Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHARL:2013:6288

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
27-08-2013
30-08-2013
BK 13/00030, 13/00031, 13/00032, 13/00033
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:438
Belastingrecht
Hoger beroep

In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de Inspecteur het door belanghebbende aangegeven bedrag aan negatief resultaat uit overige werkzaamheden terecht niet in aanmerking heeft genomen en op de vraag of de Inspecteur belanghebbende in de onderhavige jaren terecht het recht op zelfstandigenaftrek heeft ontzegd. Ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2008 lijkt ook nog in geschil te zijn het antwoord op de volgende twee vragen: Heeft de Inspecteur terecht de aftrek van giften aan de Stichting geweigerd? Heeft de Inspecteur de drempel voor giften juist berekend?

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2013/1899
NTFR 2013/1955 met annotatie van mr. J. Berns

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummers 13/00030, 13/00031, 13/00032 en 13/00033

uitspraakdatum: 27 augustus 2013

Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 november 2012, nummers AWB 11/1089, AWB 11/1090, AWB 11/1727 en AWB 11/2952, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.160, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 843.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.320, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 1.447.

1.4

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.538 en het in rekening gebrachte bedrag aan heffingsrente verminderd tot € 1.143.

1.5

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.801, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 1.017 en bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 823.

1.6

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.974, de vergrijpboete verminderd tot € 456 en het in rekening gebrachte bedrag aan heffingsrente verminderd tot € 793.

1.7

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.597, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 559 en bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 450.

1.8

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaarde aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.9

Belanghebbende is tegen de hiervoor – onder 1.2, 1.4, 1.6 en 1.8 – bedoelde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 13 november 2012 ongegrond verklaard voor zover het beroep was gericht tegen de bestreden aanslagen en de beschikkingen heffingsrente, het beroep gegrond verklaard voor zover gericht tegen de boetebeschikkingen, de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen vernietigd, de boetebeschikkingen vernietigd en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht voor de procedures AWB 11/1727 en AWB 11/2952 vergoedt.

1.10

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.11

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.12

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede namens de Inspecteur, mr. [A]. De onderhavige procedures zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de procedures van belanghebbendes echtgenote met nummers 13/00034, 13/00035 en 13/00036.

1.13

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is geboren op 29 mei 1948 en gehuwd met [B].

2.2

Belanghebbende exploiteerde tot medio 2005 een assurantiekantoor. De activiteiten die belanghebbende vanaf dat moment verricht, onder de naam [C], bestaan uit het invullen van aangiften, het verlenen van bijstand en het voeren van procedures voor derden, met name chronisch zieken en gehandicapten.

2.3

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2006, ontvangen door de Inspecteur op 14 maart 2007, een bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) aangegeven van negatief € 27.900. Dit bedrag is in de aangifte als volgt samengesteld: € 3.919 (bruto resultaat uit werkzaamheden) minus € 22.934 (kosten bedrijfsvoering) en € 8.885 (ondernemersaftrek).

2.4

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2007, ontvangen door de Inspecteur op 30 oktober 2008, een bedrag als ROW aangegeven van negatief € 8.069. Dit bedrag is in de aangifte als volgt samengesteld: € 28.931 (bruto resultaat uit werkzaamheden) minus € 25.000 (gemaakte kosten) en € 12.000 (zelfstandigenaftrek). In het bedrag van € 28.931 is blijkens de aangifte een bedrag begrepen van € 9.782 ter zake van werkzaamheden op declaratiebasis, en een bedrag van € 19.149 ter zake van een periodieke uitkering van [D].

2.5

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2008, ontvangen door de Inspecteur op 31 maart 2009, een bedrag als ROW aangegeven van negatief € 8.310. Dit bedrag is in de aangifte als volgt samengesteld: € 20.321 (bruto resultaat uit werkzaamheden) minus € 17.500 (gemaakte kosten) en € 11.131 (zelfstandigenaftrek). In het bedrag van € 20.321 is blijkens de aangifte een bedrag begrepen van € 600 ter zake van werkzaamheden op declaratiebasis, en een bedrag van € 19.721 ter zake van een periodieke uitkering van [D]. Belanghebbende heeft verder in zijn aangifte IB/PVV 2008 een bedrag van € 3.740 als persoonsgebonden aftrek ter zake van aftrekbare giften in aanmerking genomen. Dit is het bedrag van de aftrekbare giften dat belanghebbende aan zichzelf heeft toegerekend. In voormelde aangifte heeft belanghebbende onder "Giften" het volgende vermeld:

"saldo aftrekbare giften aangever € 3.740

andere giften totaal € 4.434

drempel andere giften € 221

aftrekbare andere giften € 2.215

periodieke giften totaal € 4.525".

