Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat er ten tijde van de bestreden beschikking enige zorgen waren ten aanzien van [minderjarige 1] die er onder meer uit bestonden dat [minderjarige 1] op school een gesloten gezichtsuitdrukking en houding had, zich niet goed durfde te uiten en nauwelijks emoties toonde, er bleek uit zag, nauwelijks contact had met andere kinderen en in de thuissituatie geconfronteerd werd met de persoonlijke problematiek van de ouders. Verder blijkt uit het aanvullende rapport van de Raad van 29 januari 2013 dat de ouders verschillen in opvoedstijl en dat het hen niet lukt om afspraken te maken over de opvoeding.
Het hof is echter, anders dan de kinderrechter, van oordeel dat deze zorgen, ook in onderling verband en samenhang bezien, ten tijde van de bestreden beschikking onvoldoende zijn om te concluderen dat ten aanzien van [minderjarige 1] zich een bedreiging als bedoeld in artikel 1:257 BW voordoet. Zoals vermeld in het aanvullende raadsrapport van 29 januari 2013, blijkt uit informatie van de school van [minderjarige 1] dat de school veel positieve veranderingen heeft gezien sinds [minderjarige 1] bij de vader woont, dat [minderjarige 1] nog steeds verlegen is maar vrolijker en meer open is dan voorheen, dat de verstandelijke ontwikkeling van [minderjarige 1] vooruit is gegaan, dat [minderjarige 1] niet meer verzuimt en actiever is in de les en dat [minderjarige 1] niet meer gepest wordt. Van recente andere kindsignalen is het hof niet gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren. Het gegeven dat de vader, zoals blijkt uit het aanvullende rapport van 29 januari 2013, hulpverlening in elke vorm heeft afgewezen doet hieraan onvoldoende af.
Ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat er thans geen sprake is van communicatie tussen de ouders, dat beslissingen met betrekking tot [minderjarige 1] zelfstandig worden genomen door de vader zonder overleg met de moeder en dat de ouders beiden vooralsnog niet bereid zijn mee te werken aan de verbetering van hun onderlinge communicatie. Verder heeft de heer Meddens namens BJZNH verklaard dat de vader de gezinsvoogd niet toelaat tot de woning waar [minderjarige 1] verblijft. Het hof overweegt dat de gezinsvoogd dit op zichzelf terecht een zorgelijke situatie vindt, maar dat ook dit nog niet betekent dat [minderjarige 1] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd. Het gaat thans goed met [minderjarige 1], er is nauwelijks sprake van kindsignalen en de zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de moeder verloopt over het algemeen goed. Voorts blijkt uit de stukken dat de gezinsvoogd kort geleden aan de school van [minderjarige 1] heeft medegedeeld dat zorgen omtrent [minderjarige 1] bij haar gemeld kunnen worden maar dat de school vooralsnog geen melding heeft gedaan. Het hof is derhalve van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] ook thans niet aanwezig zijn. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover het de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] betreft, en dat het verzoek van de vader zal worden toegewezen