4.6
In de overeenkomsten van 24 februari 1998 is erin voorzien dat partijen bij beëindiging van de pachtovereenkomst proberen in onderling overleg over de door de verpachter aan de pachter naar billijkheid te betalen vergoeding voor de door de pachter aan het gepachte aangebrachte verbeteringen overeenstemming te bereiken en dat, indien dat niet mocht lukken, partijen een deskundige zullen benoemen teneinde de hoogte van de vergoeding vast te stellen. Indien partijen ook over de persoon van de te benoemen deskundige geen overeenstemming bereiken, is er in de overeenkomsten in voorzien dat de deskundige zal worden benoemd door de kantonrechter. Het doorlopen van deze stappen - waarbij partijen allereerst in onderhandeling zullen moeten treden over de hoogte van een billijke vergoeding en daarna eventueel zich zullen moeten beraden en overleggen over de persoon van een deskundige, en indien dat geen overeenstemming oplevert de kantonrechter moeten benaderen die vervolgens een beslissing moet nemen, waarna een benoemde deskundige nog enige tijd nodig zal hebben om tot een waardebepaling te komen - zal naar algemene ervaringsregels een langere termijn dan drie maanden in beslag nemen. Een redelijke uitleg van de overeenkomsten brengt met zich dat partijen met deze voorgeschreven procedure beoogd hebben van de wettelijke regeling voor vaststelling van de vergoeding en meer in het bijzonder van de in artikel 31 lid 4 Pachtwet opgenomen termijn af te wijken. Partijen hebben kennelijk beoogd - en dat moet hen ook vrij staan - om niet tegen elkaar te gaan procederen zolang zij nog in gesprek zijn om in onderling overleg overeenstemming te bereiken. Door de gemeente zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd, die tot een andere uitleg leiden. Het stond partijen vrij om op deze wijze van het bepaalde in artikel 31 lid 4 Pachtwet af te wijken. De in artikel 31 lid 4 Pachtwet opgenomen termijn waarbinnen de pachter de vordering moet instellen, betreft geen vervaltermijn van openbare orde en vormt, zoals hiervoor is overwogen, slechts in zoverre dwingend recht dat daarvan niet ten nadele (maar wel ten gunste) van de pachter mag worden afgeweken. Voorts weegt het hof bij het oordeel dat partijen van artikel 31 lid 4 Pachtwet ten gunste van de pachter mogen afwijken mee dat de wettelijke vervaltermijn kort is, met verstrekkende gevolgen voor de pachter bij ommekomst daarvan. Ook weegt mee dat partijen zelf een alternatieve regeling hebben afgesproken waarin is voorzien in het voeren van onderhandelingen en, bij gebreke daarvan, in een procedure die op verzoek van de meest gerede partij met tussenkomst van de rechter leidt tot een waardevaststelling door een deskundige. De verpachter heeft het met deze afspraak in zoverre ook in eigen hand om, indien partijen geen overeenstemming bereiken, duidelijkheid te verkrijgen over de eventueel aan de pachter te betalen vergoeding.
4.10
Ten aanzien van de vraag of partijen volgens die maatstaf aan het bindend advies gebonden zijn, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“15. De Pachtkamer stelt voorop dat de twee overeenkomsten van 24 februari 1998 betrekking hebben op toen reeds gerealiseerde verbeteringen en nog aan te brengen verbeteringen.
In de overeenkomst van reeds gerealiseerde verbeteringen - die dus vóór februari 1998
zijn aangebracht - is de waarde van de verbeteringen in de overeenkomst geschat op
€ 1.588.230,00 (NLG 3.500.000,00). In de overeenkomst van de voorgenomen verbeteringen - die daarmee ná februari 1998 zijn gerealiseerd - zijn de kosten in de overeenkomst geschat op
€ 2.042.010,00 (NLG 4.500.000,00).
16. Voorts heeft de door de gemeente ingeschakelde (partij) deskundige [taxateur]
op 29 maart 2006 - en daarmee vlak voor de beëindiging van de pachtovereenkomst op
1 januari 2007 - het verpachte opgenomen, de door de pachter aangebrachte
voorzieningen nauwkeurig beschreven en de handelswaarde exclusief grond en hoeve
gewaardeerd op € 1.737.300,00.
17. De deskundigen komen naar het tijdstip van 1 januari 2007 tot een vergelijkbaar bedrag
als de (partij) deskundige [taxateur] , te weten € 1.725.000,00.