2.6

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2009, ontvangen door de Inspecteur op 31 maart 2010, een bedrag als ROW aangegeven van negatief € 24.146. Dit bedrag is in de aangifte als volgt bepaald: € 854 (Administratiekantoor [E]) minus € 25.000 (diversen).

2.7

Op 4 augustus 2008 is de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van - onder meer - de aangiften IB/PVV 2005 en 2006. Tevens zijn de aangiften IB/PVV 2007 tot en met 2009 in het onderzoek betrokken. De uitkomsten van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur vastgelegd in een rapport van 14 december 2010.

2.8

Het onder 2.5 vermelde bedrag van € 4.525 aan periodieke giften betreft giften aan de Stichting [F] (de Stichting). De Stichting is kort na de geboorte van [F1], de kleinzoon van belanghebbende, in het leven geroepen. [F1] heeft aangeboren hartafwijkingen.

2.9

De Stichting heeft geen verzoek gedaan om te worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (ANBI) en is derhalve niet bij beschikking aangemerkt als ANBI.

2.10

Blijkens de brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 30 oktober 2009 is de Inspecteur op de volgende punten afgeweken van belanghebbendes aangifte IB/PVV 2006:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 1.823

Bij: - Geen reiskostenaftrek openbaar vervoer € 1.437

- Geen ROW € 27.900

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 31.160

2.11

De Inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2006 opgelegd met dagtekening 11 december 2009, overeenkomstig zijn brief van 30 oktober 2009.

2.12

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 april 2011 de aanslag IB/PVV 2006 en de bijbehorende beschikking heffingsrente gehandhaafd.

2.13

Blijkens de brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 21 mei 2010 is de Inspecteur op de volgende punten afgeweken van belanghebbendes aangifte IB/PVV 2007:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 3.320

Bij: - Geen recht op geboekte onkosten € 25.000

- Geen recht op zelfstandigenaftrek € 12.000

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 40.320

2.14

De Inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2007 opgelegd met dagtekening 11 juni 2010, overeenkomstig zijn brief van 21 mei 2010.

2.15

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 mei 2011 het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2007, overeenkomstig de bevindingen in het controlerapport van 14 december 2010, verminderd. De heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd. In voormeld controlerapport heeft de Inspecteur over het jaar 2007 - onder meer - het volgende geschreven:

"Er kan niet worden gesteld dat er sprake is van een bron. De opbrengsten zijn minimaal namelijk 9.782 euro. Er wordt tevens melding gemaakt van opbrengsten [D] tot een bedrag van 19.149 euro. Dit betreft een periodieke uitkering wegens arbeidsongeschiktheid en vormt geen opbrengst uit overige werkzaamheden zoals in de aangifte wordt gesteld. De geclaimde kosten bedragen 37.000 euro. Het resultaat bedraagt per saldo 8.069 euro negatief.".

Het belastbaar inkomen uit werk en woning is bij uitspraak op bezwaar als volgt nader bepaald:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 3.320

Bij: - uitkering [D] € 19.149

- Geen aftrek ROW € 8.069

Nader vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 30.538

2.16

In voormeld controlerapport heeft de Inspecteur over het jaar 2008 - onder meer - het volgende geschreven:

"Er kan niet worden gesteld dat er sprake is van een bron. De opbrengsten zijn minimaal namelijk 600 euro. Er wordt tevens melding gemaakt van opbrengsten [D] tot een bedrag van 19.721 euro. Dit betreft een periodieke uitkering wegens arbeidsongeschiktheid en vormt geen opbrengst uit overige werkzaamheden zoals in de aangifte wordt gesteld. De geclaimde kosten bedragen 28.631 euro. Het resultaat bedraagt per saldo 8.310 euro negatief.".

De Inspecteur is, overeenkomstig de bevindingen in het controlerapport, op de volgende punten afgeweken van belanghebbendes aangifte IB/PVV 2008:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 385

Bij: - uitkering [D] € 19.721

- minder aftrekbare giften € 2.385

- geen aftrek ROW € 8.310

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 30.801

De Inspecteur is daarbij uitgegaan van een bedrag aan aftrekbare giften - toegerekend aan belanghebbende - van € 1.355.

2.17

De Inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2008 opgelegd met dagtekening 4 februari 2011, overeenkomstig het vermelde onder 2.16, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 1.017.

