1.1.Appellant, geboren [in] 1947, heeft een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Hij heeft daarbij, onder overlegging van onder meer verklaringen van oud-werkgevers, te kennen gegeven dat hij onder de naam [naam A] , geboren in 1936, in Nederland heeft gewerkt. Vervolgens heeft de Svb appellant verzocht om bewijs aan te leveren waaruit blijkt dat hij [naam A] is. In antwoord daarop heeft appellant een zogenaamde Attestation de Concordance van
30 augustus 2012 ingebracht. Op verzoek van de Svb hebben zowel het pensioenfonds voor metaalbedrijven als de gemeente Halderberge te kennen gegeven dat appellant onder de naam [Appellant] bij hen niet bekend is. Tevens heeft de Svb de persoonskaart van [naam A] in het bezit gekregen met daarop onder meer gegevens van zijn echtgenote.
1.2.Met een besluit van 11 maart 2013 heeft de Svb geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een AOW-pensioen, omdat niet is gebleken dat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt en hij dus geen verzekerde tijdvakken heeft opgebouwd. In bezwaar heeft appellant grotendeels dezelfde stukken ingebracht als die bij zijn AOW-aanvraag zijn ingediend. Daaraan heeft appellant ten bewijze dat hij dezelfde persoon is als [naam A] een Attestation de Concordance van 21 september 2005 toegevoegd.
1.3.Met een beslissing op bezwaar van 18 juli 2013 (bestreden besluit) is het besluit van
11 maart 2013 in stand gelaten. Daarbij is overwogen dat appellant met alleen de Attestations de Concordances niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en [naam A] dezelfde persoon zijn. Er is namelijk niet alleen sprake van een andere naam maar ook van een ander geboortejaar. Ook is gewezen op de verschillen tussen de gegevens van de overleden echtgenote, zoals opgegeven door appellant, met de gegevens zoals die blijken uit de persoonskaart van [naam A] .
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in een geval als het onderhavige – in het verlengde van de vaste rechtspraak ten aanzien van de beoordeling van de juistheid van een geboortedatum (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO5861) – als maatstaf heeft te gelden dat moet worden uitgegaan van de persoonsgegevens zoals deze bij aankomst in Nederland zijn opgegeven. Slechts wanneer op basis van authentieke stukken, die tot stand zijn gekomen vóór de datum van binnenkomst, andere gegevens worden aangetoond, kunnen die andere gegevens, nadat deze op echtheid zijn getoetst, worden aangehouden als de juistheid daarvan aannemelijker is dan van die welke bij binnenkomst in Nederland zijn opgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door appellant overgelegde Attestations de Concordances zijn opgesteld op 21 september 2005 en 9 september 2013, zodat dit geen authentieke stukken zijn die tot stand zijn gekomen vóór de (gestelde) datum van binnenkomst van appellant in Nederland. Met betrekking tot de Attestation de Concordance ten aanzien van de overleden echtgenote, geboren in 1950, geldt bovendien dat daaruit niet blijkt waarop de verklaring berust dat [naam B] , geboren in 1950, dezelfde persoon is als [naam C] , geboren in 1944. Met betrekking tot de geboorteakte wordt geoordeeld dat daarin uitsluitend de naam van appellant en zijn verdere gegevens zijn vermeld zonder dat de naam [naam A] en verdere gegevens zijn vermeld, zodat niet duidelijk is hoe de naam van appellant en de naam [naam A] zich tot elkaar verhouden en waarom dit een en dezelfde persoon is. De rechtbank concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en [naam A] dezelfde persoon zijn. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat appellant onder die naam in Nederland heeft gewoond en gewerkt.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij recht heeft op een AOW-pensioen omdat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt onder de naam [naam A] . Met betrekking tot zijn overleden echtgenote heeft appellant een Certificat d’individualité van 4 december 2014 ingebracht waarin staat dat [naam G.], geboren in 1950, dezelfde persoon is als [naam B] , geboren in 1944.
4. In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Met het in hoger beroep ingebrachte Certificat d’individualité heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij dezelfde persoon is als [naam A] . Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.