De deskundigen begroten de naar billijkheid te betalen vergoeding op basis van de
gebruikswaarde. De gebruikswaarde is de prijs waartoe redelijk handelende partijen op
de markt tot koop en verkoop van de kassen met inrichting besluiten.
De deskundigen hebben het gepachte op of omstreeks 8 juni 2008 bezichtigd. Zij hebben
een oordeel over de aard, omvang en staat van de verbeteringen naar de peildatum van 1
januari 2007 gevormd op basis van hetgeen zij waarnamen, hetgeen de gemeente
Amsterdam en mr. [curator] q.q. hebben aangevoerd en het eerdere taxatierapport
van [taxateur] . In dat kader heeft de gemeente Amsterdam een lange lijst met zaken
overgelegd van verbeteringen/zaken die ten tijde van de oplevering niet aanwezig
zouden zijn geweest en volgens de gemeente Amsterdam bij de waardering buiten
beschouwing moeten worden gelaten.
De deskundigen oordelen dat de glasopstanden in technisch en bedrijfseconomisch
opzicht verouderd zijn en als zodanig ook niet meer gebouwd worden. De aanwezige
bouw kan niet meer exact worden vervangen, zodat de vervangingswaarde daarvan ook
niet kan worden bepaald. De deskundigen hebben vervolgens - uitgaande van de
bestaande vorm, bouwwijze en uitrusting van de kassen - gekeken naar kassen die thans
kunnen worden gebouwd en wat van die kassen de vervangingswaarde is. Vervolgens
wordt een percentage van de vervangingswaarde genomen, waarbij onder meer rekening
wordt gehouden met de afschrijvingsperiode, om tot de gebruikswaarde van de kassen
op het verpachte te komen.
18. De Pachtkamer is van oordeel dat deze berekeningsmethodiek binnen de ruime grenzen
van artikel 31 lid 1 Pachtwet valt. Bij gebreke van een opleveringsrapport bij het einde
van de pachtovereenkomst stond het de deskundigen in de gegeven omstandigheden vrij
op basis van hetgeen partijen hebben aangevoerd, de deskundigen zelf hebben
waargenomen en hun kennis en ervaring een inschatting te maken van de verbeteringen
die op 1 januari 2007 ten tijde van de oplevering aanwezig waren. Voor wat betreft de
daadwerkelijk gepleegde verbeteringen mochten de deskundigen een belangrijk gewicht
toekennen aan de beschrijvingen van de (partij) taxateur [taxateur] die het verpachte
betrekkelijk kort voor de oplevering had bezichtigd. De (partij) taxateur trof volgens zijn
rapport onder andere goed onderhouden glasopstanden, installaties en voorzieningen
aan. Onder deze omstandigheden bestond geen noodzaak de waardering van
(waargenomen) verbeteringen afhankelijk te stellen van facturen en betalingsbewijzen.
Het stond de deskundigen ook vrij de voor februari 1998 gepleegde verbeteringen in hun
waardering te betrekken, omdat één van de twee overeenkomsten juist betrekking had op
die reeds gerealiseerde verbeteringen.
19. Op zichzelf merkt de gemeente Amsterdam terecht op dat de deskundigen in hun
bindend advies geen aandacht besteden aan de vraag of gelet op artikel 31 lid 2 Pachtwet
de vergoeding op een lager bedrag moet worden gesteld.
De Pachtkamer is allereerst van oordeel dat in artikel 3 van beide overeenkomsten
partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de vergoeding wordt bepaald op grond
van artikel 31 lid 1 Pachtwet. De gemeente Amsterdam heeft geen concrete feiten en
omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat partijen bij het totstandkomen
van de door de Grondkamer goedgekeurde overeenkomsten van 24 februari 1998 tevens
hebben beoogd de vergoeding op een niet hoger bedrag vast te stellen dan uit artikel 31
lid 2 Pachtwet voortvloeit.
Voor zover partijen al zouden hebben beoogd dat ook artikel 31 lid 2 Pachtwet van
toepassing is, is het aan de gemeente Amsterdam concrete feiten en omstandigheden te
stellen waaruit kan worden afgeleid dat de verschuldigde vergoeding lager is dan het
bedrag berekend op grond van artikel 31 lid 1 Pachtwet. Die concrete feiten en
omstandigheden heeft de gemeente Amsterdam niet gesteld. Ook in het taxatierapport
van de door de gemeente Amsterdam ingeschakelde deskundige [taxateur] wordt op
dat aspect niet ingegaan.”