2.18

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 juli 2011 het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2008 verminderd tot € 29.974 en de vergrijpboete verminderd tot € 456. De heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur heeft de aftrek ter zake van de onder 2.8 vermelde giften van € 4.525 geweigerd. De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar uitgegaan van een bedrag aan aftrekbare giften - toegerekend aan belanghebbende - van € 2.182. Bij brief van 20 juni 2011 heeft de Inspecteur de motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2008 aan belanghebbende gestuurd waarin - onder meer - over de vermindering is geschreven:

"De overige giften zijn 4.434 euro. De drempel is 1% van het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van u en uw partner voor de toepassing van de persoonsgebonden aftrek en die drempel is nu 501 euro. De aftrek giften is daarom nu voor 2008 totaal 3.933 euro. Die giften worden verdeeld in dezelfde verhouding zoals in de aangifte aangegeven. Aan u is een aftrek van 2.182 euro toe te rekenen in plaats van de aftrek van 1.355 euro waar nu rekening mee is gehouden.".

De drempel van € 501 is als volgt berekend: 1% van € 50.175 (€ 32.156 plus € 18.019), zijnde het door de Inspecteur vastgestelde gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek) van belanghebbende en zijn echtgenote.

2.19

De Inspecteur is, overeenkomstig de bevindingen in voormeld controlerapport, op de volgende punten afgeweken van belanghebbendes aangifte IB/PVV 2009:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 8.451

Bij: - geen aftrek ROW € 24.146

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 32.597

2.20

De Inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2009 opgelegd met dagtekening 25 mei 2011, overeenkomstig het vermelde onder 2.19, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 559.

2.21

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 1 november 2011 de aanslag IB/PVV 2009, de beschikking vergrijpboete en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de Inspecteur het door belanghebbende aangegeven bedrag aan negatief resultaat uit overige werkzaamheden terecht niet in aanmerking heeft genomen en op de vraag of de Inspecteur belanghebbende in de onderhavige jaren terecht het recht op zelfstandigenaftrek heeft ontzegd. Ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2008 lijkt ook nog in geschil te zijn het antwoord op de volgende twee vragen: Heeft de Inspecteur terecht de aftrek van giften aan de Stichting geweigerd? Heeft de Inspecteur de drempel voor giften juist berekend?

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en tot vermindering van de bestreden aanslagen en beschikkingen heffingsrente.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – bedoelde vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

Voor eerst en vooraf

4.1

Gelet op de datum van ontvangst van het hoger beroepschrift dient het Hof te onderzoeken of het hoger beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Op grond van de artikelen 6:7 tot en met 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna; de Awb) bedraagt de termijn van het indienen van een beroepschrift zes weken. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift eindigde op 25 december 2012. Op grond van artikel 1 van de Algemene Termijnenwet (hierna; de ATW) wordt de termijn, indien deze eindigt op een algemeen erkende feestdag, verlengd tot de eerst volgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Het voorgaande betekent dat de termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift, na toepassing van de ATW, eindigde op 27 december 2012.

4.2

Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting blijkt dat belanghebbende het hoger beroep in alle aan de orde zijnde zaken heeft ingesteld bij appelschrift, d.d. 24 december 2012. Dit appelschrift is door het Hof ontvangen op 3 januari 2013 en door de griffier van het Hof van een stempel met die datum voorzien. Mitsdien is het appelschrift ontvangen na ommekomst van de hogerberoepstermijn. Wel is het ontvangen binnen een week na het einde van deze termijn. Bij verzending per post is een beroepsschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Belanghebbende heeft gesteld dat hij de desbetreffende appelschriften op 24 december 2012 ter post besteld heeft. De Inspecteur heeft dat bestreden.

4.3

Het poststempel op de enveloppe is bij het antwoord op de vraag wanneer het bezwaar- of beroepschrift ter post is bezorgd van zwaarwegend belang. Tot het dossier behoort de enveloppe waarin het appelschrift is verzonden. Deze enveloppe is voorzien van een poststempel waarop duidelijk leesbaar 31 december 2012 als datum is aangegeven. In gevallen waarin op een enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, wordt als bewijsrechtelijk uitgangspunt genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd voor de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf (vgl. HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, LJN: BP2138, BNB 2011,132). In het onderhavige geval heeft belanghebbende, naar het oordeel van het Hof geloofwaardig, verklaard dat hij de enveloppe op 24 december 2012 te [Z] ter post heeft besteld. De door belanghebbende gegeven verklaring voor het tijdsverloop tussen de datum van terpostbezorging en het plaatsen van de datumstempel door het postvervoerbedrijf acht het Hof voldoende verklaart door de combinatie van door belanghebbende gestelde, en door de Inspecteur als zodanig niet weersproken, factoren: de kerstdagen, de drukte bij het postvervoerbedrijf gedurende de periode tussen kerst en oud en nieuw, en het opheffen van het postdistributiecentrum te [Z] eind 2012. Het Hof acht dan ook aannemelijk dat het poststuk ter post is bezorgd voor de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf, en wel op 24 december 2012, zodat belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep.

