GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.108.877/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 129539 / HA ZA 11-668)
arrest van de eerste kamer van 23 april 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. A.C. de Kruijff, kantoorhoudende te Delfzijl,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg eiseres,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. F.H. Kappelhof, kantoorhoudende te Delfzijl.
1. Het geding in eerste instantie
1.1 In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het (verstek-)vonnis van 23 november 2011 gewezen door de rechtbank Groningen, sector civielrecht (hierna: de rechtbank).
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 22 februari 2012 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis.
De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
"(…) bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Het vonnis d.d. 23 november 2011 door de Rechtbank Groningen tussen partijen gewezen (…) te vernietigen:
en opnieuw rechtdoende, zonodig onder verbetering/aanvulling van de rechtsgronden:
De vorderingen zijdens geïntimeerde zoals zij die in eerste aanleg heeft ingesteld, alsnog alle af te wijzen, zulks met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding, zowel in appel als in eerste aanleg."
2.2 Op de rol van 27 november 2012 heeft [appellant] gevraagd om de zaak door te halen.
2.3 Na uitstel voor beraad heeft [geïntimeerde] ter rolle van 19 februari 2013 laten weten niet in te stemmen met doorhaling van de zaak en het hof gevraagd arrest te wijzen met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
2.4 [appellant] heeft, eveneens op de rol van 19 februari 2013, gevraagd arrest te wijzen met gehele compensatie van de proceskosten van partijen vanwege de vader-dochter relatie. Daarbij is ter toelichting aangegeven dat [appellant] abusievelijk het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend en dat de door [geïntimeerde] gemaakte kosten eveneens nodeloos zijn gemaakt.
2.5 Ten slotte hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd voor arrest. Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze vóór 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3 De beoordeling
3.1 Voorop staat dat in dit geval verzet had moeten worden ingesteld in plaats van hoger beroep, zodat [appellant] niet in zijn appel kan worden ontvangen.
3.2 Thans resteert nog de kwestie van de proceskosten. Art. 237 lid 1 Rv verplicht niet om in geval van een familierelatie tussen partijen tot (gehele of gedeeltelijke) compensatie van proceskosten over te gaan, maar geeft de rechter op dit punt een discretionaire bevoegdheid. Anders dan [appellant] ziet het hof in de vader-dochter relatie in dit geval geen aanleiding om tot compensatie te besluiten. [appellant] heeft immers het verkeerde rechtsmiddel aangewend. Dat volgt niet alleen uit de wet, maar informatie ter zake is ter voorlichting van de veroordeelde partij ook afgedrukt onder het dictum van het bestreden vonnis. Zonder nadere toelichting valt dan ook niet in te zien dat het appel "abusievelijk" is ingesteld, zoals namens [appellant] is aangevoerd. Een dergelijke toelichting ontbreekt echter.
[appellant] had dus kunnen weten dat het instellen van hoger beroep kansloos was. Desondanks heeft hij een hoger beroepsprocedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt, waardoor zij kosten heeft gemaakt. Onder die omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om de proceskosten geheel of gedeeltelijk te compenseren.
3.3 Voor zover [appellant] zou menen dat [geïntimeerde] in hoger beroep geen kosten had hoeven maken, omdat het haar (ook) duidelijk had kunnen zijn dat het appel kansloos was, gaat het hof hieraan voorbij. Naar vaste rechtspraak gelden de kosten van verweer tegen een achteraf overbodig blijkende proceshandeling niet als nodeloos aangewend (HR 3 oktober 2008, LJN: BD7478). Ook overigens is het hof van nodeloos gemaakte kosten aan de zijde van [geïntimeerde] niet gebleken.
3.4 Aangezien het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk zal worden verklaard, dient hij te worden beschouwd als de in het ongelijk te stellen partij. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: ½ punt in tarief II).
4. De beslissing:
Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk,
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak vast op € 291,- aan verschotten en op € 447,- aan geliquideerd salaris van de advocaat,
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en R.E. Weening en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dinsdag 23 april 2013 in bijzijn van de griffier.