-indicatie, dat hij de gelegenheid zou hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven”.
Het hof vervangt deze overweging door de volgende.
Verdachte heeft, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, twee methoden gebruikt om zijn echtgenote te wurgen. Eerst heeft hij haar met zijn handen minutenlang gewurgd, daarbij met zijn duimen het strottenhoofd dichtdrukkend. Daarna heeft verdachte, omdat hij er zeker van wilde zijn dat zijn echtgenote het leven zou laten, zijn broekriem afgedaan en haar met die riem nog enkele minuten gewurgd. Ook in deze feiten en omstandigheden ziet het hof, gelet op de na te melden contra-indicatie, onvoldoende grond om te komen tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’. Verdachte heeft tussen de door hem toegepaste methoden (kort) de tijd gehad om zich te beraden op zijn genomen besluit. Dit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld. Echter, de gelegenheid tot dat beraad is eerst tijdens de uitvoering van zijn, verdachte’s, wilsbesluit, namelijk tijdens het wisselen van de verschillende, door verdachte gebruikte wurgmethoden, ontstaan. Het hof kent aan deze contra-indicatie, mede in het licht van de overwegingen van de rechtbank, een zwaarder gewicht toe dan aan voormelde aanwijzing (Vgl. Hoge Raad 28 februari 2012. ECLI:NL:HR:2012:BR2342).
Oplegging van straf en/of maatregel
Inleiding
Verdachte heeft zijn 86-jarige echtgenote, met wie hij 58 jaren getrouwd is geweest, om het leven gebracht. In de periode vóór het plegen van het feit is haar gezondheidstoestand gaandeweg verslechterd. Bij de echtgenote van verdachte was sprake van problemen met de ademhaling (COPD). Ook leed zij sinds enkele jaren aan de ziekte van Parkinson waardoor zij last had van tremoren. Verder werd bij haar in 2013 een progressief dementieel beeld (beginnende Alzheimer) geconstateerd. Verdachte heeft zijn echtgenote gedurende haar ziekte verzorgd. Deze mantelzorg is hem steeds zwaarder gaan vallen. Zo raakte verdachte oververmoeid vanwege te kort aan nachtrust, onder meer veroorzaakt doordat zijn echtgenote ’s-nachts vaak last had van tremoren. In de ochtend van 19 oktober 2013 zag verdachte dat zijn echtgenote opnieuw een tremor kreeg. Hij heeft zijn vrouw toen vervolgens met zijn handen en later met zijn riem gewurgd. Ten gevolge hiervan is het slachtoffer enkele dagen later in het ziekenhuis overleden.
De standpunten van het openbaar ministerie, de verdediging en het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie heeft in eerste aanleg een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren geëist ter zake moord. De rechtbank heeft verdachte echter veroordeeld ter zake doodslag en aan hem een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en zes maanden opgelegd. Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter terechtzitting van het gerechtshof heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de tenlastegelegde moord bewezen dient te worden verklaard en dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren zal worden opgelegd. De verdediging heeft, net als bij de rechtbank, bepleit te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden en 14 dagen, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk gedeelte van die straf kunnen volgens de verdediging bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals onder meer een locatiegebod, waarbij wordt bepaald dat verdachte gedurende het eerste jaar van de proeftijd in zijn woning verblijft tussen 19:00 uur en de volgende ochtend 09:00 uur welke voorwaarde kan worden gehandhaafd middels elektronisch toezicht. Het voorstel van de verdediging betekent dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de in dat voorstel aan verdachte op te leggen gevangenisstraf gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zodat verdachte niet (opnieuw) gedetineerd zal raken.
Het oordeel van het gerechtshof
Het hof komt, net als de rechtbank, niet tot bewezenverklaring van moord maar van doodslag. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank op dit punt, met een vervangende overweging, bevestigd.
Doodslag behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit niets blijkt dat de echtgenote van verdachte een euthanasie– of doodswens had, hetgeen verdachte ter zitting van het hof heeft bevestigd. Integendeel. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een vrouw die tot aan haar dood genoot van hetgeen het leven haar (nog) te bieden had. Van uitzichtloos en ondraaglijk lijden is niet gebleken. Verdachte heeft desalniettemin besloten om zijn echtgenote op een gruwelijke manier om het leven te brengen. Hij heeft zijn vrouw onverhoeds benaderd en haar eerst met zijn handen en later met zijn riem gewurgd. Deze doodstrijd heeft minutenlang geduurd.
Dat de jarenlange zorg voor zijn vrouw verdachte in toenemende mate zwaar viel, wekt, mede gelet op zijn leeftijd, thans 84 jaren oud, en het gegeven dat de toestand van zijn vrouw met de jaren verslechterde, bij het hof geen verwondering. De keuze voor de doden van zijn vrouw gaat naar het oordeel van het hof de grenzen van elke maatschappelijke (behorens)maatstaf verre te buiten. Weliswaar accepteerde het slachtoffer de van buiten aangeboden zorg niet, maar ook verdachte weigerde deze te aanvaarden. Dit ondanks het feit dat hij voelde dat de zorg voor zijn vrouw hem steeds zwaarder viel en een niet meer te dragen last voor hem betekende. Met zijn keus om de weigering van zijn vrouw om zorg van buiten te aanvaarden, te respecteren blokkeerde hij ook voor zich zelf een uitweg uit zijn dilemma. In Nederland verkeren vele mensen in een vergelijkbare moeilijke positie: de zorg voor hun dierbaren, die vanwege hun ziekte hulpbehoevend zijn geworden, uit handen geven of in ieder geval van de beschikbare alternatieven de minst kwade kiezen. Het hof is van oordeel dat verdachte dit ook had moeten en redelijkerwijs had kunnen doen en rekent hem dit sterk aan. Dat verdachte een meegaand karakter heeft en sommige hulpverleners, zoals de huisarts, in de ogen van verdachte te weinig actie ondernamen, maakt dat niet anders.
