De tweede, derde en vierde grief hebben alle tot onderwerp het oordeel van de rechtbank dat [appellant] een onrechtmatige daad jegens [geïntimeerde] heeft gepleegd en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De rechtbank heeft het voorval met juistheid aan de hand van de zogenoemde Kelderluik-criteria beoordeeld. Vast staat dat [appellant] vanaf een dakterras dat zich tenminste twee meter boven de grond bevond isolatieplaten naar beneden liet vallen. Deze platen waren aan één kant van een laagje hout voorzien en dus niet zacht. Daaruit volgt dat dit een gevaarzettende handeling was. Deze vond plaats aan de openbare weg in de binnenstad van Amsterdam, boven een trottoir, midden op de dag, terwijl daar passanten op dat trottoir liepen. De kans dat passanten langs de huizen zouden lopen zonder naar boven te kijken was groot; de werkzaamheden waren slechts zichtbaar voor iemand die naar het dakterras keek. Ook in de binnenstad van Amsterdam zijn werkzaamheden op dakterrassen niet zo gebruikelijk dat een ieder daarop steeds bedacht is. Dat de platen passanten zouden kunnen raken was zonder meer voorzienbaar. Dat gevaar kon in redelijkheid als aanzienlijk worden ingeschat. [appellant] had immers geen enkele invloed op de platen als hij ze had losgelaten, terwijl de zwaartekracht en de wind ervoor zouden zorgen dat ze, als hij ze eenmaal had losgelaten, op het trottoir en hetgeen zich daarop bevond terecht zouden komen. De enige voorzorgsmaatregel die [appellant] had getroffen bestond uit het beneden, op het trottoir onder het dakterras, positioneren van een vriend, om de platen te vangen. Dat deze voorzorgsmaatregel onvoldoende was, was al gebleken, nu vast staat dat deze vriend er voordat het voorval plaatsvond al niet in geslaagd was alle platen op te vangen.
Als een dergelijke plaat een passant zou raken was letsel te voorzien, dat, zeker als de passant in het gezicht of op het hoofd geraakt werd, naar algemene ervaringsregels ernstig zou kunnen zijn. Omdat de platen van boven kwamen lag juist het raken van het hoofd of gezicht voor de hand. Er hadden eenvoudig, en weinig kostbaar, betere voorzorgsmaatregelen getroffen kunnen worden, zoals het plaatsen van waarschuwingsborden of –linten, het met behulp van een takelinstallatie of een touw gecontroleerd laten zakken of het meedragen van de platen op een ladder. [appellant] heeft dergelijke maatregelen niet genomen.
[appellant] heeft dus door de plaat te laten vallen gevaarzettend gehandeld zonder adequate en redelijkerwijs te vergen voorzorgsmaatregelen te treffen, hetgeen hem te verwijten valt. Dat handelen heeft ertoe geleid dat [geïntimeerde] door een plaat is geraakt en gewond is geraakt en dus – in elk geval enige – schade heeft geleden. Daarmee is voldaan aan alle vereisten voor het oordeel dat [appellant] jegens [geïntimeerde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade. Hoe groot die schade is doet in het verband van deze procedure niet ter zake; dat kan, zo nodig, in een schadestaatprocedure aan de orde komen.
Deze grieven falen dus.