zaaknummer 200.060.680/01
13 maart 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. F.P. Dwarka Panday, te Amsterdam,
t e g e n
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK AMSTERDAM U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE ,
advocaat: mr. A. van Hees, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellant, [appellant], is bij exploot van 4 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank Amsterdam onder zaaknummer/rolnummer 426090/HA ZA 09-1353 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 16 december 2009, met dagvaarding van geïntimeerde, Rabobank Amsterdam, voor dit hof.
1.2 [appellant] heeft bij memorie twee grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, zijn vordering alsnog zal toewijzen met veroordeling van Rabobank Amsterdam in de proceskosten van de beide instanties.
1.3 Rabobank Amsterdam heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden alsmede een bewijsaanbod gedaan en een productie in het geding gebracht, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling van [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van het hoger beroep.
1.4 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Waarvan het hof uitgaat
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis in rechtsoverweging nummer twee onder 2.1 tot en met 2.11 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1 In dit geding gaat het om de volgende kwestie.
[appellant] had in de maanden december 2006, januari en februari 2007 een betaalrekening en een spaarrekening bij Rabobank Amsterdam. [appellant] kon via Rabofoon, een elektronische dienst/functionaliteit, beschikken over zijn rekeningen.
Op 29 december 2006 is van de betaalrekening een bedrag van 1.090,- euro opgenomen bij een geldautomaat. Vervolgens is in de periode 16 tot en met 24 januari 2007 een aantal malen geld van zijn betaalrekening opgenomen tot in totaal 12.360,14 euro, nadat eerst via Rabofoon diverse bedragen van de spaarrekening waren overgeboekt naar de betaalrekening.
4.2 [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat Rabobank Amsterdam genoemde bedragen aan hem moet vergoeden, omdat zij haar contractuele verplichtingen jegens hem heeft geschonden dan wel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Hij voert daartoe aan dat de opnamen zijn gebeurd met gebruikmaking van een pinpas en pincode die tengevolge van een onvoldoende zorgvuldige handelwijze die voor rekening komt van Rabobank Amsterdam in verkeerde handen zijn geraakt.
Rabobank Amsterdam heeft voorafgaand aan de procedure aansprakelijkheid aanvaard wat betreft de opname van 1.090,- euro, omdat zij eind december 2006 een nieuwe bankpas met pincode aan [appellant] heeft gestuurd en deze bankpas en pincode mogelijk in het bezit zijn gekomen van derden. Zij heeft [appellant] in zoverre schadeloos gesteld. Voor het overige heeft Rabobank Amsterdam betwist dat de gevorderde schade haar kan worden toegerekend.
4.3 [appellant] heeft Rabobank Amsterdam in rechte betrokken en vergoeding gevorderd van 12.360,14 euro met rente en kosten. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vordering afgewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat voor de overboekingen van de spaarrekening naar de betaalrekening via Rabofoon een beveiligingscode nodig is. [appellant] heeft deze beveiligingscode in november 2006 ontvangen, opgeschreven en opgeborgen in zijn huis. Het moet, aldus de rechtbank, aan [appellant] worden toegerekend dat derden de beschikking hebben kunnen krijgen over de beveiligingscode van Rabofoon. Daarmee heeft [appellant] bijgedragen aan het ontstaan van de schade waarvoor hij vergoeding wenst. Die bijdrage van [appellant] aan het ontstaan van de schade en bovengenoemde bijdrage daaraan van Rabobank Amsterdam heeft de rechtbank van gelijk gewicht geoordeeld. Vervolgens heeft de rechtbank zich de vraag gesteld of grond bestaat voor een andere verdeling van de vergoedingsplicht en die vraag positief beantwoord. Naar haar oordeel diende in de omstandigheden van dit geval de vergoedingsplicht van Rabobank Amsterdam geheel te vervallen.
4.4 De eerste grief van [appellant] gaat over de causale toerekening waarvoor de rechtbank koos. Volgens [appellant] kan hem geen aandeel worden toebedeeld in de causaliteitsketen.
In het bijzonder heeft hij betoogd dat hij geen aandeel heeft gehad in de overboekingen van zijn spaarrekening naar zijn betaalrekening.
Hij heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat de overboekingen van zijn spaarrekening naar zijn betaalrekening hebben plaatsgehad met gebruikmaking van de beveiligingscode. In de tweede plaats wijst hij als oorzaak mogelijke betrokkenheid van criminelen aan. Niet uit te sluiten valt, aldus [appellant], dat criminelen over de beveiligingscode beschikten, doordat zij deze uit zijn brievenbus hebben gevist en gekopieerd, waarna zij de originele versie weer in zijn brievenbus hebben gedaan.