Het hof acht, gelet op het vorenstaande, vooral vanuit het perspectief van normbevestiging en normdemonstratie in een steeds verder vergrijzende samenleving, een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden.
Het hof ziet echter, net als de rechtbank, aanleiding om een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen dan de duur van de gevangenisstraf die door het openbaar ministerie is geëist. Het hof heeft daarbij gelet op de volgende factoren.
- -
De advocaat-generaal heeft in zijn eis weliswaar rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van deze zaak maar anders dan door het openbaar ministerie is geëist, komt het hof tot een bewezenverklaring van doodslag en niet van het met een zwaarder strafmaximum bedreigde moord, hetgeen moet leiden tot een substantieel lagere straf;
- -
Verdachte heeft jarenlang voor zijn zieke echtgenote gezorgd hetgeen begrijpelijkerwijs een zware wissel trok op verdachte. Verdachte was daardoor oververmoeid niet in de laatste plaats vanwege de nachtelijke tremoren van zijn echtgenote waardoor verdachte al enige tijd weinig nachtrust had gehad. Uit de rapportage pro justitia van 29 april 2014, opgemaakt door drs. M.R. Weeda, forensisch psychiater, en drs. P.E. Geurkink, forensisch psycholoog, en prof. dr. C. Jonker, gedragsneuroloog, volgt dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten dyssomnia. Deze stoornis heeft verdachte in enige mate beperkt in zijn vermogen om zijn wil in vrijheid te bepalen. Door voormelde deskundigen is geadviseerd de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het tenlastegelegde te beschouwen. Het hof neemt dit advies over;
- -
Uit voormelde rapportage pro justitia volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 19 december 2014 blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest;
- -
Verdachte is thans 84 jaren oud en heeft bovendien een zeer slecht gehoor, waardoor detentie voor verdachte in het bijzonder zwaar zal zijn;
- -
Ter terechtzitting van het hof is gebleken van gevoelens van berouw en schuldbesef bij verdachte. Verdachte moet immers voortleven met het verlies van zijn vrouw met wie hij 58 jaren getrouwd is geweest en wie hij tot het einde van haar leven heeft verzorgd. Verdachte zal de rest van zijn leven beseffen dat hij daarmee zijn kinderen en kleinkinderen – tevens nabestaanden van het slachtoffer – en ieder, voor wie het slachtoffer dierbaar was, onherstelbaar verdriet heeft aangedaan. De nabestaanden zijn echter, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting van de het hof afgelegde verklaringen, jegens verdachte vergevingsgezind, ondanks het gemis van hun moeder en oma. Zij hebben tot uitdrukking gebracht dat verdachte zijn straf reeds heeft gehad in de vorm van het bij verdachte aanwezige schuldbesef van zijn daad en het door hem ondergane voorarrest. Zij achten een hernieuwde detentie niet wenselijk. Daarmee wordt immers niet alleen verdachte maar ook zij andermaal getroffen en wordt het gezamenlijke rouwproces verstoord.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren waarvan twee jaren voorwaardelijk passend en geboden. Deze strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Met het lange voorwaardelijke gedeelte heeft het hof ondanks bovenstaande matigende bijzondere factoren in deze zaak mede de ernst van het bewezenverklaarde willen uitdrukken.
Het hof ziet geen aanleiding aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden. Een behandeling in een strafrechtelijk kader is blijkens de rapportage pro justitia van 29 april 2014 ook niet geadviseerd, terwijl het recidiverisico laag wordt ingeschat.
Detentiegeschiktheid
Gelet op de hoge leeftijd van verdachte en zijn auditieve beperking zal detentie voor verdachte naar verwachting zwaarder zijn dan voor de gemiddelde gedetineerde. Het hof heeft met deze omstandigheid, zoals hierboven reeds overwogen, in strafverlagende zin rekening gehouden. Van detentieongeschiktheid is het hof echter niet gebleken. Uit geen van de zich in het dossier bevindende rapportages kan worden afgeleid dat verdachte, om welke reden dan ook, detentieongeschikt zou zijn. Het is aan de justitiële autoriteiten, waaronder het openbaar ministerie, belast met de executie van de straf, om zorg te dragen voor een humane tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van verdachte en zo nodig rekening te houden met de zich daarbij voordoende bijzonderheden. Verdachte mag zich bovendien omringd weten door een liefdevol netwerk, welk netwerk naar verwachting niet wegvalt bij (hernieuwde) detentie.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) jaren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. M. Otte, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. P. van Dijken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en op 3 februari 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.