1.De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.Appellante is bekend met COPD en de ziekte van Hus als gevolg waarvan zij beperkingen ondervindt in onder meer de sta- en loopfunctie. Hierdoor heeft appellante problemen bij het verplaatsen buitenshuis.
1.2.Op 19 april 2010 heeft appellante bij het college een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van een gesloten buitenwagen. Bij besluit van 28 september 2010 heeft het college de aanvraag afgewezen. Appellante komt wel in aanmerking voor Aanvullend Openbaar Vervoer, type deur tot deur plus, alleenreizend vervoer en gratis vervoer tot 800 meter (AOV plus) in combinatie met een scootmobiel. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.3.Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 11 januari 2011 (bestreden besluit). Hieraan ligt ten grondslag dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft geadviseerd, gelet op de contra-indicaties voor open vervoer en vervoer in aanwezigheid van derden of met het openbaar vervoer, om AOV plus te verstrekken in combinatie met een scootmobiel. Appellante kan dan met gesloten vervoer reizen en op de plaats van bestemming de scootmobiel (binnen) gebruiken. Aangezien de combinatie van AOV plus en scootmobiel de goedkoopst adequate oplossing is, komt de gesloten buitenwagen niet voor verlening in aanmerking. Niet is gebleken van medische redenen op grond waarvan andere vormen van vervoer dan de gesloten buitenwagen niet in aanmerking komen.
3.Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat het AOV op grond van rechtspraak van de Raad geen voorziening is voor de korte afstand. Een scootmobiel als voorziening voor de korte afstand komt niet in aanmerking, gezien de contra-indicatie voor open vervoer. Appellante verzoekt de Raad het college te veroordelen in de vergoeding van de geleden schade in de vorm van wettelijke rente.
4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem onder meer in staat stellen om zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
4.2.Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
4.3.Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiƫle tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
4.4.Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo heeft de raad van de gemeente Amsterdam uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Verordening).
4.5.Ingevolge artikel 2, tweede lid, onder b, van de Verordening wordt een algemene of individuele voorziening slechts toegekend voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt. Het vierde lid bepaalt dat een individuele voorziening alleen wordt toegekend indien een algemene voorziening niet aanwezig is of niet tot een adequate oplossing leidt.
4.6.Om voor een gesloten buitenwagen in aanmerking te komen moet de betrokkene, volgens het beleid zoals neergelegd in de Beleidsregels, op grond van medische en functionele beperkingen voor iedere verplaatsing buitenshuis op een gesloten buitenwagen zijn aangewezen. Het openbaar vervoer, collectief vervoer en/of andere verplaatsingsmiddelen (bijvoorbeeld fiets, taxi, scootmobiel) en een vervoerskostenvergoeding komen op medische gronden niet in aanmerking. Taxivervoer kan - praktisch gezien - niet als een adequate voorziening worden beschouwd en een combinatie van medische en functionele beperkingen moet tot de conclusie leiden dat er geen andere adequate oplossing voor het probleem is dan de gesloten buitenwagen.
4.7.De Raad is van oordeel dat met de in het beleid geformuleerde criteria om in aanmerking te komen voor een gesloten buitenwagen en de wijze waarop dit beleid in de praktijk wordt toegepast, in beginsel geen onjuiste invulling is gegeven aan de bepalingen uit de Verordening.
4.8.Tussen partijen is in geschil of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college de aanvraag van appellante voor een gesloten buitenwagen mocht afwijzen, omdat de combinatie van het AOV plus en een scootmobiel de beperkingen van appellante op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in voldoende mate compenseert.
4.9.De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van het college dat appellante niet op grond van medische en functionele beperkingen op een gesloten buitenwagen is aangewezen en dat haar beperkingen met het AOV plus en een scootmobiel voldoende worden gecompenseerd. Appellante kan tot een uur voor het gewenste tijdstip van vertrek het AOV plus bestellen, waarbij een marge voor feitelijk vertrek wordt gehanteerd van een half uur voor tot een half uur na het gewenste tijdstip. Deze voorwaarden acht de Raad weliswaar belastend maar niet zodanig bezwarend dat het AOV plus in de concrete omstandigheden van appellante niet als voldoende compensatie kan worden aangemerkt voor de vervoersbehoefte van appellante op de korte afstand. Daarbij is van belang dat deze vervoersbehoefte voornamelijk bestaat uit het bezoeken van haar in de dezelfde wijk wonende zoon en vader en uit ziekenhuis- en winkelbezoek, welke bezoeken vooraf zijn in te plannen. Verder biedt de combinatie van het AOV plus en de scootmobiel appellante de mogelijkheid om na het bereiken van haar bestemming per AOV zich per scootmobiel verder te verplaatsen. Daarnaast kan appellante, afhankelijk van het weertype en haar fysieke gesteldheid, ervoor kiezen zich met de scootmobiel te verplaatsen in plaats van met het AOV.
4.10.Overigens heeft de gemachtigde van het college ter zitting van de Raad desgevraagd bevestigd dat appellante in plaats van verstrekking in natura van een scootmobiel ervoor kan kiezen een persoonsgebonden budget te ontvangen. Deze kan vervolgens worden aangewend voor de kosten van aanschaf, onderhoud en verzekering van een (tweedehands) gesloten buitenwagen.
4.11.Wat hiervoor is overwogen houdt in dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.