De Rabobank heeft de door [appellant] gesuggereerde toedracht betwist.
4.5 Bij de bespreking van de eerste grief stelt het hof voorop dat [appellant] niet heeft bestreden dat voor de overboekingen van zijn spaarrekening naar zijn betaalrekening via Rabofoon een specifieke, hem in november 2006 toegezonden beveiligingscode nodig was. Tegen die achtergrond is de enkele stelling van [appellant] dat niet is aangetoond dat die code voor de omstreden overboekingen is gebruikt, ontoereikend om te aanvaarden dat die gelden misschien zijn overgeboekt zonder gebruik te maken van de beveiligingscode. [appellant] legt immers in het geheel niet uit hoe dat dan wel via Rabofoon mogelijk zou zijn geweest. Dat had wel op zijn weg gelegen, omdat hij de Rabobank Amsterdam onzorgvuldig handelen verwijt met schade als gevolg en wenst dat zij zijn schade vergoedt.
Dat criminelen aan de haal zouden zijn gegaan met de beveiligingscode zonder dat [appellant] dat in de gaten had, is een al te speculatieve stelling die geen onderzoek in rechte verdient. [appellant] legt niet uit hoe juist deze criminelen de voor de opnamen benodigde pinpas en pincode hebben weten te bemachtigen.
De eerste grief faalt daarom.
4.6 Dat betekent dat ook voor het hof uitgangspunt is dat pinpas en pincode in verkeerde handen zijn gevallen als gevolg van een onzorgvuldige handelwijze die voor rekening komt van Rabobank Amsterdam en dat de Rabofoon beveiligingscode in verkeerde handen is gevallen als gevolg van gedrag van [appellant].
4.7 De tweede grief betreft het relatieve gewicht dat de rechtbank heeft toegekend aan de causale bijdrage van [appellant] alsmede de billijkheidscorrectie die de rechtbank heeft toegepast op de causale bijdragen aan de schade van [appellant] en Rabobank Amsterdam.
[appellant] heeft verdedigd dat aan de omstandigheid dat pinpas en pincode in verkeerde handen zijn gevallen overwegende betekenis toekomt, omdat de geldopnamen niet mogelijk zouden zijn geweest als dat niet was gebeurd.
Dat betoog treft geen doel, omdat voor de omstandigheid dat de beveiligingscode in verkeerde handen is gevallen, waarop de bank zich beroept, hetzelfde geldt. Was dat niet gebeurd, dan was [appellant] zijn geld evenmin kwijtgeraakt. Daarbij past om aan de causale bijdragen van [appellant] en Rabobank Amsterdam gelijk gewicht toe te kennen.
4.8 Terecht heeft de rechtbank ter ondersteuning van de door haar toegepaste billijkheidscorrectie acht geslagen op een reeks omstandigheden in het feitenrelaas van [appellant] die wijzen op een wezenlijk tekort aan zorg voor de beveiliging van het betalingsverkeer tussen Rabobank Amsterdam en hemzelf. Dat geldt in het bijzonder voor het opschrijven en opbergen van de beveiligingscode in zijn woning, terwijl daar tevens drie vrienden van hem wonen (in aanmerking genomen dat de -niet nader omschreven- matrix waarop hij zich in hoger beroep beroept in dit geding niet is komen vast te staan en ter zake geen bewijs is aangeboden), alsmede voor zijn vertrek naar het buitenland voor ruim anderhalve maand eind december 2006 in de wetenschap dat hem om en nabij het begin van die periode een nieuwe pinpas en pincode zouden worden opgestuurd. De rechtbank mocht bovendien aan de omstandigheid dat [appellant] zijn oude bankpas en pincode aan een derde ter beschikking heeft gesteld enige steun ontlenen voor haar billijkheidsoordeel.
Op grond van bovenstaande overwegingen faalt ook de tweede grief van [appellant].
4.9 Slotsom is dat [appellant] geen succes heeft met zijn hoger beroep. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellant] heeft als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep te dragen.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze aan de zijde van Rabobank Amsterdam tot de dag van deze uitspraak op € 423,- voor verschotten en
€ 894,- voor salaris advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, M.M.M. Tillema en J.W. Hoekzema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 maart 2012 door de rolraadsheer.