GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00576
uitspraakdatum: 18 februari 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 april 2013, nummer AWB 12/4681
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Gorinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.005. Bij beschikking is daarbij aan heffingsrente een bedrag berekend van € 280. Eveneens bij beschikking is een boete opgelegd van € 791.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door [C] en [D].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan op 19 november 2013 door de griffier afschriften aan partijen zijn toegezonden.
1.8
Bij brief van 19 november 2013 heeft het Hof partijen mededeling gedaan van zijn besluit om het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht te heropenen.
1.9
Het tweede onderzoek ter zitting van het Hof heeft plaatsgevonden op 9 januari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, en [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door [E].
1.10
Van het verhandelde ter zitting van 9 januari 2014 is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende exploiteert onder de naam “[F]” een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Belanghebbende verkoopt rechtstreeks vloerbedekking aan, en legt deze bij, eigen cliënten. Daarnaast bestaan de ondernemingsactiviteiten uit het ter plaatse afleveren en leggen van tapijt na bemiddeling en in opdracht van diverse vestigingen van [G]. De onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Midden-Gelderland.
2.2
Ter uitvoering van de werkzaamheden heeft belanghebbende in het onderhavige jaar de beschikking over een auto type Mercedes Benz Sprinter 906 met kenteken [00-YYY-0]. Dit is een bestelauto in de zin van artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de bestelauto).
2.3
Belanghebbende heeft op 30 november 2011 aangifte IB/PVV 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.349. De Inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2011 de aanslag conform de aangifte vastgesteld.
2.4
In het kader van een steekproef heeft de Inspecteur op 19 januari 2011 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. In dat kader is onder meer de aangifte IB/PVV 2010 onderzocht.
2.5
De aanbiedingsbrief van het rapport met de bevindingen van het boekenonderzoek is gedateerd 5 maart 2012. Daarin is onder meer, het navolgende opgenomen:
“(…)
3.2
Vervoermiddelen
Tot medio 2010 had belastingplichtige een bestelauto in eigendom met kenteken [00-XX-XX]. Belastingplichtige gaf aan, dat hij de bewuste bestelauto d.m.v. ruiling met een andere auto van de hand had gedaan. In de jaarstukken wordt uitgegaan van een verkoopprijs van € 1.500 hetgeen een boekverlies oplevert van € 1.182.
(…)
4 Winstberekening
(…)
4.1.3
Autokosten en transportkosten
Belastingplichtige heeft in 2010 gebruik gemaakt van een Mercedes Benz Sprinter 906 met kenteken [00-YYY-0]. Deze auto, die een cataloguswaarde heeft van € 53.286, wordt geleased. In de jaren voor 2010 maakte hij gebruik van de eerder genoemde en verkochte bestelauto met kenteken [00-XX-XX]. Belastingplichtige verklaarde – mede gelet op zijn gezinssituatie met drie kinderen – niet tot nauwelijks privé met deze bestelauto’s gereden te hebben. Voor beide auto’s is geen kilometeradministratie bijgehouden.
Theoretisch zou voor elk van de navorder- en nahefbare jaren een correctie plaats moeten vinden. Mede gelet op de benarde financiële positie van belastingplichtige is hiervan afgezien. Overeengekomen is, om alleen een correctie in 2010 door te voeren.
Correctie privégebruik auto 2010 € 11.894
Correctie omzetbelasting 2010 € 1.427
(…)”
2.6
Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 30 mei 2012 aan belanghebbende over het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.005. Daarbij heeft de Inspecteur – onder meer – de in 2.5 bedoelde correctie ad € 11.894 voor het privégebruik van de bestelauto op de eerder vastgestelde winst uit onderneming van belanghebbende aangebracht. De opgelegde boete heeft geen betrekking op voormelde correctie privégebruik auto.
2.7
Belanghebbende heeft bij brief van 28 juni 2012 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag voor zover deze betrekking heeft op de in 2.6 bedoelde bijtelling. Na belanghebbende te hebben gehoord, heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 13 augustus 2012, de bezwaren van belanghebbende afgewezen en de navorderingsaanslag (geheel) alsmede de beschikkingen gehandhaafd.
2.8
Het tegen de uitspraken op bezwaar gerichte beroepschrift van belanghebbende van 14 september 2012, is door de Rechtbank bij uitspraak van 4 april 2013 ongegrond verklaard.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of de bestelauto moet worden aangemerkt als een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen (artikel 3.20, vijfde lid van de Wet inkomstenbelasting 2001, tekst 2010, hierna: de Wet). Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord is verder nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende heeft doen blijken dat de bestelauto in 2010 voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt.
3.2
Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend.
