Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 mei 2013, nummer AWB 12/4962, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en wonen van € 30.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 106. Tevens is bij beschikking € 291 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een verzuimboete van € 226 opgelegd.
1.2
Op de bezwaren van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.538 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, de beschikking heffingsrente verminderd tot € 129 en de verzuimboete gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 mei 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is op 10 juni 2013 ter griffie van het Hof ontvangen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.8
Belanghebbende heeft het Hof met als dagtekening 22 januari 2014 een nader stuk toegezonden. Een kopie hiervan is aan deze uitspraak gehecht. Dit stuk heeft het Hof geen aanleiding gegeven het onderzoek te heropenen.
2 De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een onderneming. De in dat kader verrichte activiteiten bestaan uit marketingonderzoek en de ontwikkeling van een internet uitgeefproject.
2.2
Aan belanghebbende is op zijn verzoek uitstel verleend voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2009. Ondanks herinnering en aanmaning daartoe heeft belanghebbende de aangifte niet (tijdig) ingediend. Op 23 november 2011 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2009 opgelegd naar geschatte belastbare inkomens.
2.3
In bezwaar legt belanghebbende alsnog een berekening over van zijn inkomen over 2009. Belanghebbende berekent de winst op € 17.859, waarbij hij onder meer € 1.439 aan reiskosten, € 656 aan huisvestingskosten en € 3.584 aan kosten van huur in aftrek brengt. Voorts claimt belanghebbende € 7.953 aan zelfstandigenaftrek.
2.4
Bij brief van 28 februari 2012 en rappelbrief van 12 april 2012 verzoekt de Inspecteur belanghebbende om een specificatie met (eventuele) onderliggende bescheiden met betrekking tot de in 2.3 genoemde aftrekposten.
2.5
Bij brief van 27 april 2012 legt belanghebbende een specificatie over van de reiskosten exclusief benzine en autokosten, en deelt hij mee dat hij nog enkele weken nodig heeft voor het overleggen van gegevens met betrekking tot de huisvestingskosten, de huur en de reiskosten. Met betrekking tot de zelfstandigenaftrek verklaart belanghebbende:
“Verder vermeld ik dat ik in 2009 ruimschoots voldeed aan uw urencriterium. Ik gebruikte in 2009 geen urenregistratie. Mijn uurprijs varieerde en kwam bij narekening meestal uit op zo’n 25 tot 30 euro per uur. Deze lage uurprijs komt doordat je veel meer uren moest spenderen dan ingeschat. (…)”
2.6
Bij brief van 4 mei 2012 verzoekt de Inspecteur belanghebbende de gevraagde bescheiden vóór 15 juni 2012 over te leggen. Bij brief van 27 juni 2012 deelt de Inspecteur belanghebbende mee dat hij niets heeft ontvangen en dat hij hem voor de laatste maal in de gelegenheid stelt de betreffende stukken vóór 15 juli 2012 toe te zenden. Belanghebbende heeft niet op de brief van 27 juni 2012 gereageerd.
2.7
Bij de uitspraak op het bezwaar corrigeert de Inspecteur de door belanghebbende berekende winst met de door hem niet geaccepteerde reiskosten, huisvestingskosten en kosten van huur. Voorts weigert de Inspecteur de zelfstandigenaftrek.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van reis-, huisvestings- en huurkosten en op zelfstandigenaftrek.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4 Beoordeling van het geschil
4.1
Het Hof stelt voorop dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat belanghebbende aannemelijk maakt dat hij recht heeft op aftrek van de door hem gestelde kosten en op zelfstandigenaftrek.
4.2
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof aangeboden op korte termijn alsnog bewijsstukken over te leggen ter onderbouwing van de door hem gestelde reis- en huisvestingskosten en de zelfstandigenaftrek.
Naar het oordeel van het Hof is het in strijd met de goede procesorde om in dit stadium van de procedure belanghebbende nog in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen. Daarbij overweegt het Hof dat de Inspecteur in de bezwaarfase belanghebbende diverse malen in de gelegenheid heeft gesteld de door hem opgevoerde kosten te specificeren en met bewijsstukken te onderbouwen en dat belanghebbende, afgezien van een opstelling van een gedeelte van de reiskosten, geen nadere stukken heeft overgelegd. Evenmin heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de gelegenheid om in beroep en in hoger beroep zijn standpunt met bewijsstukken te onderbouwen. Gelet hierop passeert het Hof het aanbod van belanghebbende.
4.2
Ingevolge artikel 3.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001 komen bij het bepalen van de winst niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, ten behoeve van een belastingplichtige zelf in zijn niet tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning, tenzij de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt.
Niet in geschil is dat belanghebbende zijn onderneming uitoefent in de door hem bewoonde huurwoning. Belanghebbende heeft gesteld dat hij zijn werkzaamheden verricht in een continue proces, waar hij zich ook in de woning bevindt, en dat hij derhalve de gehele woning, afgezien van de zolder, primair als werkruimte gebruikt. Nog afgezien van de vraag of dit aannemelijk is, hetgeen de Inspecteur betwist, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de werkruimte een zodanige zelfstandigheid bezit dat de ruimte duidelijk te onderscheiden is door uiterlijke kenmerken (Memorie van Toelichting, 29 026, nr. 3, blz. 5-6). Het gebruik van de woning voor wonen en werken vloeit dusdanig in elkaar over, dat de woning niet als een naar verkeersopvatting zelfstandige werkruimte kan worden aangemerkt. Nu een zelfstandige werkruimte ontbreekt kunnen geen (huur-)kosten ter zake van een werkruimte voor aftrek in aanmerking komen.
4.3
Belanghebbende heeft geen bewijs bijgebracht van de door hem gestelde huisvestingskosten en reiskosten. De overgelegde opstelling van een gedeelte van de reiskosten is, zonder onderliggende bescheiden, daartoe niet voldoende. Belanghebbende heeft deze kosten derhalve niet aannemelijk gemaakt zodat deze niet voor aftrek in aanmerking komen.
4.4
De Inspecteur heeft betwist dat in het onderhavige jaar is voldaan aan het voor de zelfstandigenaftrek vereiste urencriterium. Belanghebbende heeft geen urenregistratie bijgehouden en heeft ook overigens geen enkel bewijs bijgebracht van zijn stelling dat hij in het onderhavige jaar ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor zijn onderneming heeft besteed. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op zelfstandigenaftrek.
4.5
Niet in geschil is dat belanghebbende geen aangifte IB/PVV 2009 heeft gedaan. De Inspecteur heeft op grond van paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst in verbinding met artikel 67a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een verzuimboete opgelegd van € 226. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke grieven met betrekking tot de verzuimboete aangevoerd. Ook overigens zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die het Hof aanleiding geven tot matiging van de boete. Het Hof acht de boete passend en geboden.
4.6
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Ook overigens is het Hof niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, zodat het hoger beroep in zoverre eveneens ongegrond is.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5 Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6 Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 18 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 18 maart 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: