11/713 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 december 2010, 10/3435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 15 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2013.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren [in] 1947, heeft het college op 4 november 2009 verzocht hem in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, alsmede voor een traplift ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.2. Bij besluit van 17 november 2009 heeft het college de aanvraag van appellant van 4 november 2009 afgewezen onder verwijzing naar het advies van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het college heeft aan de afwijzing artikel 24, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Vmo) ten grondslag gelegd, omdat de beperkingen in de woning voor appellant voorzienbaar waren. Voorts is appellant verhuisd naar een voor hem uit medisch oogpunt ongeschikte woning.
1.3. Bij besluit van 10 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 september 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat CIZ in 2003 bij appellant een contra-indicatie voor traplopen aanwezig heeft geacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant, gezien zijn beperkingen, in 2009 in medisch opzicht is verhuisd naar een niet geschikte woning. De in 2009 betrokken woning is gelegen op de eerste etage en kan alleen per trap worden bereikt. Het was voor appellant voorzienbaar dat hij beperkingen zou ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, nu niet op ondubbelzinnige en niet voor misverstanden vatbare wijze door een medewerker van de gemeente Amsterdam is meegedeeld dat appellant een traplift zou worden toegekend. Voorts is niet gebleken van onbillijkheden van overwegende aard in de zin van artikel 35 van de Vmo, zodat er voor het college geen aanleiding was om af te wijken van artikel 24 van de Vmo.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vast staat dat appellant ten opzichte van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden geen wezenlijk andere gronden naar voren heeft gebracht.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de aangevoerde gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne.
4.3. Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, als voorzitter en J. Brand en G.M.T. Berkel als leden, in tegenwoordigheid van A. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013.
(getekende) H.C.P. Venema
(getekende) A. Oomkens
NW