3.3
De Inspecteur beantwoordt beide vragen ontkennend. De Inspecteur heeft – voor het geval hij geheel of gedeeltelijk in het ongelijk mocht worden gesteld – een beroep gedaan op interne compensatie.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zittingen toegevoegd hetgeen is vermeld in de processen-verbaal van de zittingen.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur en – zo begrijpt het Hof – tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.538 en dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente. De boete is tussen partijen niet in geschil.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4 Beoordeling van het geschil
4.1
De Rechtbank heeft geoordeeld dat – anders dan de Inspecteur bij de Rechtbank heeft gesteld – niet aannemelijk is geworden dat tussen belanghebbende en de Inspecteur ter zake van de correctie privégebruik auto een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, en dat het belanghebbende daarom vrij staat deze correctie in rechte te bestrijden. Partijen zijn tegen dit oordeel van de Rechtbank dat geen sprake is van een vaststellingsovereenkomst in appel niet opgekomen, zodat het Hof dat oordeel als uitgangspunt voor de verdere behandeling van het geschil zal nemen. Dat – zoals de Inspecteur ter eerste zitting van het Hof heeft gesteld – met belanghebbende desondanks een afspraak tot stand gekomen is waaraan belanghebbende is gehouden, heeft de Inspecteur, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt.
4.2
Op grond van artikel 3.20 van de Wet wordt, indien aan de belastingplichtige ook voor privégebruik een auto ter beschikking staat, een bedrag als onttrekking in aanmerking genomen en wordt voor de toepassing van dat artikel en de daarop berustende bepalingen onder “auto” onder andere verstaan een bestelauto met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen. Partijen houdt onder meer verdeeld het antwoord op de vraag of de bestelauto door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen, hetgeen belanghebbende stelt, doch de Inspecteur bestrijdt.
4.3
Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn stelling, foto’s overgelegd van de huidige door hem in het kader van zijn onderneming gebruikte bestelauto. Deze foto’s betreffen een bestelauto Mercedes Benz Sprinter 906 met kenteken [2-TTT-00]. De bestelauto, die belanghebbende in het in geschil zijnde jaar gebruikte, is inmiddels verkocht doch deze wijkt – aldus belanghebbende – wat maatvoering betreft niet af van de bestelauto waarvan de foto’s zijn overgelegd. Ook de inrichting van beide bestelauto’s was – aldus nog steeds belanghebbende – nagenoeg gelijk. Enig relevant verschil is dat de bestelauto beschikte over vast gemonteerde schappen aan de beide zijwanden, terwijl de bestelauto met kenteken [2-TTT-00], in verband met een gewijzigde bedrijfsvoering, beschikt over schappen welke aan de zijwanden kunnen worden vastgesjord.
4.4
Ter zitting van het Hof van 9 januari 2014 heeft belanghebbende geloofwaardig verklaard dat hij vanwege de aard van zijn werkzaamheden al dertien jaar eenzelfde type bestelauto rijdt, te weten een verlengde en extra verhoogde bus. Op grond hiervan en de verder door belanghebbende ter zitting gegeven toelichting, – zoals opgenomen in het proces-verbaal – acht het Hof aannemelijk dat de overgelegde foto’s een goed beeld geven van de aard en inrichting van de in geschil zijnde bestelauto. Uit de tot de gedingstukken behorende afschriften van tekeningen met technische gegevens van een verlengde en extra verhoogde bestelauto type Mercedes Benz Sprinter 906, blijkt dat deze een lengte heeft van 7,345 meter, een hoogte van circa 3,00 meter en is voorzien van een verhoogd dak, achter de bestuurderscabine. Het Hof hecht eveneens geloof aan de verklaring van belanghebbende dat de laadruimte van de bestelauto is ingericht met vaste schappen aan de zijkanten ten behoeve van materialen en gereedschappen in verband met de te verrichten werkzaamheden. Uit de overgelegde foto’s blijkt verder dat op de auto de naam van de onderneming, voorzien van bedrijfslogo en telefoonnummer zijn vermeld en dat de bestelauto is voorzien van een schuifdeur aan de zijkant, en twee deuren aan de achterzijde. De laadruimte van de bestelauto (4,70 meter diep en circa 2,00 meter hoog) is speciaal geschikt voor het vervoeren van rollen kamerbreedtapijt en is daarmee afgestemd op de werkzaamheden binnen de onderneming.
4.5
Het Hof is van oordeel dat uit hetgeen is aangedragen is gebleken dat de bestelauto, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, de specifieke inrichting en de afmetingen moet worden aangemerkt als een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor het vervoer van goederen. Daaraan doet niet af dat in de cabine plaats is voor het vervoer van meer personen dan enkel de chauffeur. De omstandigheid dat de bestelauto ook kan worden gebruikt voor privé-vervoer van goederen of personen sluit immers niet uit dat sprake is van een bestelauto in de hier bedoelde zin (vergelijk o.a. Hoge Raad 29 mei 2009, nr. 43 602, ECLI:NL:HR:2009:BB3475, BNB 2009/217 en Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/05016, ECLI:NL:HR:2012:BX0920, BNB 2012/269). Het gelijk is in zoverre aan belanghebbende.