Ten gronde

4.4

Belanghebbende heeft in hoger beroep opnieuw gesteld dat de activiteiten die hij ontplooit onder de naam [C] in de onderhavige jaren een werkzaamheid vormen in de zin van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Voorts wenst belanghebbende voor deze jaren in aanmerking te komen voor zelfstandigenaftrek. Nu op grond van het bepaalde in artikel 3.76, eerste lid, van de Wet zelfstandigen aftrek uitsluitend aan ondernemers kan toekomen is, zo de activiteiten van belanghebbende al zouden kwalificeren als een bron van inkomen, belanghebbende hooguit te kwalificeren als resultaatgenieter, zodat hij reeds daarom niet voor zelfstandigenaftrek in aanmerking kan komen.

4.5

Voordat de bedoelde activiteiten van belanghebbende fiscaalrechtelijk kunnen worden benoemd, dient eerst vast te worden gesteld of deze activiteiten een bron van inkomen vormen. Belanghebbendes standpunt impliceert dat hij zich op het standpunt stelt dat zulks het geval is.

4.6

De Rechtbank heeft dienaangaande overwogen (waarbij het Hof “eiser” heeft vervangen door “belanghebbende” en “verweerder” door “de Inspecteur”):

“3.8 De rechtbank begrijpt de verklaringen van belanghebbende ter zitting aldus dat hij het standpunt inneemt dat hij ter zake van de (..) vermelde activiteiten in de jaren 2006 tot en met 2009 een onderneming drijft, en de - als negatief ROW in de aangiften in aanmerking genomen - bedragen in de onderhavige jaren in aanmerking dienen te worden genomen als verlies uit onderneming en aftrek dient plaats te vinden in verband met toepassing van de zelfstandigenaftrek. Naar de rechtbank belanghebbende begrijpt is daarbij niet in geschil dat de in de aangiften opgenomen bedragen ter zake van [D] (…) door de Inspecteur terecht niet in aanmerking zijn genomen als opbrengsten ter zake van voormelde activiteiten, maar als periodieke uitkeringen.

3.9

Een voordeel kan slechts inkomen zijn indien er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt. Volgens vaste jurisprudentie (vergelijk Hoge Raad 3 maart 1954, nr. 11.683, onder meer gepubliceerd in BNB 1954/125 en Hoge Raad 1 februari 2002, nr. 36.238, onder meer gepubliceerd in BNB 2002/128c*) worden als uitgangspunt de volgende drie algemene voorwaarden gesteld aan een bron van inkomen: deelname aan het economische verkeer, het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.

3.10

Naar het oordeel van de rechtbank rust op belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, de last om zodanige feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat in de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 ten aanzien van belanghebbendes activiteiten onder de naam [C] sprake was van een objectieve (toekomstige) verwachting dat de opbrengsten ter zake van deze activiteiten de kosten ervan (zullen) overtreffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aan deze bewijslast voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

3.11

Gelet op de in de aangiften vermelde bedragen aan opbrengsten en kosten (…) oordeelt de rechtbank dat de kosten die verband houden met de activiteiten van belanghebbende in de jaren 2006 tot en met 2009 ruimschoots de opbrengsten overtreffen. Belanghebbende heeft hierover verklaard uit sociale overwegingen te handelen en daarom, ondanks dat de kosten hoger zijn dan de opbrengst, geen hogere tarieven in rekening te willen brengen (…). De rechtbank overweegt dat dergelijke - ideële - motieven, hoe goed ook, niet - zonder meer - leiden tot de conclusie dat sprake is van een objectieve voordeelverwachting, en zelfs eerder het tegenovergestelde met zich meebrengen. In het licht van het voorgaande heeft belanghebbende, naar het oordeel van de rechtbank, met hetgeen hij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een objectieve voordeelverwachting. Indien en voor zover alsnog aan belanghebbende uitbetaling zou volgen van de (…) vorderingen op Aegon en Avéro (provisies), leidt dit, naar het oordeel van de rechtbank, niet tot een andere conclusie, nu niet aannemelijk is geworden dat deze voortvloeien uit de in het geding zijnde activiteiten.

