Het hof stelt voorop dat het ontslag, anders dan [geïntimeerde] aanvoert, is gegeven door de bevoegde vennootschap, namelijk [appellante], de formele werkgever van [geïntimeerde], met wie hij de arbeidsovereenkomst had gesloten.
De door [appellante] aan [geïntimeerde] geboden voorbereidingstijd van drie dagen voorafgaand aan het gesprek, acht het hof, zeker ook voor een ontslag op staande voet, toereikend.
De gronden die [appellante] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, met name betreffende het gebruik van vennootschapsgelden voor privé-doeleinden en de in weerwil van het beleid van het [naam concern] concern genomen beslissingen, kunnen het ontslag op staande voet naar het voorlopig oordeel van het hof echter noch afzonderlijk noch gezamenlijk rechtvaardigen.
Ten aanzien van de privébetalingen inzake hotelkosten en wasmachine is voorshands niet aannemelijk geworden dat hier van opzet van [geïntimeerde] sprake is geweest. Zijn verklaring dat het hier moet zijn gegaan om een vergissing, begaan vanwege de – door [appellante] als zodanig niet weersproken – extreme drukte in die periode op het werk, in combinatie met de stress en druk van zijn echtscheiding en verhuizing in die tijd, acht het hof, mede tegen de achtergrond van het – voor zover aangevoerd – incidentele karakter ervan en de dadelijke terugbetaling aan [appellante] na ontdekking, niet bij voorbaat ongeloofwaardig.
Voor de drie dan wel vijf door [geïntimeerde] aangeschafte i-Phones geldt hetzelfde: [geïntimeerde] heeft – verder niet althans niet genoegzaam bestreden – toegelicht dat hij deze voor zakelijke marketingdoeleinden had gekocht.
Wat betreft de aankoop van kleding heeft [geïntimeerde] onweersproken verklaard dat hij daarvoor tevoren toestemming heeft verkregen van de toenmalige algemeen directeur van [appellante], de heer [naam directeur], in verband met een onverwachte overnachting in [plaats] voor zakelijke doeleinden.
De abusievelijk in strijd met bedrijfsbeleid uitgekeerde bonussen van € 543,50 elk aan enkele Spaanse medewerkers als beloning voor overwerk in verband met de afronding van een bepaald project en de wijziging van de titel voor die bedragen in ‘overwerk’, kunnen een ontslag op staande voet voorshands evenmin rechtvaardigen.
Het hof neemt bij het vorenstaande mede in aanmerking de positie van [geïntimeerde] als “managing director”en de duur van zijn aanstelling bij [appellante], dit in combinatie met het in februari 2012 nog tot stand gekomen “Continuation plan” met nieuwe taken en verantwoordelijkheden voor [geïntimeerde] (zie productie 3 bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg).
Gelet op het voorgaande is voorshands niet aannemelijk geworden dat voor [appellante] op
10 september 2012 sprake was van dringende redenen om [geïntimeerde] op staande voet te ontslaan.
Het voorgaande leidt ertoe dat [geïntimeerde] naar het voorlopig oordeel van het hof gerechtigd is tot de gefixeerde schadevergoeding, bedoeld in artikel 7:677 lid 4 BW.
Er volgens het voorlopig oordeel van het hof van uitgaande dat de redenen ten onrechte als dringend zijn voorgesteld, is van misbruik van recht bij vordering van die vergoeding geen sprake.
Ook grief 6 faalt derhalve.