4.6
De Inspecteur heeft zich evenwel beroepen op toepassing van interne compensatie. Belanghebbende heeft – aldus de Inspecteur – in 2010 de beschikking gehad over nog twee bestelauto’s te weten vanaf 1 januari tot en met 21 april een Mercedes Benz Sprinter, kenteken [00-XX-XX], cataloguswaarde € 41.239, en van 20 april tot 24 juli een Mercedes Benz Vito, kenteken [VV-VV-00], cataloguswaarde € 26.623. Ten aanzien van deze bestelauto’s heeft belanghebbende geen kilometeradministratie bijgehouden. De bijtelling uit hoofde van privé-gebruik auto dient voor dat geval – zo begrijpt het Hof de Inspecteur – te bedragen:
25% van € 41.239 * 110/360 = € 3.150 (Mercedes Benz Sprinter, kenteken [00-XX-XX]) 25% van € 26.623 * 93/360 = € 1.719 (Mercedes Benz Vito, kenteken [VV-VV-00])
€ 4.869
4.7
De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur aan hem zou hebben toegezegd dat de bijtelling in alle gevallen beperkt zou blijven tot één auto te weten, de bestelauto met kenteken [00-YYY-0], acht het Hof – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Zulks blijkt ook niet uit het rapport met de bevindingen van het boekenonderzoek, waar immers slechts wordt gesproken van het beperken van de correctie vanwege privégebruik auto tot één jaar, te weten het jaar 2010. Dit verhindert naar het oordeel van het Hof niet dat – indien ten aanzien van de bestelauto met kenteken [00-YYY-0] geen bijtelling kan of behoeft plaats te vinden – het de Inspecteur vrijstaat om, indien aan de vereiste voorwaarden wordt voldaan, ten aanzien van de in 4.6 vermelde bestelauto’s een correctie van wege privégebruik auto toe te passen, zeker nu de Inspecteur daarbij uitgaat van volgtijdig gebruik van die bestelauto’s.
4.8
Belanghebbende bestrijdt dat de onder 4.6 vermelde bestelauto’s hem in 2010 ter beschikking stonden. Ten aanzien van de bestelauto met kenteken [00-XX-XX], merkt het Hof op dat deze in de jaarstukken van belanghebbende over het jaar 2010 tot diens ondernemingsvermogen behoorde (zie 2.5 hiervoor), en dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat daarmee op jaarbasis voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruik is gemaakt, zodat deze bestelauto – gelet op het bepaalde in artikel 3.20 Wet IB – geacht moet worden aan belanghebbende ook voor privédoeleinden ter beschikking te hebben gestaan. Ten aanzien van de bestelauto met kenteken [VV-VV-00] heeft de Inspecteur – tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende – niet aannemelijk gemaakt dat deze tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende behoorde, danwel door of ten laste van de onderneming werd geleased of dat de kosten daarvan anderszins ten laste van de winst van belanghebbendes onderneming zijn gekomen, zodat niet aannemelijk is geworden dat die bestelauto belanghebbende in 2010 mede voor privédoeleinden ter beschikking heeft gestaan als bedoeld in artikel 3.20 van de Wet.
4.9
Omtrent het gebruik, de inrichting en de afmetingen van de bestelauto met kenteken [00-XX-XX] is ter zitting onvoldoende komen vast te staan om te kunnen komen tot het oordeel dat deze auto naar aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor het vervoer van goederen. Ten aanzien van deze auto heeft belanghebbende geen kilometeradministratie bijgehouden. Alsdan dient op grond van artikel 3.20 van de Wet bij de vaststelling van de winst van belanghebbende rekening te worden gehouden met een bijtelling vanwege privégebruik auto. Nu belanghebbende noch de cataloguswaarde van deze auto noch het percentage van de bijtelling heeft bestreden, dient de bijtelling vanwege privégebruik voor deze auto voor het jaar 2010 – zoals de Inspecteur heeft berekend – te worden vastgesteld op € 3.150. Het beroep op interne compensatie – nu belanghebbende geen (geslaagd) beroep op gewekt vertrouwen heeft gedaan – slaagt derhalve in zoverre.
4.10
Op grond van het bovenstaande, is het hoger beroep van belanghebbende gegrond. De navorderingsaanslag dient te worden verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van:
- bij navordering vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 53.005
- af: minder bijtelling privégebruik auto (€11.894 -/- € 3.150) € 8.744
- bij: minder MKB-winstvrijstelling, 12% van €3.150 € 378
€ 44.639
4.11
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Derhalve is het hoger beroep gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van het nader vastgestelde belastbare inkomen betreft.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
6 Beslissing
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond, behoudens het beroep tegen de boetebeschikking,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur, behoudens die omtrent de boetebeschikking,
– vermindert de navorderingsaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.639,
– vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.948, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 118 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 18 februari 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake)
|
(M.G.J.M. van Kempen)
|
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 20 februari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.