3.12

Voorts wijst belanghebbende er nog op dat hij ondernemer is voor de omzetbelasting. De rechtbank oordeelt dat belanghebbendes grief op dit punt faalt. De rechtbank overweegt daartoe dat het enkele ondernemerschap voor de omzetbelasting onvoldoende is om aan de voorwaarden voor een bron van inkomen (…) te voldoen. Voor zover belanghebbende stelt dat nu hij ondernemer is voor de omzetbelasting, hij ook ondernemer is voor de inkomstenbelasting, faalt dit eveneens, nu voor het ondernemerschap voor de Wet op de omzetbelasting 1968 en dat voor de Wet op de inkomstenbelasting (hierna: Wet IB) niet dezelfde voorwaarden gelden.

3.13

Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van een bron van inkomen. De Inspecteur heeft derhalve terecht geen verlies uit onderneming of negatief ROW in aanmerking genomen en - reeds om deze reden - terecht de toepassing van de zelfstandigenaftrek geweigerd. (…)“

4.7

Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank met haar hiervoor – onder 4.6 – aangehaalde rechtsoverwegingen op goede gronden een juiste beslissing genomen. Nu belanghebbende in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, noch zijn grieven heeft aangevuld, beslist het Hof dienovereenkomstig.

4.8

Indien en voor zover belanghebbende heeft beoogd met zijn grieven in hoger beroep ook de geweigerde giftenaftrek (zoals die zijn gevraagd in de aangifte IB/PVV 2008) te bestrijden, overweegt het Hof nog het volgende.

4.9

De Rechtbank heeft dienaangaande overwogen (waarbij het Hof “eiser” heeft vervangen door “belanghebbende” en “verweerder” door “de Inspecteur”):

“Omtrent de aftrek van giften

3.14

Ingevolge artikel 6.32 van de Wet IB worden twee soorten giften onderscheiden: periodieke giften en andere giften. Onder giften wordt volgens artikel 6.33, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Ingevolgde artikel 6.34 van de Wet IB wordt onder periodieke giften verstaan: giften in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen bij overlijden, aan instellingen en verenigingen. Ingevolge artikel 6.35 van de Wet IB wordt onder andere giften verstaan: giften aan instellingen.

3.15

Onder instelling wordt volgens artikel 6.33, aanhef en onder b, van de Wet IB - kort gezegd - verstaan de ANBI-instellingen. Ingevolge artikel 6.33, tweede lid, van de Wet IB geschiedt het aanmerken van een ANBI-instelling - kort gezegd - op verzoek van de desbetreffende instelling. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking eventueel onder door hem te stellen voorwaarden.

3.16

De door de Inspecteur gecorrigeerde giften in de aangifte IB/PVV 2008 betreffen giften aan de Stichting. De Stichting heeft geen verzoek gedaan om te worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (ANBI) en is niet bij beschikking aangemerkt als ANBI (…). Gelet op het voorgaande is de Stichting, naar het oordeel van de rechtbank, geen ANBI-instelling als bedoeld in artikel 6.33, aanhef en onder b, van de Wet IB, zodat de aan de Stichting gedane giften niet aftrekbaar zijn. Dat de Stichting geen verzoek heeft gedaan om te worden aangemerkt als een ANBI omdat, naar de rechtbank belanghebbende begrijpt, er dan mensen van buiten de familie betrokken zouden moeten worden bij de stichting, kan belanghebbende niet baten, omdat deze motieven onverlet laten dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor aftrek. (…).

3.17

Nu de Inspecteur het inkomen van belanghebbende terecht heeft gecorrigeerd (…) en belanghebbende geen afzonderlijke grieven heeft aangevoerd tegen de hoogte van de drempel voor giften (…), heeft de Inspecteur gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank, de aftrek van giften terecht beperkt tot een bedrag van € 2.182. (…)”.

4.10

Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank ook met haar hiervoor – onder 4.9 – aangehaalde rechtsoverwegingen op goede gronden een juiste beslissing genomen. Nu belanghebbende in hoger beroep ook dienaangaande geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, noch zijn grieven heeft aangevuld, beslist het Hof dienovereenkomstig.

4.11

Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5 Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Ook is het Hof overigens niet gebleken van termen voor schadevergoeding of een andere reden op grond waarop een vergoeding van kosten aanwezig zou zijn.

6 Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 27 augustus 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong)

(P. van der Wal)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 augustus 2013

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.