4.1.1.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Wat de gronden voor de beboeting betreft heeft zij het volgende overwogen:
“4. De rechtbank overweegt dat, indien een belastingplichtige niet binnen de daarvoor gestelde termijn aangifte heeft gedaan, sprake is van een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd. Voor het opleggen van de verzuimboete moet verweerder de belastingplichtige hebben aangemaand om binnen een bepaalde termijn aangifte te doen, waaraan de belastingplichtige vervolgens niet heeft voldaan.
5. Eiseres heeft in haar beroepschrift naar voren gebracht dat zij, hoewel zij dit wel heeft geprobeerd, niet in staat was in te loggen bij de belastingdienst en hierdoor geen aangifte kon doen. Zij beroept zich hierbij op “onmacht”, die wordt veroorzaakt door de vele fouten die de Belastingdienst maakt. Zo komt het geregeld voor dat bij het inloggen bij de belastingdienst om aangifte te doen het account van eiseres wordt geblokkeerd door storingen van de website van de belastingdienst. Toen het haar niet lukte elektronisch de aangifte in te dienen, heeft zij, naar zij vermoedt binnen de aangiftetermijn, met een uitdraai van een aangifteprogramma een papieren aangifte ingediend, aldus nog steeds eiseres.
6. Eiseres heeft niet weersproken dat zij de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning heeft ontvangen. Verweerder heeft weersproken dat eiseres, evenals in de voorgaande jaren, een (papieren) aangifte Vpb heeft ingediend, laat staan dat dit tijdig zou zijn gebeurd. Een afschrift van zodanige aangifte ontbreekt in het dossier. Eiseres heeft van haar stelling geen bewijs geleverd. Volgens de rechtbank is hiermee dan ook niet aannemelijk geworden dat eiseres een papieren aangifte of een uitdraai van het elektronische aangifteformulier heeft ingediend. Eiseres heeft niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast ter zake van het indienen van de aangifte.
7. Nu het ervoor moet worden gehouden dat verweerder eiseres heeft aangemaand om aangifte te doen binnen een bepaalde termijn en eiseres niet binnen de gestelde termijn alsnog aangifte heeft gedaan, kan een boete worden opgelegd. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen legt de inspecteur dan een verzuimboete op van ten hoogste € 4.920. Ingevolge § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de inspecteur een verzuimboete op van 50% van het wettelijk maximum. Verweerder heeft aan eiseres conform dit besluit een boete opgelegd van € 2.460.
8. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake indien eiseres alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan (vgl. HR 15 juni 2007, nr. 42 687, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). De bewijslast ter zake ligt bij eiseres. De rechtbank vat wat eiseres heeft aangevoerd op als een beroep op avas.
9. Eiseres heeft, tegenover de gemotiveerde weerspreking van verweerder dat hij niet bekend is met problemen in storingen van de website van de belastingdienst, niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van deze storingen geen elektronische aangifte heeft kunnen doen. Eiseres spreekt in dit verband in algemene, niet op haar specifieke situatie toegespitste, termen over stelselmatige en veelvuldig voorkomende fouten die worden begaan door de Belastingdienst, zonder daarbij aan te geven welke fouten dat zijn en hoe zij daarin zodanig wordt gehinderd in haar werkzaamheden dat het haar onmogelijk was de aangifte elektronisch in te dienen. Niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres tevergeefs alles in het werk heeft gesteld om hulp te verkrijgen bij het oplossen van de problemen die zij – naar zij stelt – ondervond bij het indienen van de aangifte. In de gegeven omstandigheden kan daarmee niet worden gezegd dat eiseres alle in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan. Onder deze omstandigheden treft eiseres het verwijt ter zake van het niet doen van aangifte en kan er volgens de rechtbank geen sprake zijn van avas. Verweerder heeft de verzuimboete terecht opgelegd.
10. De stelling van eiseres dat bij nihilaanslagen geen boete kan worden opgelegd, is onjuist, en berust op niet meer geldend, oud recht. Geen wettelijke of andere regeling verhindert de oplegging van een verzuimboete bij een nihilaanslag.”
4.1.2.
Het Hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de gronden waarop het berust en maakt deze tot de zijne, met dien verstande dat het de derde volzin van rov. 9 aldus verstaat dat niet aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende, ter verkrijging van hulp bij het indienen van haar aangifte, tevergeefs die stappen heeft genomen die in redelijkheid van haar konden worden gevergd.
4.1.3.
In hoger beroep heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden aangevoerd die een nieuw of ander licht op de zaak werpen. Haar in de pleitnota opgeworpen stelling, dat aan ondernemers – en dus, naar het Hof belanghebbende begrijpt: aan haarzelf – die gebruik maken van de Uitstelregeling belastingconsulenten, uitstel wordt verleend voor het doen van de aangifte over het boekjaar 2010/2011 tot 1 mei 2014, mist feitelijke grondslag. Uit de reeds in eerste aanleg overlegde stukken blijkt immers onmiskenbaar, zoals ook reeds door de rechtbank is vastgesteld (zie onder 2. hiervóór), dat aan belanghebbende uitstel voor het doen van aangifte is verleend tot, aanvankelijk, 1 mei 2012 en, vervolgens, 18 december 2012.
4.2.1.
Ter zake van de hoogte van de boete heeft de rechtbank overwogen:
“11. Bij het bepalen van de hoogte van de boete neemt de rechtbank in aanmerking dat - naar verweerder onweersproken heeft verklaard - in de vijf voorgaande jaren eiseres evenmin aangifte heeft gedaan. Eiseres heeft verder geen gronden aangevoerd welke volgens de rechtbank tot vermindering van de opgelegde boete kunnen leiden. Zowel het zonder verdere toelichting overleggen van (samenvattingen van) een aantal rechterlijke uitspraken als haar enkele ongemotiveerde stelling dat de boete te hoog is, is daartoe onvoldoende. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van redenen om de boete te verlagen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door verweerder opgelegde boete passend en geboden is.”
4.2.2.
Het Hof neemt ook dit oordeel en de daarvoor gebezigde gronden van de rechtbank over, waarbij het Hof meeweegt dat – naar volgt uit de reeds in het verweerschrift in eerste aanleg opgenomen, door belanghebbende onweersproken verklaring van de inspecteur –belanghebbende in ieder geval vanaf het aangiftejaar 2006/2007 geen aangifte meer heeft ingediend. De hoogte van de boete is gelet op hetgeen is bepaald in § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst niet te hoog. Het Hof acht de opgelegde boete ook overigens passend en geboden.