Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 31 januari 2013, nummer Awb 12/73, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 7 december 2010 tot en met 3 juni 2011 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting ten bedrage van € 1.492 opgelegd. Daarbij is bij beschikking een boete aan belanghebbende opgelegd ten bedrage van € 1.492.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 31 januari 2013 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn broer [.], alsmede [.] de Inspecteur.
1.7.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende is blijkens de registratie in het kentekenregister vanaf 6 december
2010 houder van het motorrijtuig met het kenteken [AA-BB-00] (hierna: de auto).
2.2
De geldigheid van het kentekenbewijs van de auto is van 7 december 2010 tot
en met 6 december 2011 geschorst geweest.
2.3
Op 25 april 2011 om 12.03 uur is door de Belastingdienst gebruik van de weg
geconstateerd op de A1 nabij Hengelo van een auto met kenteken [AA-BB-00]. Daarvan zijn op het tijdstip van die constatering foto’s gemaakt.
2.4
Op 18 juni 2011 om 19.08 uur is wederom gebruik van de weg met een auto met
bovengenoemd kenteken geconstateerd, ditmaal op de A1 nabij de grensovergang tussen Nederland en Duitsland.
2.5
Op 13 augustus 2011 heeft belanghebbende bij de regiopolitie [.] aangifte gedaan
van diefstal uit de auto van het kentekenbewijs en de kentekenplaten. Van deze aangifte is proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal is, voor zover van belang, het volgende opgetekend:
“(...) Op zaterdag 13 augustus 2011 te 13.30 uur, deed telefonisch aangifte een persoon die opgaf te zijn:
Achternaam :[X]
Voornamen :[X]
(…) Hij deed aangifte terzake diefstal (ook braak) uit/vanaf personenauto en verklaarde het volgende:
Op een tijdstip gelegen tussen 3 en 7 augustus 2011 werd tijdens mijn vakantie het in de aanhef vermelde feit gepleegd.
Ik wens aangifte te doen terzake diefstal/vermissing van mijn kentekenbewijs en kentekenplaten van een personenauto, merk Land Rover. Tijdens mijn vakantie zijn de betreffende goederen ontvreemd. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. (…)”
2.6
Naar aanleiding van de in 2.3 genoemde constatering is op 26 oktober 2011 aan
belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. Hiertegen is belanghebbende bij de Rechtbank in beroep gekomen.
2.7
De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag en boetebeschikking gehandhaafd.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
De Inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een kopie van de “Melding Visuele controle/Fysieke controle” op 25 april 2011 overgelegd, waarbij een foto van de in 2.3 bedoelde waarneming is gevoegd. Daarnaast heeft de Inspecteur in zijn verweerschrift in hoger beroep aangevoerd dat op 18 juni 2011 nogmaals gebruik van de weg met de auto met het kenteken [AA-BB-00] is geconstateerd. Bij het verweerschrift is een foto van deze waarneming gevoegd.
3.3
Belanghebbende betwist dat tijdens de schorsing met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg. Belanghebbende heeft hiertoe aangevoerd dat het ten tijde van de constatering wegens een technisch mankement onmogelijk was om met de auto gebruik van de weg te maken. Ter onderbouwing van deze stelling heeft belanghebbende kopieën van facturen van diverse garages overgelegd. Daarnaast heeft belanghebbende gesteld dat de door de Belastingdienst waargenomen auto mogelijk een identiek type auto is met valse kentekenplaten. Hiertoe heeft belanghebbende aangevoerd dat de kentekenplaten van de auto in maart 2011 gestolen zijn en dat zijn verklaring - zoals opgetekend in het in 2.5 genoemde proces verbaal - dat de kentekenplaten tussen 3 en 7 augustus 2011 gestolen zijn - onjuist is.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4 Beoordeling van het geschil
Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting
4.1.
Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994
(hierna: Wet Mrb) bepaalt - voor zover van belang - dat ter zake van het houden van een personenauto motorrijtuigenbelasting verschuldigd is. Ingevolge artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Mrb is als houder van het motorrijtuig aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, Wet Mrb wordt de motorrijtuigenbelasting niet geheven over de tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing, als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 35, eerste lid, van de Wet Mrb bepaalt dat bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing de belasting kan worden nageheven. Ingevolge artikel 35, tweede lid, van de Wet Mrb wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd.
4.2
Het Hof stelt voorop dat - anders dan waarvan de Rechtbank lijkt te zijn uitgegaan - op de Inspecteur te dezen de last rust aannemelijk te maken dat op 25 april 2011 tijdens de schorsing met de auto gebruik van de openbare weg is gemaakt. Hierin is de Inspecteur met de in 2.3 bedoelde – tot de gedingstukken behorende - foto’s van de waarnemingen (waarop duidelijk het kenteken van de auto te herkennen is), naar het oordeel van het Hof geslaagd.
4.3
De stellingen van belanghebbende doen aan deze conclusie niet af. Belanghebbendes verklaring dat het ten tijde van de in 2.3 genoemde constatering wegens een technisch mankement onmogelijk was om met de auto gebruik van de weg te maken acht het Hof niet aannemelijk geworden. Uit de door belanghebbende overgelegde kopieën van facturen van diverse garages is dit in elk geval niet af te leiden, aangezien de kilometerstand van de auto in die facturen ‘oploopt’. Ook belanghebbendes stelling dat de door de Belastingdienst waargenomen auto mogelijk een identiek type auto is met valse kentekenplaten, acht het Hof niet aannemelijk. Zulks volgt niet uit de aangifte waarin immers een pleegperiode in augustus 2011 wordt genoemd. De enkele, onvoldoende nader onderbouwde verklaring van belanghebbende dat de kentekenplaten van de auto op een eerder tijdstip gestolen zijn dan het tijdstip dat hij bij zijn aangifte van de diefstal (zie 2.5) heeft genoemd, acht het Hof niet geloofwaardig. Evenmin geloofwaardig acht het Hof belanghebbendes niet met nader bewijs gestaafde verklaring ter zitting bij het Hof dat het gefotografeerde motorrijtuig over ander uiterlijke kenmerken beschikt dan zijn auto.
4.4
Gelet op het voorgaande, heeft de Inspecteur terecht de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.
Boete
4.5
Ten aanzien van de opgelegde verzuimboete geldt dat ingevolge artikel 37 van de Wet Mrb een constatering als bedoeld in artikel 35, van de Wet Mrb wordt gezien als een verzuim in de zin van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. In paragraaf 34, onderdeel 2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) is, voor zover hier van belang, bepaald dat deze verzuimboete maximaal 100 procent bedraagt van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk is betaald. De onderhavige boete is door de Inspecteur opgelegd in overeenstemming met voornoemd besluit. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Voorts zijn evenmin andere omstandigheden aannemelijk geworden die aanleiding tot matiging van de boete zouden geven. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van belanghebbende dat zijn financiële omstandigheden beroerd zijn, acht het Hof in dit verband niet toereikend. Het Hof acht de opgelegde boete van 100 % te dezen passend en geboden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5 Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6 Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.C.M. de Kroon, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Bezemer als griffier.
De beslissing is op 17 september 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Bezemer)
(A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 17 september 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: