GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.154.068/01
insolventienummers rechtbank Amsterdam : C/13/11/429-R en C/13/11/428-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 oktober 2014
[X]
, en
[Y]
,
beiden wonend te […],
appellanten,
advocaat: mr. M.A. Hupkes te Amsterdam.
1 Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna [X] c.s. genoemd.
[X] c.s. zijn bij op 13 augustus 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2014, waarbij ten aanzien van hen de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd, zoals in het dictum van voornoemd vonnis is uiteengezet.
Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 30 september 2014. Bij die behandeling zijn [X] c.s. verschenen, bijgestaan door mr. Hupkes voornoemd. Voorts is de bewindvoerder, A.G. Heijne, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de namens [X] c.s. op 29 september 2014 nader overgelegde producties 1 tot en met 13. Voorts heeft de bewindvoerder bij brief van 24 september 2014 een verslag (met bijlagen) aan het hof doen toekomen. [X] c.s. hebben verklaard kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.
2 Beoordeling
2.1
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X] c.s. op de voet van artikel 350 van de Faillissementswet (Fw) tussentijds beëindigd, omdat – samengevat – ten tijde van de toelating van [X] c.s. tot de schuldsanering de rechtbank niet bekend was met het feit dat er naast een terugvordering van de Belastingdienst van de kinderopvangtoeslag over 2008 ad € 5.739,- ook sprake was van een terugvordering kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 ad € 13.995,-. Indien de totale schuld aan kinderopvangtoeslag en het tijdvak waarin deze toeslag liep bekend zou zijn geweest, zou het verzoek van [X] c.s. tot toelating afgewezen zijn, aldus de rechtbank. Dat in dit geval niet eerder een voordracht is gedaan tot tussentijdse beëindiging van de schuldsanering, staat er naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg om [X] c.s. alsnog de schone lei te onthouden. De rechtbank acht het niet bekend zijn van de vordering van de Belastingdienst met betrekking tot de kinderopvangtoeslag 2009 zodanig ernstig dat slechts de beëindiging zonder schone lei is gerechtvaardigd.
2.2
In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.3
[X] c.s. zijn op 23 mei 2011 tot de schuldsaneringsregeling toegelaten. In het (concept) verzoek tot toelating tot de schuldsanering van 7 maart 2011 was een belastingschuld betreffende kinderopvangtoeslag 2008 opgenomen van € 7.956,-. In het aanvangsverslag van de bewindvoerder van 18 juli 2011 en in de daaropvolgende verslagen zijn in de bijgevoegde schuldenlijst (onder andere) opgenomen een schuld aan de Belastingdienst toeslagen van € 5.739,- over 2008 en een schuld van € 13.995,- over 2009.
2.4
[X] c.s. hebben het volgende aangevoerd. De schuld aan de Belastingdienst betreffende de Kinderopvangtoeslag 2009 is pas ten tijde van de toelating tot de schuldsanering bekend geworden. [X] c.s. hebben voor de toelating de toen bekende schulden aan de schuldhulpverlener gemeld en deze zijn opgenomen in het verzoek toelating. Het is nimmer hun bedoeling geweest een schuld te verzwijgen. Het eerste bericht betreffende de herziening van de kinderopvangtoeslag 2009 dateert van april 2011 en de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag 2009 dateert van september 2012. [X] c.s. hebben gesteld dat zij te goeder trouw zijn geweest betreffende het ontstaan van de schuld en dat zij niet eerder weet hadden van de schuld. Zij hebben daartoe aangevoerd dat de malafide hypotheekverstrekker Elq beslag had laten leggen op hun inkomen, waardoor zij het overzicht kwijt waren over de inkomsten en uitgaven. Daardoor hadden [X] c.s. geen idee dat er, ondanks een door hen ingestuurde wijziging, nog steeds veel geld werd overgemaakt door de Belastingdienst.
[X] c.s. hebben de schuld tijdens het huisbezoek aan de bewindvoerder gemeld en de Belastingdienst heeft deze schuld op 8 juni 2011 aangemeld bij de bewindvoerder. [X] c.s. zijn van mening dat de schuld hen nu niet meer tegengeworpen kan worden en acht het onthouden van de schone lei om die reden door de rechtbank buiten proportie. [X] c.s. hebben de omstandigheden die hen in financiële problemen hebben gebracht, namelijk ziekte van de heer [X] en een wurg-hypotheek, thans onder controle. De heer [X] is geopereerd, het huis verkocht, [X] c.s. maken gebruik van budgetbeheer en hebben drie jaar aan de verplichtingen van de schuldsanering voldaan. [X] c.s. achten het redelijk in deze zaak ook de hardheidsclausule toe te passen en verzoeken het vonnis van de rechtbank te vernietigen, eventueel met verlenging van de looptijd.
2.5
De bewindvoerder heeft aangevoerd dat zij reeds bij aanvang van de schuldsaneringsregeling geïnformeerd was over te veel ontvangen kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft direct na de toelating een fax gestuurd met daarop een bedrag van € 7.956,- aan belastingschuld met een vraagteken en de opmerking dat het onder andere teveel genoten kinderopvangtoeslag betrof. Toen [X] c.s. vervolgens bij het huisbezoek meldden dat er nog een vordering van de Belastingdienst was die niet op de schuldenlijst stond en de Belastingdienst deze schuld aanmeldde, was er, nu de bewindvoerder ook geen weet had van wat er op de toelatingszitting is besproken, geen aanleiding om meer met deze schuld te doen dan deze te vermelden in de schuldenlijst. In het derde openbare verslag heeft de bewindvoerder de schuld nog expliciet in het verslag genoemd, maar ook toen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien [X] c.s. op te roepen voor een verhoor, dan wel de schuldsanering voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. Nu [X] voor het overige aan de verplichtingen uit de schuldsanering hebben voldaan, is de bewindvoerder van mening dat [X] c.s. onterecht de schone lei is onthouden.
2.6
Uit artikel 350, derde lid, aanhef en onder f, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat indien gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling feiten en omstandigheden bekend worden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 eerste en tweede lid Fw, de toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden beëindigd.
2.7
Niet in geschil is dat de schuld aan de Belastingdienst betreffende terugvordering van de kinderopvangtoeslag 2009 reeds bestond ten tijde van de toelating van [X] c.s. tot de schuldsanering en dat deze schuld niet is vermeld op het verzoek tot toelating tot de schuldsanering. Wel bekend was een vordering van de Belastingdienst in verband met onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag ten bedrage van € 7.956,-, gezien het concept verzoek schuldsanering en de fax van de rechtbank aan de bewindvoerder, terwijl het uiteindelijk gaat om een schuld inzake het jaar 2008 van € 5.739,- en een schuld inzake 2009 van € 13.995,-.
2.8
Het hof overweegt als volgt. Onbekend is gebleven in hoeverre de onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag een onderwerp van gesprek is geweest tijdens de toelatingszitting en of de terugvordering 2009 (al dan niet gedeeltelijk) onbekend bij de rechtbank was. Bovendien kan het hof niet met zekerheid vaststellen dat bij bekendheid van de toelatingsrechter met de terugvordering 2009 het verzoek van [X] c.s. tot toelating tot de schuldsanering afgewezen zou zijn. Een gedeelte van de totale schuld betreffende kinderopvangtoeslag was immers al bekend en bovendien waren de omstandigheden van [X] c.s. in die zin bij de toelating gewijzigd dat zij gebruik maakten van budgetbeheer en hun huis hadden verkocht en hard op weg waren grip te krijgen op hun financiën. Onbekend is in hoeverre de toelatingsrechter deze aspecten mee heeft laten wegen terwijl een schuld van € 7.956,- aan onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag in ieder geval bekend was. Daarom blijft het voor het hof de vraag of deze schuld een belemmering geweest zou zijn voor de toelating van [X] c.s. tot de wettelijke schuldsanering. Eén en ander leidt reeds tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep.
2.9
Bovendien hebben [X] c.s. deze schuld direct na toelating aan de bewindvoerder gemeld en heeft ook de Belastingdienst deze schuld direct aan de bewindvoerder gemeld. De bewindvoerder heeft deze schuld vervolgens in de schuldenlijst van de openbare verslagen opgenomen en heeft bovendien de schuld ook nog expliciet opgenomen in het derde openbare verslag. Nu de rechtbank drie jaar lang geen aanleiding heeft gezien een en ander ter sprake te brengen en/of de schuldsanering ten aanzien van [X] c.s. tussentijds te beëindigen en [X] c.s. bovendien gedurende de looptijd de verplichtingen uit de schuldsanering zijn nagekomen, acht het hof, anders dan de rechtbank, het ook daarom niet gerechtvaardigd [X] c.s. thans de schone lei te onthouden.
3 Beslissing
- vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij is vastgesteld dat [X] c.s. zijn tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen;
- stelt alsnog vast dat [X] c.s. niet in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zijn tekortgeschoten;
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
- verwijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam teneinde te worden afgedaan met inachtneming van hetgeen in dit arrest is overwogen.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, M.M.M. Tillema en G.H. Lankhorst en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.