beslissing
___________________________________________________________________ _ _
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.159.973/01 GDW
nummer eerste aanleg : 373.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 28 juli 2015
[klager] ,
wonend te [plaatsnaam] ,
appellant,
1. [gerechtsdeurwaarder 1] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaatsnaam] ,
2. [gerechtsdeurwaarder 2] ,
waarnemend gerechtsdeurwaarder te [plaatsnaam] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal.
4 Het standpunt van klager
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders in strijd te hebben gehandeld met – naar het hof
begrijpt – artikel 10 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders (hierna: de Verordening) door gelijktijdig onder drie banken beslag te leggen, zonder dat zij een gerechtvaardigd vermoeden hadden dat hij, klager, bij die banken een rekening had. Door deze handelwijze zijn onnodige kosten gemaakt. Hoewel die kosten later zijn gecrediteerd, is klager wel de bankkosten ad € 105,- verschuldigd geworden aan zijn eigen bank.
6 De beoordeling
6.1.
De kamer heeft zich in haar beslissing beperkt tot hetgeen klager in zijn verzetschrift van
18 mei 2014 naar voren heeft gebracht en het verzet gedeeltelijk gegrond verklaard. Uitsluitend tegen de beslissing van de kamer met betrekking tot de klacht over de gelegde bankbeslagen staat hoger beroep open. Het klachtonderdeel dat ziet op de onnodig korte betalingstermijn van drie dagen kan in hoger beroep niet meer aan de orde komen. Dit geldt naar het oordeel van het hof ook ten aanzien van het klachtonderdeel waar de kamer – gezien de inhoud van het verzetschrift – niet (meer) op is ingegaan (betreffende raadpleging GBA). Terecht heeft klager dan ook alleen bezwaren aangevoerd tegen de beslissing van de kamer over de bankbeslagen. In de weergave van de klacht in deze beslissing onder 4. is met het voorgaande reeds rekening gehouden.
6.2.
De gerechtsdeurwaarders hebben in hoger beroep primair aangevoerd dat klager geen belang (meer) heeft bij zijn ingestelde hoger beroep, aangezien de vordering waar de onderhavige klacht betrekking op heeft inmiddels via een betalingsregeling is voldaan. De gerechtsdeurwaarders hebben daarbij alle kosten van de bankbeslagen gecrediteerd. De gelegde bankbeslagen hebben bijgedragen aan inning van de vordering, maar hebben zelf de gerechtsdeurwaarders geen omzet opgeleverd.
6.3.
Het hof is, anders dan de gerechtsdeurwaarders, van oordeel dat klager belang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep, dat enkel ziet op de hoogte van de door de kamer aan de gerechtsdeurwaarders opgelegde maatregel. Het feit dat de vordering inmiddels is voldaan, staat daar los van.
6.4.
Aan het hof ligt ter beoordeling voor of de gerechtsdeurwaarders hebben mogen overgaan tot het (gelijktijdig) leggen van beslag onder verschillende banken ten laste van klager zonder dat zij een gerechtvaardigd vermoeden hadden dat klager bij die banken een rekening aanhield. Onderdeel van deze kwestie is de vraag of het gerechtvaardigd is om ter inning van één vordering meerdere (bank)beslagen te leggen, welke vraag ook aan de orde was in de uitspraak van dit hof van 9 september 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3735.
6.5.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een dergelijke handelwijze tuchtrechtelijk niet is toegestaan. Dit oordeel berust op het navolgende. Een gerechtsdeurwaarder zal in beginsel alleen beslag mogen leggen als hij het redelijke vermoeden heeft dat het beslag doel zal treffen. Anders worden immers, in strijd met artikel 10 van de Verordening, onnodige kosten gemaakt. Ook is niet bij iedere willekeurige debiteur het vermoeden gerechtvaardigd dat deze bij enige bank over een voor beslaglegging vatbaar tegoed beschikt. Voorts worden banken, wanneer bankbeslag wordt gelegd zonder een redelijk vermoeden van rekeninghouderschap, ten onrechte met werkzaamheden belast. Bovendien kunnen die banken dan kennis nemen van informatie die hun niet aangaat betreffende de niet nagekomen verbintenis waarvoor de debiteur tot betaling is veroordeeld. Het is niet ondenkbaar dat die informatie wordt verzameld en nadien in het nadeel van de debiteur wordt gebruikt. Ten slotte kan het leggen van meer bankbeslagen ertoe leiden dat een debiteur die rekeningen aanhoudt bij meer dan een bank naast de explootkosten ook nog wordt geconfronteerd met de kosten die elke bank in rekening brengt.
