GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
drie uitspraken van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 12 augustus 2002, ingediend door mr. A te B als gemachtigde en aangevuld bij brief van 1 oktober 2002.
Het beroep is gericht tegen drie uitspraken van de inspecteur, alle gedagtekend 11 juli 2002, betreffende aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomsten-belasting/pre-mie volksverzekeringen voor de jaren 1994, 1995 en 1996.
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een navorderingsaanslag opgelegd met nummer 1866.20.779.H.47, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 44.290 met een verhoging van 100% van de nagevorderde belasting, welke verhoging is kwijtgescholden tot op 50% van de nagevorderde belasting. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag is belanghebbende bij de bestreden uitspraak in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft ambtshalve de boete kwijtgescholden tot op 25% van de nagevorderde belasting.
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een navorderingsaanslag opgelegd met nummer 1866.20.779.H.57, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 180.358, met een verhoging van 100% van de nagevorderde belasting, welke verhoging is kwijtgescholden tot op 50% van de nagevorderde belasting. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete kwijtgescholden tot op 25% van de nagevorderde belasting. Met dagtekening 3 februari 2003 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 173.507 met een verhoging van - na gedeeltelijke kwijtschelding - 25% van de nagevorderde belasting.
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een navorderingsaanslag opgelegd met nummer 1866.20.779.H.67, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 135.853 met een verhoging van 100% van de nagevorderde belasting, welke verhoging is kwijtgescholden tot op 50% van de nagevorderde belasting. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete kwijtgescholden tot op 25% van de nagevorderde belasting. Met dagtekening 3 februari 2003 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 123.768 met een verhoging van - na gedeeltelijke kwijtschelding - 25% van de nagevorderde belasting.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken van de inspecteur en tot vermindering van de navorderingsaanslagen tot navorderingsaanslagen berekend naar belastbare inkomens van - naar het Hof begrijpt - ƒ 1.098 voor 1994, ƒ 137.975 voor 1995 en ƒ 7.640 voor 1996, telkens zonder verhoging.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert uiteindelijk tot vernietiging van de bestreden uitspraken, tot ontvankelijkverklaring van belanghebbende in zijn bezwaar tegen de navorderingsaanslag voor het jaar 1994 en tot vermindering van de navorderings-aanslagen tot navorderingsaanslagen berekend naar belastbare inkomens van ƒ 44.290 voor 1994, ƒ 173.507 voor 1995 en ƒ 123.768 voor 1996, telkens zonder verhoging.
Ter zitting van 2 juni 2003 zijn verschenen namens de inspecteur van de Belastingdienst C, de rechtsopvolger van de inspecteur, mr. D, mr. E en mr. F. Belanghebbende is hoewel daartoe bij aangetekende brief van 15 april 2003 uitgenodigd, ter zitting niet verschenen. Ook namens hem is niemand verschenen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende dreef in de onderhavige jaren onder de naam "Automobielbedrijf G" een eenmanszaak waarvan de activiteiten bestonden uit de in- en verkoop (detailhandel) van gebruikte personenauto's (hierna: de onderneming).
2.2. In 1995, 1996 en 1997 is namens de inspecteur enkele malen opgenomen welke auto's aanwezig waren op het terrein van de onderneming (waarnemingen ter plaatse). Namens de inspecteur is in 1999 en 2000 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van gegevens verkregen bij de hiervoor vermelde waarnemingen ter plaatse, van de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: RDW) en bij onderzoeken bij leveranciers en afnemers van belanghebbende. Een groot aantal auto's die aanwezig waren op het terrein van de onderneming, bleek te zijn ingekocht bij groothandelaren op naam van H, de vader van belanghebbende. Voorts bleek een groot aantal auto's welke volgens de waarnemingen ter plaatse en de gegevens van de RDW op enig moment tot de handelsvoorraad hebben behoord, niet in de administratie te zijn verantwoord.
2.3. De inspecteur heeft de winst die belanghebbende heeft behaald bij de verkoop van de niet in de administratie vermelde auto's geschat. De in geding zijnde navorderingsaanslagen hebben mede betrekking op deze winst.
3. Geschil
In geschil is of de inspecteur terecht het inkomen van belanghebbende heeft verhoogd met de geschatte winst behaald bij de hiervoor onder 2.3 bedoelde verkopen. Niet meer in geschil is dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de navorderingsaanslag voor het jaar 1994
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan namens de inspecteur het volgende toegevoegd: In 1995 heeft belanghebbende de onderneming overgenomen van zijn vader. Het belastbare inkomen over 1995 was aanvankelijk vastgesteld op ƒ 180.358, nadien is het ambtshalve verminderd tot ƒ 173.507. Het belastbare inkomen over 1996 was aanvankelijk vastgesteld op ƒ 135.853. Nadien is het ambtshalve verminderd tot ƒ 123.768. De opgelegde boete is bij de uitspraken verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Ik stem ermee in dat de boetes in verband met de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen geheel vervallen.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende stelt dat de auto's waarvan de inkoopfactuur op naam van zijn vader is gesteld, door zijn vader voor eigen rekening zijn verhandeld. Belanghebbende heeft een verklaring van zijn vader overgelegd. De inspecteur betwist dat en hij wijst erop dat de auto's zijn verhandeld op het bedrijfsterrein van belanghebbende, dat de aan- en verkoop van enkele op naam van de vader ingekochte auto's wel in de administratie van belanghebbende is verantwoord, dat kopers (blijkens door de inspecteur overgelegde verklaringen) ervan uitgingen te handelen met Automobielbedrijf G, dat de koopovereenkomsten zijn vastgelegd op het briefpapier van Automobielbedrijf G, dat de vader van belanghebbende ter zake van de desbetreffende transacties geen omzetbelasting heeft voldaan en de winst niet in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting heeft verantwoord en dat belanghebbende aan zijn vader provisie heeft betaald. Op grond van de hiervoor vermelde, door de inspecteur onweersproken gestelde feiten en omstandigheden, acht het Hof aannemelijk dat ook de auto's die op naam van de vader van belanghebbende zijn ingekocht, voor rekening en risico van belanghebbende zijn verkocht en dat de bij die verkoop behaalde winst toekwam aan belanghebbende.
5.2. Belanghebbende stelt dat het met grote regelmaat gebeurde dat hem auto's in consignatie werden gegeven, dat deze auto's op zijn bedrijfsterrein stonden, dat deze auto's soms ook bij de RDW op zijn naam zijn gesteld, dat deze auto's soms door de opdrachtgevers werden teruggehaald, zodat belanghebbende er niets op verdiende. De inspecteur heeft in enkele gevallen waarin belanghebbende een verklaring van de opdrachtgever heeft overgelegd, aannemelijk geacht dat de auto niet door belanghebbende was verhandeld en ter zake van deze auto geen winst in aanmerking genomen. Naar 's Hofs oordeel gaat de inspecteur er terecht van uit dat de auto's die tot de handelsvoorraad van belanghebbende behoorden en die ter verkoop op zijn bedrijfsterrein stonden, door belanghebbende zijn verhandeld. De gestelde omstandigheid dat er auto's in consignatie waren waaraan belanghebbende niets verdiende, dient door belanghebbende bij betwisting door de inspecteur aannemelijk te worden gemaakt. Belanghebbende heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat zich dit vaker heeft voorgedaan dan in de gevallen waarin de inspecteur dit reeds heeft aangenomen.
5.3. Belanghebbende stelt dat hij ingeruilde auto's soms zonder winst doorverkocht aan de heer I en dat deze auto's wel eens op zijn naam stonden. Het Hof begrijpt de stelling van belanghebbende aldus dat deze auto's niet in zijn administratie zijn opgenomen en dat onder de auto's ter zake waarvan de inspecteur winst in aanmerking heeft genomen ook auto's zijn die zonder winst aan I zijn doorverkocht. Belanghebbende heeft voor deze stelling geen bewijs bijgebracht. Nog daargelaten dat belanghebbende deze transacties in zijn administratie had moeten opnemen, heeft hij zijn stelling tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt.
5.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof aannemelijk acht dat belanghebbende de onderhavige auto's heeft verkocht. Niet gesteld of gebleken is dat de inspecteur de bij de onderscheiden verkopen behaalde winsten te hoog heeft geschat. Het Hof zal daarom de navorderingsaanslagen handhaven zoals deze luiden na ambtshalve vermindering door de inspecteur.
5.5. Belanghebbendes grieven tegen de boeten behoeven geen behandeling, nu de inspecteur heeft geconcludeerd tot vernietiging van de boeten.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het onderhavige beroep is niet gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig ingesteld met het beroep van belanghebbende inzake de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1995 tot en met 31 december 1997 (kenmerk 02/05917). Deze zaken zijn daarom geen samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van de proceskosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 1 (proceshandelingen: beroepschrift) ´ 1,5 (wegingsfactor gewicht van de zaak) ´ € 322, ofwel € 483.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken van de inspecteur;
- vermindert de navorderingsaanslag voor het jaar 1994 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 44.290, zonder verhoging;
- vermindert de navorderingsaanslag voor het jaar 1995 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 173.507, zonder verhoging;
- vermindert de navorderingsaanslag voor het jaar 1996 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 123.768, zonder verhoging;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden, en;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 483 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 14 juli 2003 door mrs. Bijl, Beukers-Van Dooren en Van de Merwe, in tegenwoordigheid van Wessel als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.