6.6.
Bijzondere omstandigheden kunnen in een concreet geval met zich brengen dat het leggen van een of meer bankbeslagen zonder dat een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat de debiteur bij die banken een rekening aanhoudt, niettemin toelaatbaar is, als wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit sluit ook aan bij de civiele rechtspraak, waarin voorzieningenrechters onder omstandigheden ook verlof verlenen om conservatoir beslag te leggen onder verschillende banken zonder dat een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat een debiteur daar een rekening aanhoudt (Beslagsyllabus augustus 2014, pagina 29 onder NB 5).
6.7.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de gerechtsdeurwaarders eerst gepoogd hebben de vordering bij klager te innen door middel van betalingsregelingen en een beslag onder de belastingdienst. Voorts hebben zij klager verschillende malen aangeschreven, doch tevergeefs. Informatie over zijn (financiële) situatie heeft klager niet aan de gerechtsdeurwaarders verstrekt, althans dat is het hof niet gebleken. Klager is verhuisd zonder de gerechtsdeurwaarders van zijn nieuwe adres op de hoogte te stellen. Nadat de gerechtsdeurwaarders eind 2012, begin 2013 uit informatie van het UWV hadden vernomen dat klager geen bronnen van inkomsten had, althans dat zijn inkomsten beneden de beslagvrije voet bleven, en klager ook geen gehoor had gegeven aan het in de brief van 20 augustus 2013 gedane verzoek om alsnog binnen een bepaalde termijn tot voldoening van de restantvordering over te gaan, hebben zij beslag gelegd onder ABN, ING en SNS.
6.8.
Het hof heeft geconstateerd dat de gerechtsdeurwaarders vanaf april 2007 tot en met augustus 2013 geen pogingen hebben gedaan beslag te leggen op roerende zaken van klager. Het leggen van een dergelijk beslag had echter naar het oordeel van het hof in dit geval de voorkeur boven het (gelijktijdig) leggen van beslag onder verschillende banken. Het hof overweegt daartoe allereerst dat het, gezien het feit dat de inkomsten van klager beneden de beslagvrije voet bleven, twijfelachtig was of voldoende saldo zou worden aangetroffen om te beslaan. Verder brengt het leggen van beslag onder roerende zaken voor een debiteur minder kosten met zich dan beslaglegging onder verschillende banken. Daarbij komt dat bij het leggen van een beslag op roerende zaken persoonlijk contact plaatsvindt tussen een debiteur en de gerechtsdeurwaarder, waarbij eventuele misverstanden kunnen worden opgehelderd (in dit geval: de nog niet beantwoorde e-mail van 25 augustus 2013) en wellicht een nieuwe betalingsregeling kan worden getroffen.
6.9.
Het vorenstaande in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat in dit geval niet is voldaan aan de eis van subsidiariteit. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken van het leggen van meer bankbeslagen ten laste van klager en dat de klacht ten aanzien van de drie gelegde bankbeslagen gegrond is.
6.10.
Het hof ziet echter, anders dan de kamer, gelet het zeer langdurige incassotraject en het feit dat klager zich in die jaren meermalen aan betaling heeft onttrokken, geen aanleiding om de gerechtsdeurwaarders ter zake een maatregel op te leggen.
6.11.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.12.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7 De beslissing
- vernietigt de bestreden beslissing waar het betreft de oplegging van de maatregel aan de gerechtsdeurwaarders tot betaling van een geldboete van € 2.500,-;
- ziet af van het opleggen van een maatregel aan de gerechtsdeurwaarders;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.D.R.M. Boumans en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2015 door de rolraadsheer.